ECLI:NL:RBGEL:2024:4181

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/05/414293 / HA ZA 23-39
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van een deurwaarderskantoor en de toewijzing van het surplus op de kwaliteitsrekening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 3 juli 2024, staat de vraag centraal aan wie het surplus op de kwaliteitsrekening van een failliet deurwaarderskantoor toekomt. De curator van het failliete kantoor, vertegenwoordigd door mr. Coenraad Willem Houtman, vordert dat het surplus van € 155.949,49 aan de faillissementsboedel wordt toegewezen. De waarnemend deurwaarder, [gedaagde], en de tussenkomende deurwaarder, [tussenkomende], maken ook aanspraak op dit surplus. De rechtbank oordeelt dat het surplus toekomt aan de curator, omdat de kwaliteitsrekening een gemeenschap is waarin de failliete vennootschap de enige rechthebbende is. De rechtbank stelt vast dat de waarnemend deurwaarder en de tussenkomende deurwaarder geen deelgenoten zijn in deze gemeenschap, en dat hun vorderingen op de boedel niet rechtsgeldig zijn. De curator heeft de vordering tot betaling van het surplus toegewezen gekregen, terwijl de vorderingen van de andere partijen zijn afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de kwaliteitsrekening een bijzondere rekening is die niet valt onder het vermogen van de deurwaarder, maar onder de boedel van de failliete vennootschap.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/414293 / HA ZA 23-39 / 397/871
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
mr. COENRAAD WILLEM HOUTMAN q.q.in hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gefailleerde],
kantoorhoudende te Arnhem,
eiser in de hoofdzaak,
gedaagde in conventie in tussenkomst,
eiser in reconventie in tussenkomst,
hierna te noemen: de curator,
advocaat mr. C.W. Houtman te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
gedaagde in conventie in tussenkomst,
eiser in reconventie in tussenkomst
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. J.D. van Vlastuin te Veenendaal,
waarin is tussengekomen:
[tussenkomende],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie in tussenkomst tegen de curator,
eiser in conventie in tussenkomst tegen [gedaagde] ,
gedaagde in reconventie in tussenkomst,
hierna te noemen: [tussenkomende] ,
advocaat mr. W. Kok te Ede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 30 augustus 2023 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • de conclusie van antwoord in reconventie in tussenkomst van [tussenkomende] ,
  • de akte vermeerdering van eis in conventie (in de hoofdzaak) tevens akte houdende aanvullende producties van de curator,
  • de aanvullende productie 22 (akte van cessie) van [tussenkomende] ,
  • de conclusie van antwoord tegen vermeerderde eis van [gedaagde] ,
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 7 december 2023, en de daarin genoemde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Tussen de curator van het gefailleerde deurwaarderskantoor [naam gefailleerde] (hierna: [naam gefailleerde] ) en [tussenkomende] als deurwaarder en [gedaagde] als waarnemend deurwaarder van dat kantoor bestaat een geschil over de vraag aan wie het surplus op de kwaliteitsrekening van failliet toekomt. Daarnaast spreekt de curator [tussenkomende] aan voor de schulden van de failliet omdat [tussenkomende] zijn taken als bestuurder van de failliet volgens de curator onbehoorlijk heeft vervuld.
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen toegelicht dat zij eerst een beslissing wensen op de vraag aan wie het surplus op de kwaliteitsrekening toekomt (de vordering van de curator in de hoofdzaak, de vorderingen in conventie in tussenkomst van [tussenkomende] en de vorderingen in reconventie in tussenkomst van [gedaagde] ). Daarna zullen partijen de rechtbank berichten of de reconventionele vordering in tussenkomst tussen de curator en [tussenkomende] (bestuurdersaansprakelijkheid) wordt ingetrokken dan wel dat zij ook op die vordering een beslissing wensen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat het surplus op de kwaliteitsrekening toekomt aan de curator. De waarnemend deurwaarder moet daarom het surplus van € 155.949,49 van de kwaliteitsrekening en een bedrag van € 8.786,93 overmaken aan de curator in het faillissement van [naam gefailleerde] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

3.De feiten

3.1.
[tussenkomende] is (gedefungeerd) gerechtsdeurwaarder in de zin van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). Via zijn persoonlijke holding Rentmeester B.V. en Kiennock Holding B.V., was [tussenkomende] indirect bestuurder en (mede)aandeelhouder (dga) van [naam gefailleerde] . Voor datum faillissement betaalde [naam gefailleerde] maandelijks management fee aan Rentmeester B.V. met wie [tussenkomende] een arbeidsovereenkomst had.
3.2.
[tussenkomende] voerde een deurwaarderspraktijk in de praktijkvennootschap [naam gefailleerde] . [naam gefailleerde] hield een bijzondere rekening in de zin van artikel 19 van de Gdw bij de ABN AMRO (hierna: de kwaliteitsrekening). De tenaamstelling van de rekening is “ [naam gefailleerde] inzake Derdengelden”.
3.3.
Op enig moment was [tussenkomende] wegens ziekte niet langer in staat zijn werkzaamheden als gerechtsdeurwaarder uit te oefenen. Op 30 april 2020 heeft de Minister van Justitie daarom op grond van artikel 23 van de Gdw [gedaagde] als waarnemend gerechtsdeurwaarder benoemd.
3.4.
