ECLI:NL:RBGEL:2024:422

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
427967
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming franchiseovereenkomsten in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een franchisegever en een franchisenemer. De franchisenemer, hierna te noemen [gedaagde], had de franchiseovereenkomsten met de franchisegever, hierna te noemen [eiser], ontbonden en de eiser vorderde nakoming van deze overeenkomsten. De eiser betoogde dat de ontbinding onterecht was en dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de vorderingen. De gedaagde voerde aan dat er sprake was van ernstige tekortkomingen aan de zijde van de eiser, waaronder herhaaldelijke leveringsproblemen door de leverancier, [bedrijf 2]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde voldoende aannemelijk had gemaakt dat de tekortkomingen van de eiser ernstig waren en dat de gedaagde gerechtigd was om de overeenkomsten te ontbinden. De rechter wees de vorderingen van de eiser af, omdat het belang van de eiser niet opwoog tegen de belangen van de gedaagde. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.940,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rolnummer: C/05/427967 / KG ZA 23-428
Vonnis in kort geding van 29 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [plaats ] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.M.A. Gielisse en mr. S. Thomassen te Amsterdam ,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende en zaakdoende te [plaats ] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. L.T. Lonis te Woudenberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 22,
- de aanvullende producties 23 tot en met 28 van [eiser] ,
- de producties 1 tot en met 21 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling gehouden op 19 december 2023,
- de pleitnota van [gedaagde] ,
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling waarin is opgenomen dat de zaak op verzoek van partijen is aangehouden voor schikkingsonderhandelingen,
- de brief van 11 januari 2024 waarin [gedaagde] verzoekt om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert een franchiseorganisatie op het terrein van tuin- en dierenspeciaalzaken.
2.2.
[gedaagde] exploiteert in haar eenmanszaak drie dierenspeciaalzaken op locaties te [plaats ] , [plaats ] en [plaats ] ( [locatie] ).
2.3.
Op 18 april 2018 heeft [eiser] met [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) een franchiseovereenkomst gesloten (hierna: de [bedrijf 1] -overeenkomst). Bestuurder van [bedrijf 1] was [erflater] , de vader van [gedaagde] . Hierin is opgenomen dat [bedrijf 1] met ingang van 1 april 2018 een franchisevestiging van [eiser] zal exploiteren onder de naam ‘ [handelsnaam] ’ in [plaats ] (hierna: [handelsnaam] ) voor de duur van drie jaren en, behoudens opzegging conform de [bedrijf 1] -overeenkomst, met stilzwijgende verlenging van vijf jaren. Tot slot vermeldt de overeenkomst, voor zover van belang, het volgende:
Artikel 21 Tussentijdse beëindiging
(…)
Tussentijdse beëindiging door Franchisenemer
21.2
Franchisenemer zal de Overeenkomst onmiddellijk en zonder rechterlijke tussenkomst bij aangetekend schrijven mogen ontbinden wanneer Franchisegever in staat van faillissement is verklaard of surseance van betaling heeft aangevraagd.
(…)
Artikel 24 Overdrachtsrecht Franchisenemer
(…)
24.12
In geval van overlijden van Franchisenemer zullen diens erven uiterlijk binnen één maand na de overlijdensdatum hetzij één der erven, hetzij een derde, schriftelijk als opvolger in de functie van Franchisenemer aanmelden.
24.13
Franchisegever is gehouden alle benodigde medewerking te verlenen teneinde deze erf/derde in deze functie te doen treden, mits deze erf/derde voldoet aan de in het voorgaande artikel genoemde eisen.
Is zodanig erf respectievelijk derde binnen voornoemd tijdvak niet aangewezen, dan eindigt deze overeenkomst met ommekomst van dat tijdvak.
Artikel 26 Overlijden van Franchisenemer
26.1
In geval van overlijden van Franchisenemer zal deze Overeenkomst van rechtswege ontbonden zijn. Alsdan worden ofwel zijn weduwe ofwel één der meerderjarige kinderen van Franchisenemer in de gelegenheid gesteld voor een proefperiode van twaalf (12) maanden een zelfde Overeenkomst aan te gaan. (…) Indien hij en/of zij binnen deze 12 (12) maanden naar het oordeel van Franchisegever blijk heeft gegeven de Overeenkomst in alle facetten naar behoren te kunnen uitvoeren, zal de Overeenkomst van twaalf (12) maanden met hem/haar worden verlengd voor de alsdan resterende periode van de oorspronkelijke franchiseovereenkomst, tegen dezelfde voorwaarden en bepalingen als daarin opgenomen.
(…)
2.4.
In september 2021 is [erflater] overleden.
2.5.
Bij e-mail van 