Na deze benoeming hebben [gedaagde] en [tussenkomende] in het licht van artikel 24 lid 6 van de Gdw (mondeling) afspraken gemaakt over de kosten van de waarneming. [gedaagde] heeft conform die afspraken de kosten van zijn werkzaamheden via zijn werkgever Syncasso Nederland B.V. (hierna: Syncasso) maandelijks in rekening gebracht bij [naam gefailleerde] die de facturen van Syncasso betaalde.
3.5.
Ook de controller van [naam gefailleerde] is op enig moment arbeidsongeschikt geraakt en vervangen door een interim controller. De salariskosten van de interim controller werden eveneens door [naam gefailleerde] betaald.
3.6.
Bij vonnis van 17 augustus 2020 van deze rechtbank is [naam gefailleerde] in staat van faillissement verklaard en is de curator benoemd.
3.7.
Na het faillissement heeft [gedaagde] , als waarnemend deurwaarder beheer- en beschikkingsbevoegd over de kwaliteitsrekening, geen ambtshandelingen meer verricht voor de failliet. De curator heeft [gedaagde] daartoe geen opdracht gegeven. [gedaagde] , althans zijn werkgever Syncasso, heeft na datum faillissement maandelijks waarnemingskosten in rekening gebracht bij Rentmeester B.V. die, tot 1 december 2022 [1] dan wel 1 januari 2023 [2] , de facturen van Syncasso betaalde.
3.8.
De curator heeft na datum faillissement het personeel van [naam gefailleerde] gedurende de opzegtermijn laten doorwerken. Aansluitend heeft hij twee oud-medewerkers van [naam gefailleerde] in dienst genomen (vanaf 1 oktober 2020 tot 1 maart 2021) om de (12.340) lopende dossiers over te dragen aan andere deurwaarders, af te rekenen met de verschillende opdrachtgevers en de administratie daarvan te voeren. De kosten hiervan zijn als boedelschuld ten laste gekomen van de boedel.
3.9.
Ook de interim controller is na het faillissement werkzaamheden blijven verrichten. De boedel en [tussenkomende] hebben de kosten van de interim controller bij helfte gedragen.
3.10.
Na het faillissement zijn de rechthebbende derden van de kwaliteitsrekening voldaan. Vervolgens resteerde op de kwaliteitsrekening een bedrag van € 900.000,00 (hierna: het surplus). Tussen partijen is discussie ontstaan over de vraag aan wie dit surplus toekomt; aan de boedel, aan [tussenkomende] als gerechtsdeurwaarder of aan [gedaagde] als waarnemend gerechtsdeurwaarder.
3.11.
Bij brief van 27 oktober 2022 heeft de curator [gedaagde] gesommeerd het surplus binnen een week na dagtekening van die brief over te maken naar de boedelrekening. Dat heeft [gedaagde] niet gedaan.
3.12.
Vervolgens heeft de curator de rechter-commissaris toestemming gevraagd om een procedure tegen [gedaagde] te starten om het resterende saldo op de kwaliteitsrekening voor de boedel te verkrijgen. De rechter-commissaris heeft voorafgaand aan de door hem te nemen beslissing een bespreking ingepland (30 november 2022), waarbij de curator, [gedaagde] en [tussenkomende] met hun advocaten aanwezig waren. De rechter-commissaris heeft toestemming gegeven voor het voeren van een procedure tussen de curator en [gedaagde] als niet binnen twee weken nadien tussen partijen een minnelijke regeling tot stand zou komen.
Tot een regeling is het niet gekomen.
3.13.
Wel heeft [gedaagde] op 13 december 2022 een bedrag van € 744.050,51 overgemaakt op de boedelrekening. Een bedrag van € 155.949,49 resteert thans op de kwaliteitsrekening. Dit bedrag heeft [gedaagde] gereserveerd voor door [tussenkomende] gemaakte kosten, te weten € 100.426,00 aan door [tussenkomende] betaalde waarnemingskosten voor [gedaagde] , € 29.001,28 aan kosten voor de interim-controller, € 6.522,21 voor advocaatkosten van [tussenkomende] en een voorschot van € 20.000,00 voor (nog) door [gedaagde] te maken juridische kosten.

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert
in de hoofdzaak, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat het surplus op de kwaliteits-rekening van [naam gefailleerde] toekomt aan de faillissementsboedel van [naam gefailleerde] en daarbij [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan de curator van € 165.628,37 (€ 155.949,49 aan achtergehouden bedragen + € 9.678,88 aan onterechte afschrijvingen van de kwaliteits-rekening door [gedaagde] ), te vermeerderen met de wettelijke rente (vanaf 3 november 2022) alsmede met de proceskosten en de nakosten.
4.2.
De curator stelt dat het surplus op de kwaliteitsrekening toekomt aan de boedel (en daarmee aan de schuldeisers) van [naam gefailleerde] . De kwaliteitsrekening staat op naam van de failliet en het saldo dat overblijft nadat de opdrachtgevers zijn voldaan, ziet op het honorarium van de failliet voor de door haar verrichte werkzaamheden. Indien en voor zover [gedaagde] het gevorderde bedrag van € 165.628,37 niet meer onder zich heeft, is hij gehouden bij wijze van schadevergoeding dit bedrag aan de boedel te voldoen. [gedaagde] heeft dan immers gehandeld in strijd met de op hem rustende beheers- en beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van de gelden op de kwaliteitsrekening. [gedaagde] verkeert sinds 3 november 2022 in verzuim en is vanaf dat moment de wettelijke rente verschuldigd, aldus de curator. [3]
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Allereerst voert hij aan dat de curator niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De procedure is ten onrechte tegen hem in privé aangespannen nu de zaak betrekking heeft op handelen in zijn hoedanigheid van (waarnemend) deurwaarder. Voor het resterende saldo op de kwaliteitsrekening beroept [gedaagde] zich op opschorting omdat hij in onzekerheid verkeert over het antwoord op de vraag aan wie hij de resterende gelden op de kwaliteitsrekening moet overmaken. Het resterende bedrag zou volgens [gedaagde] bestemd zijn voor waarnemingskosten, de kosten voor de interim controller en juridische kosten van [tussenkomende] en hemzelf. [gedaagde] voert aan dat de opbrengst van de vermogensbestanddelen in de boedel eerst verminderd moet worden met de waarnemingskosten want dat zijn bijzondere faillissementskosten, geen boedelkosten (artikel 3:277 BW juncto 3:284 BW). Daarbij merkt [gedaagde] op dat de afwikkeling van de derdengelden omvangrijk, ingewikkeld en tijdrovend was. Tijdens de mondelinge behandeling stelt [gedaagde] dat de rekeningen voor zijn werkzaamheden vanaf januari 2023 niet meer zijn voldaan. Verder voert [gedaagde] aan dat als de curator niet aantoont dat met [tussenkomende] is afgesproken dat hij de helft van de kosten van de interim controller zou betalen, ook de kosten van de interim controller in mindering strekken op het saldo op de kwaliteitsrekening. Ook zijn werk was noodzakelijk voor de saldering van de kwaliteitsrekening. Tevens was bij de complexe afwikkeling volgens [gedaagde] juridische bijstand noodzakelijk, evenals bij het voeren van verweer in deze procedure. Ook die kosten moeten volgens [gedaagde] daarom ten laste van het saldo van de kwaliteitsrekening komen. Ditzelfde geldt voor de gedane afschrijvingen van in totaal € 9.678,88. Bovendien heeft de curator voor de aanspraak van de boedel op het surplus geen grondslag gesteld waaruit blijkt dat de failliet mogelijk rechthebbende is op een aandeel van de kwaliteitsrekening, aldus [gedaagde] . [gedaagde] verzoekt om de curator niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de vordering van de curator af te wijzen, althans te bepalen dat [gedaagde] de door hem gemaakte kosten en de kosten van deze procedure in mindering mag brengen op het saldo van de kwaliteitsrekening, met veroordeling van de curator in de proceskosten, subsidiair compensatie van de proceskosten.
4.4.
[tussenkomende] is met toestemming van de rechtbank tussengekomen in de procedure tussen de curator en [gedaagde] . [tussenkomende] voert verweer tegen de vorderingen in conventie van de curator en betwist dat de boedel aanspraak kan maken op het surplus van de kwaliteitsrekening. Ter onderbouwing van zijn standpunten verwijst [tussenkomende] onder andere naar een
legal opinionvan de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) aan [gedaagde] en een
legal opinionvan prof. mr. J.W.A. Biemans. Verder is [tussenkomende] van mening dat hij heeft betaald voor iets wat voor rekening van de boedel zou moeten komen. [tussenkomende] vordert daarom
in conventie in tussenkomstdat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
voor recht verklaart dat het surplus van de kwaliteitsrekening aan hem toekomt;
de curator veroordeelt tot betaling aan [tussenkomende] van € 750.000,00 op een door [tussenkomende] aan te wijzen bankrekening dan wel naar de kwaliteitsrekening van [naam gefailleerde] ;
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [tussenkomende] van € 155.949,49 op een door [tussenkomende] aan te wijzen bankrekening;
voor recht verklaart dat [tussenkomende] niet gehouden kan worden de kosten van de door [gedaagde] ingeschakelde raadsman Van Vlastuin te vergoeden, evenmin als de kosten van de waarnemend gerechtsdeurwaarder vanaf 1 december 2022;
de curator, ingeval hij het aan hem overgeboekte bedrag van € 750.000,00 deels of geheel heeft aangewend voor zijn curatorsalaris of andere doeleinden, veroordeelt deze gelden – conform aansprakelijkheidsstelling van hem in privé – persoonlijk aan [tussenkomende] over te maken;
Subsidiair:
6. bepaalt dat de door [tussenkomende] gemaakte kosten (waaronder begrepen de gemaakte en te maken kosten van de waarneming, interim-controller, rechtsbijstand, kosten deskundige, kosten van de procedure) in mindering moeten worden gebracht op het saldo van de kwaliteitsrekening;
7. voor recht verklaart dat [tussenkomende] niet gehouden kan worden de kosten van de door [gedaagde] ingeschakelde raadsman Van Vlastuin te vergoeden, evenmin als de kosten van de waarnemend gerechtsdeurwaarder vanaf 1 december 2022;
Primair en subsidiair:
8. de curator (q.q. en/of pro se) en [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
4.5.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer op de tegen hem ingestelde eis in tussenkomst en verzoekt
in reconventie in tussenkomstom voor recht te verklaren dat de door [tussenkomende] gemaakte en nog te maken kosten in verband met de afwikkeling van zijn praktijk (inclusief de kosten van de waarneming door [gedaagde] ) betaald dienen te worden uit het surplus van de kwaliteitsrekening, alsmede [gedaagde] te veroordelen om uit het surplus een bedrag van € 135.949,49 aan [tussenkomende] te voldoen.
4.6.
Ook de curator voert gemotiveerd verweer op de tegen hem ingestelde eis in tussenkomst. Daarnaast vordert de curator
in reconventie in tussenkomstdat de rechtbank voor recht verklaart (primair) dat [tussenkomende] zijn taak als bestuurder van [naam gefailleerde] kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement dan wel (subsidiair) dat [tussenkomende] zijn taken als bestuurder niet behoorlijk heeft vervuld. Op die grond vordert de curator dat de rechtbank [tussenkomende] veroordeelt tot betaling van een nader bij staat op te maken bedrag van de schulden van de failliet dan wel schadevergoeding en [tussenkomende] veroordeelt tot betaling van een voorschot daarop van € 304.339,72, een en ander met veroordeling van [tussenkomende] in de kosten.
4.7.
[tussenkomende] voert gemotiveerd verweer op de eisen in reconventie in tussenkomst.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Omdat de vorderingen van de curator in de hoofdzaak, van [tussenkomende] in conventie in tussenkomst en van [gedaagde] in reconventie in tussenkomst zien op de vraag aan wie het surplus van de kwaliteitsrekening toekomt en nauw met elkaar samenhangen, zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
in de hoofdzaak, in conventie in tussenkomst en in reconventie in tussenkomst (surplus)
Aan wie komen gelden op een kwaliteitsrekening toe? Deelgenoten
5.2.
Schumann Inacasso B.V. is gefailleerd. Op grond van artikel 3:276 BW staat de schuldenaar tegenover iedere schuldeiser met zijn
gehelevermogen in voor zijn schulden. Een uitzondering daarop vormt de kwaliteitsrekening. Die uitzondering is voor sommige gevallen wettelijk verankerd, zoals in artikel 19 van de Gdw.
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kwaliteitsrekening waarop het surplus staat, een bijzondere rekening is als bedoeld in artikel 19 van de Gdw. Op een dergelijke rekening, ook wel derdengeldrekening, staan gelden die de deurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden tijdelijk onder zich heeft (artikel 19 lid 1 van de Gdw). Die gelden op de kwaliteitsrekening vallen níet in het vermogen van de deurwaarder [4] zodat schuldeisers van een deurwaarder zich niet op die gelden van derden kunnen verhalen. Zo worden de derden ten behoeve van wie de deurwaarder de gelden onder zich heeft, beschermd tegen insolventierisico en fraude van de deurwaarder. Goederenrechtelijk gezien behoren de in een kwaliteitsrekening geboekte vorderingen toe aan de desbetreffende belanghebbenden/rechthebbenden en deze vallen dus niet in het vermogen van de (failliete) rekeninghouder. Het gevolg van dit stelsel is dat rechthebbenden op een aandeel in de kwaliteitsrekening een bevoorrechte positie krijgen boven andere schuldeisers van de deurwaarder. Deze voorrangspositie is gerechtvaardigd omdat het publiek erop moet kunnen vertrouwen dat de deurwaarder wiens wettelijke taak meebrengt dat hem door derden gelden worden toevertrouwd, deze gelden afgescheiden houdt van zijn eigen gelden en dat deze uiteindelijk terecht komen bij degenen voor wie zij bestemd zijn.
5.4.
De kwaliteitsrekening waarop de gelden ten behoeve van derden staan is ook een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 lid 1 BW. Het vorderingsrecht ter zake van het saldo op een kwaliteitsrekening behoort toe aan de gezamenlijke deelgenoten. Deelgenoten in die gemeenschap zijn op grond van de Gdw (artikel 19 leden 1 en 2) in de eerste plaats rechthebbenden voor wie de deurwaarder werkzaamheden verricht, te weten de opdrachtgevers van de deurwaarder. Ook derden voor wie de opdrachtgevers gelden op de kwaliteitsrekening (laten) bijschrijven, zoals bijvoorbeeld het Kadaster, zijn rechthebbenden. [5] Daarnaast is op grond van de Gdw (artikel 19 lid 2) ook de deurwaarder zélf rechthebbende in het saldo voor de hem uit hoofde van zijn werkzaamheden voor de rechthebbende toekomende bedragen. Dit is, kort gezegd, de vergoeding die de deurwaarder van zijn opdrachtgevers krijgt voor het incasseren van de vorderingen voor zijn opdrachtgevers. Het gaat dan bijvoorbeeld om incassokosten, informatiekosten, beslagkosten, proceskosten, executiekosten en eigen kosten. Deze kosten komen van rechtswege in mindering op het aandeel van de rechthebbenden in het saldo op de kwaliteitsrekening zodra de werkzaamheden van de deurwaarder aan de rechthebbenden zijn opgegeven. Uit de wetsgeschiedenis [6] blijkt dat als een deurwaarder incasseert met inbegrip van (alle) kosten (wat in de deurwaarderspraktijk gangbaar is) en hij een (deel van een) vordering incasseert, hij de daarop vallende kosten die hem zelf toekomen, na uitsplitsing, naar de kantoorrekening mag overboeken. Daarbij is in de Gdw vastgelegd (artikel 19 lid 4) dat de deurwaarder voor zijn aandeel de laatste rechthebbende is, ook al was zijn vordering groter. Kortom, op grond van de Gdw hebben de rechthebbenden, andere derden en de deurwaarder een goederenrechtelijke aanspraak op een aandeel in de kwaliteitsrekening en zijn zij deelgenoot in de gemeenschap.
5.5.
Uit de stellingen van partijen begrijpt de rechtbank dat niet in geschil is dat met alle opdrachtgevers als rechthebbende is afgerekend [7] en dat na die afrekening op de kwaliteitsrekening een surplus resteerde van € 900.000,00, te weten het door [gedaagde] aan de curator overgemaakt bedrag van € 744.050,51 vermeerderd met het door [gedaagde] nog achtergehouden bedrag van € 155.949,49. Zowel de boedel als [tussenkomende] en [gedaagde] maken aanspraak op (een deel van) dit surplus en vragen in feite om verdeling van een gemeenschap (artikel 3:185 BW). Het lijkt tussen partijen ook niet in geschil te zijn dat [gedaagde] en [tussenkomende] kosten hebben gemaakt maar de vraag is of zij op grond van de Gdw (en/of op grond van de wettelijke bepalingen omtrent verdeling van een gemeenschap) deelgenoot zijn geworden in de kwaliteitsrekening. De vraag is voorts of het faillissement tot wijzigingen leidt.
Is de boedel deelgenoot? Ja
5.6.
De curator stelt dat het gehele surplus, in zijn woorden de bewaarpositie, aan [naam gefailleerde] toekomt. Dit surplus (saldo na afrekening met de rechthebbenden) verschafte [naam gefailleerde] immers het werkkapitaal waaruit zij haar onderneming dreef. Zij betaalde daarvan (voor datum faillissement) onder andere management fee aan Rentmeester B.V. en ook de salarissen van het personeel en de huur van het pand van waaruit zij haar onderneming dreef. Het saldo betreft, uiteindelijk, “honorarium” van het failliete deurwaarderskantoor nu de waarnemend deurwaarder met alle opdrachtgevers van [naam gefailleerde] heeft afgerekend. [8] Daarbij voert de curator aan dat vanuit de rechtspersoon [naam gefailleerde] de werkzaamheden voor de opdrachtgevers werden verricht en dat de kwaliteitsrekening ook op naam van deze rechtspersoon staat. [9] Volgens de curator behoort het saldo dan ook tot het vermogen van de failliete vennootschap zodat hij als curator van het failliete deurwaarderskantoor namens de boedel rechthebbende is.
5.7.
[tussenkomende] is het hier niet mee eens. Hij stelt (primair) dat hem op grond van artikel 19 lid 4 van de Gdw als ‘gerechtsdeurwaarder’ een goederenrechtelijk recht toekomt voor het gehele surplus op de kwaliteitsrekening. [tussenkomende] meent dat bij de invoering van de Gdw bewust is gekozen voor het begrip ‘gerechtsdeurwaarder’ als natuurlijk persoon. De praktijkvennootschap waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd is niet als begrip in de wet opgenomen. Volgens [tussenkomende] kan het begrip ‘gerechtsdeurwaarder’ daarom niet worden opgerekt naar de rechtsvorm waarin de deurwaarder zijn kantoor uitoefent. [10] Tuchtrechtelijk wordt ook elk tekort op een derdenrekening op de deurwaarder persoonlijk verhaald zodat een surplus ook aan de deurwaarder persoonlijk toekomt en niet aan de praktijkvennootschap, aldus [tussenkomende] .
5.8.
[gedaagde] deelt de visie van [tussenkomende] niet en volgt de redenering van de curator dat artikel 19 van de Gdw zo mag worden uitgelegd de praktijkvennootschap van de deurwaarder rechthebbende is op de kwaliteitsrekening voor de haar toekomende bedragen. [11] [gedaagde] heeft om die reden dan ook het grootste deel van het surplus overgemaakt aan de curator.
5.9.
Partijen verschillen dus om te beginnen van mening over het begrip ‘gerechtsdeurwaarder’ in de Gdw. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de wetsgeschiedenis [12] van de Gdw blijkt dat de wetgever zich ervan bewust is geweest dat de deurwaarder als ondernemer in verschillende (rechts)vormen zijn kantoor kan uitoefenen en dat hij zijn honorarium na uitsplitsing naar de kantoorrekening mag overboeken. Dit blijkt ook uit het slot van artikel 19 lid 1 van de Gdw; de bijzondere rekening kan op naam van de maatschap of de vennootschap worden gesteld, zoals hier het geval. De wetgever zag hierin echter geen aanleiding om verschillende normatieve definities in de Gdw op te nemen; de deurwaarder is uiteindelijk de (eind)verantwoordelijke. Dit wil naar het oordeel van de rechtbank echter niet zeggen dat de (rechts)vorm waarin de deurwaarder zijn kantoor uitoefent, geen deelgenoot dan wel rechthebbende op een aandeel in de kwaliteitsrekening kan zijn. Anders dan [tussenkomende] is de rechtbank van oordeel dat artikel 19 lid 4 van de Gdw de deurwaarder in persoon niet zonder meer een goederenrechtelijk aanspraak geeft op het surplus. Uit de wettekst van artikel 19 lid 4 in combinatie met artikel 19 lid 2 van de Gdw blijkt immers dat de deurwaarder voor de hem uit hoofde van zijn werkzaamheden voor de rechthebbende toekomende bedragen zelf na afrekening met de overige rechthebbenden, de laatste rechthebbende is. Dit betreft dus de vergoeding die de deurwaarder krijgt voor het incasseren van de vorderingen voor zijn opdrachtgevers. Daarmee gaat het om de ‘rechthebbende’ deurwaarder en het betekent niet dat de deurwaarder in persoon hoe dan ook rechthebbende is op het surplus. Dat de deurwaarder op grond van artikel 19 lid 3 van de Gdw persoonlijk verplicht is een tekort op de bijzondere rekening terstond aan te vullen en dat de deurwaarder normadressant is in het tuchtrecht, maakt voorstaande niet anders.
5.10.
[tussenkomende] betwist niet dat de rechtspersoon [naam gefailleerde] overeenkomsten van opdracht sloot met de opdrachtgevers en aan die overeenkomsten (met de haar ten dienst staande werknemers) uitvoering gaf waarbij via de kwaliteitsrekening met de opdrachtgevers werd afrekenend, zoals de curator en [gedaagde] betogen. [13] Ook betwist [tussenkomende] niet dat [naam gefailleerde] in het verleden periodiek uit de kwaliteitsrekening is voldaan. Daarnaast betwist [tussenkomende] niet dat hij als deurwaarder afspraken met de praktijkvennootschap heeft gemaakt, bijvoorbeeld dat de door de opdrachtgevers betaalde vergoedingen aan de vennootschap toekomen en dat de vennootschap eventuele tekorten aanzuivert, zoals de curator stelt [14] . Hoewel [tussenkomende] aanvoert dat hij in theorie elke dag het surplus op de kwaliteitsrekening aan zichzelf had kunnen overboeken en – na aftrek van managementfee – had kunnen doorboeken naar de rekening-courant van zijn praktijkvennootschap [15] , stelt de curator [16] daarna onweersproken dat [naam gefailleerde] , ook tijdens de arbeidsongeschiktheid van [tussenkomende] , managementfee aan [tussenkomende] heeft betaald via Rentmeester BV. Gelet op deze omstandigheden komen de vergoedingen voor de door de deurwaarder verrichte werkzaamheden naar het oordeel van de rechtbank toe aan het deurwaarderskantoor. Het deurwaarderskantoor is dus voor het honorarium voor de door haar verrichte (incasso)werkzaamheden rechthebbende op een aandeel in de kwaliteitsrekening en deelgenoot in de gemeenschap.
Zijn [tussenkomende] en/of [gedaagde] deelgenoot? Nee
5.11.
Hiervoor is vastgesteld dat [naam gefailleerde] de rechthebbende deurwaarder is op het surplus (de bewaarpositie), waarmee dit surplus toekomt aan de boedel. Op welke rechtsgrond [tussenkomende] en [gedaagde] menen deelgenoot te zijn, hebben zij niet anders onderbouwd dan hiervoor besproken en verworpen. Voor zover [tussenkomende] stelt dat hij vóór datum faillissement kosten van waarneming heeft gemaakt die hij thans vergoed wenst te zien, maakt hem dat geen deelgenoot. Dit is een vordering op de praktijkvennootschap, ter zake waarvan [tussenkomende] bij de curator een vordering kan indienen ter verificatie.
5.12.
Voor zover [gedaagde] en [tussenkomende] betogen dat zij voor waarnemingskosten, kosten interim-controller en juridische kosten die zijn gemaakt ná datum faillissement, rechthebbenden zijn op een aandeel in de kwaliteitsrekening, overweegt de rechtbank als volgt. De door [gedaagde] en [tussenkomende] genoemde kosten zijn niet gemaakt in opdracht van de curator. Er is geen rechtsgrond op basis waarvan [gedaagde] en [tussenkomende] in dat geval een rechtstreekse aanspraak hebben jegens de boedel. Een boedelschuld die een dergelijke rechtstreekse aanspraak geeft ontstaat immers of ingevolge de wet, hetzij omdat zij door de curator zijn aangegaan dan wel omdat zij het gevolg zijn van handelen van de curator in strijd met een door hem in zijn hoedanigheid na te leven verbintenis of verlichting. Van één van deze gronden is geen sprake.
5.13.
Zelfs als de door [tussenkomende] en [gedaagde] gevorderde kosten zouden zien op werkzaamheden die zijn verricht om de vorderingen van de opdrachtgevers te incasseren, hetgeen overigens niet is gebleken, leidt dat niet tot een rechtstreekse aanspraak op het saldo op de kwaliteitsrekening. Daar waar [gedaagde] en [tussenkomende] voor faillissement geen deelgenoot waren in het saldo op grond van de gerechtsdeurwaarderswet, worden zij dat na het uitspreken van het faillissement evenmin op grond van de Faillissementswet. Niet is immers komen vast te staan dat [tussenkomende] met de curator afspraken heeft gemaakt over het verrichten van werkzaamheden voor de gefailleerde vennootschap dan wel het beheer van de kwaliteitsrekening.
5.14.
De enkele stelling van [gedaagde] en [tussenkomende] dat het kosten betreft tot behoud van de kwaliteitsrekening die mogen worden verrekend met het saldo op de kwaliteitsrekening, leidt niet tot een ander oordeel. [gedaagde] en [tussenkomende] nemen dit standpunt in vanuit de gedachte dat de deurwaarder (natuurlijk persoon) rechthebbende is op het surplus van de kwaliteitsrekening. [17] Hiervoor is al geoordeeld dat dit niet het geval is. Verder volgt een dergelijke bevoegdheid tot verrekenen niet uit de Gdw of enig andere wettelijke bepaling. Ook de door [gedaagde] en [tussenkomende] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Midden Nederland biedt daarvoor geen grondslag. Nog los van het feit dat tegen de door de waarnemend deurwaarder voorgestelde wijze van afrekening door gedaagde partijen geen bezwaar is gemaakt, doet zich hier de situatie niet voor dat de waarnemend deurwaarder op geen enkele wijze door de waargenomen deurwaarder wordt of kan worden betaald. En mondelinge mededelingen van de KBvG daartoe, zoals [tussenkomende] aanvoert [18] , bieden evenmin een grondslag. En, hoewel [tussenkomende] het Rapport Insolad Afwikkeling Faillissementen en de Richtlijn Waarneming noemt [19] , verwijst hij niet concreet naar een dergelijke regeling in die stukken. Dat de curator op enig moment met [gedaagde] zou hebben afgesproken zowel de kosten van de interim controller als de kosten van waarneming te zullen voldoen, welke overeenkomst door [gedaagde] zou zijn beëindigd vanuit de gedachte dat het surplus op de kwaliteitsrekening aan [tussenkomende] zou toekomen, maakt evenmin dat er grondslag is voor de door [gedaagde] en [tussenkomende] voorgestane wijze van verrekening van kosten. Daarbij overweegt de rechtbank nogmaals dat de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden niet zijn verricht in samenspraak met of in opdracht van de curator, maar op verzoek van [tussenkomende] , althans uit hoofde van zijn aanstelling als waarnemend deurwaarder die op grond van de Gdw beheer en beschikking heeft over de kwaliteitsrekening.
5.15.
Kortom, [gedaagde] en [tussenkomende] zijn geen deelgenoot in de gemeenschap van de kwaliteitsrekening, laat staan dat zij na datum faillissement een rechtstreekse aanspraak hebben verkregen op de boedel. Een en ander betekent dat [naam gefailleerde] de enig deelgenoot is in de gemeenschap van de kwaliteitsrekening en dus voor het gehele surplus. Vanwege het faillissement van [naam gefailleerde] valt dit surplus in de boedel. Immers, wordt één van de deelgenoten failliet verklaard, dan brengt het beginsel dat de curator vermogensrechtelijk dezelfde positie inneemt als de gefailleerde mee dat het voorwaardelijk recht dat aan de deelgenoot toekwam in diens faillissement valt. [20] Het aandeel van [naam gefailleerde] valt derhalve in het vermogen van [naam gefailleerde] als schuldenaar (artikel 20 Fw).
5.16.
[tussenkomende] betoogt nog dat er mogelijk nog andere derden zijn die hun rechten kunnen laten gelden op (een deel van) de kwaliteitsrekening [21] en dat moet worden voorkomen dat incomplete en niet meer terug te draaien beslissingen worden genomen [22] , maar hij heeft die stelling niet nader toegelicht en evenmin onderbouwd. Daarnaast geldt dat de vraag of er nog anderen zijn die een vorderingsrecht hebben op de kwaliteitsrekening dan wel op de boedel in deze procedure ook niet voorligt, nog daargelaten dat de curator zich op het standpunt stelt dat met alle opdrachtgevers van [naam gefailleerde] is afgerekend en ook [tussenkomende] zelf heeft aangevoerd dat de splitsing ‘perfect’ is [23] .
5.17.
Nu [tussenkomende] en [gedaagde] géén belanghebbenden, dan wel rechthebbenden zijn op het saldo op de kwaliteitsrekening, dient dat vermogen te worden verdeeld onder de crediteuren volgens de regelen die gelden voor verdeling volgens de Faillissementswet. Er is, anders dan [tussenkomende] meent, geen rechtsgrond op basis waarvan de curator thans gehouden is zijn boedelvordering nader te onderbouwen.
5.18.
De vereffening van het vermogen onder de schuldeisers waarvan hiervoor is vastgesteld dat dit in het faillissement valt van [naam gefailleerde] , vindt immers plaats volgens de systematiek van de Faillissementswet. Het actief wordt verdeeld onder de schuldeisers. Voor zover [tussenkomende] en [gedaagde] stellen pre faillissementsvorderingen te hebben op [naam gefailleerde] , kunnen zij hun verhaalsrecht alleen uitoefenen door hun vordering ter verificatie in te dienen (artikel 26 Fw), waarna zij op grondslag van de uitdelingslijst in principe een uitdeling tegemoet kunnen zien. Vorderingen die zijn ontstaan na datum faillissement zijn in beginsel niet verifieerbaar. Voor deze vorderingen kan geen verhaal op de boedel worden genomen omdat dit, zoals hiervoor is overwogen, geen boedelschulden zijn. De stelling dat [gedaagde] en [tussenkomende] op het resterende surplus voor voormelde kosten aanspraken hebben vóór het surplus aan de curator wordt overgemaakt, wordt derhalve verworpen.
5.19.
Daarmee is de vordering van de curator toewijsbaar. De vorderingen van [tussenkomende] en [gedaagde] zullen worden afgewezen.
5.20.
Ook de vordering van [tussenkomende] om voor recht te verklaren dat dat hij niet gehouden kan worden de waarnemingskosten van [gedaagde] vanaf 1 december 2022 te vergoeden en ook niet de kosten van de door [gedaagde] ingeschakelde raadsman Van Vlastuin, zal worden afgewezen. Deze vordering is gebaseerd op de vordering van [tussenkomende] dat [gedaagde] het restant op de kwaliteitsrekening aan [tussenkomende] moet overmaken. Zoals hiervoor is overwogen is dit niet het geval, [gedaagde] zal het op de kwaliteitsrekening resterende geld aan de curator moeten overmaken.
Eisvermeerdering in de hoofdzaak
5.21.
De curator stelt [24] dat [gedaagde] na faillissement ten onrechte bedragen van de kwaliteitsrekening heeft afgeschreven. Het gaat om (i) advocaatkosten BVD, (ii) kosten van de interim controller, handelend vanuit zijn persoonlijke holding Laudame Financials BV, (iii) advocaatkosten OMVR advocaten onder de noemer beredderingskosten en (iv) lunchkosten, in totaal € 9.678,88. De curator betoogt [25] dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door deze bedragen van de kwaliteitsrekening af te schrijven van het surplus dat aan de faillissementsboedel toekomt. De curator vordert schadevergoeding.
5.22.
[gedaagde] voert aan dat het gaat om (i) een dubbel betaald bedrag dat BVD heeft teruggestort, (ii) redelijke kosten van de interim controller voor werkzaamheden die hij heeft verricht in opdracht van [gedaagde] , (iii) juridische (advies)kosten die [gedaagde] noodzakelijkerwijs heeft moeten maken om de derdengeldpositie te kunnen afwikkelen en (iv) lunchkosten voor consulten met een andere deurwaarder om op correcte wijze iedere rechthebbende te betalen wat hem toekomt en waarvoor geen grond was om deze bij de boedel te declareren. Als de verantwoordelijkheid voor het afwikkelen van het derdengeld wel bij de curator zou liggen, had hij vergelijkbare kosten moeten maken en zouden deze kosten als kosten van uitwinning uit het surplus zijn betaald. Er is geen grond om deze kosten voor rekening van [gedaagde] te laten komen.
5.23.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat het ook hier gaat om betalingen die [gedaagde] als waarnemend deurwaarder van de kwaliteitsrekening heeft gedaan ná het faillissement van [naam gefailleerde] . Ook hier heeft te gelden dat enkel boedelschulden een rechtstreekse aanspraak geven op de boedel. Van rechtsgeldige gronden tot overboeking ten laste van het surplus is ook hier niet gebleken. De curator betwist evenwel niet dat het door hem gevorderde bedrag onder (i) advocaatkosten BVD ziet op een teruggestort bedrag (bijschrijving) en dus niet op een afschrijving ten laste van het surplus op de kwaliteitsrekening. Het hiervoor gevorderde bedrag van € 891,95 zal dan ook niet worden toegewezen. Het resterende bedrag van € 8.786,93 (€ 9.678,88 -/- € 891,95) zal worden toegewezen. De door de curator gevorderde bedragen onder (ii) tot en met (iv) zijn volgens [gedaagde] samengevat kosten die hij noodzakelijkerwijs moest maken voor de afwikkeling van de kwaliteitsrekening. De curator heeft tijdens de mondelinge behandeling echter onweersproken aangevoerd dat hij [gedaagde] als waarnemend deurwaarder geen opdracht heeft gegeven tot het maken van deze kosten. Gelet hierop heeft [gedaagde] als waarnemend deurwaarder onrechtmatig gehandeld door voormeld totaalbedrag van € 8.786,93 van het (in de boedel vallende) surplus op de kwaliteitsrekening af te boeken. Hij zal dit bedrag alsnog aan de curator moeten overmaken. Voor zover [gedaagde] van mening is dat dit waarnemingskosten zijn die voor rekening van [tussenkomende] zouden moeten komen, stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] hiervoor een vordering dient in te stellen jegens [tussenkomende] .
5.24.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in reconventie in tussenkomst (bestuurdersaansprakelijkheid)
5.25.
Zoals hiervoor overwogen (rov. 2.2.), zullen partijen de rechtbank berichten of de reconventionele vordering in tussenkomst tussen de curator en [tussenkomende] (bestuurdersaansprakelijkheid) wordt ingetrokken, dan wel dat zij ook op die vordering een beslissing wensen. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor akte uitlaten aan de zijde van de curator.
5.26.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in hoofdzaak
6.1.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in tussenkomst in conventie
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in tussenkomst in reconventie
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 17 juli 2024voor het nemen van een akte door de curator of de vordering (bestuurdersaansprakelijkheid) wordt ingetrokken dan wel dat ook op die vordering moet worden beslist, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
871

Voetnoten

1.Conclusie van eis in tussenkomst van [tussenkomende] 12 + 75
2.Verklaring [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling
3.Akte vermeerdering van eis in conventie 3 + 4
4.Kamerstukken II 1998-1999, 22 775, nr. 14, p. 35-38
5.HR 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1720
6.Kamerstukken II 1999-2000, 22 775, nr. 17, p. 5
7.Dagvaarding 30, conclusie van antwoord 6 en conclusie van eis in tussenkomst van [tussenkomende] 9
8.Dagvaarding 30, conclusie van antwoord in tussenkomst 16 en spreekaantekeningen curator 3
9.Dagvaarding 32
10.Conclusie van eis in tussenkomst 14 en 15
11.Conclusie van antwoord in tussenkomst van [gedaagde] 4, 8 en 9
12.Kamerstukken II 2014-2015, 34 047, nr. 3, p. 8 + Kamerstukken II 1999-2000, 22 775, nr. 17, p. 5
13.Dagvaarding 30 / Conclusie van antwoord in tussenkomst van [gedaagde] 8
14.Conclusie van antwoord in tussenkomst van de curator 25 + spreekaantekeningen curator 4
15.Conclusie van eis in tussenkomst 16
16.Conclusie van antwoord in tussenkomst van de curator 33
17.Conclusie van antwoord 22 (eind)
18.Conclusie van eis in tussenkomst 29 + 47 + 48
19.Conclusie van eis in tussenkomst 30 + 31
20.HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9441
21.Conclusie van eis in tussenkomst 67
22.Conclusie van eis in tussenkomst 74
23.Conclusie van eis in tussenkomst 9
24.Akte vermeerdering van eis in conventie (in de hoofdzaak) 9
25.Akte vermeerdering van eis in conventie (in de hoofdzaak) 13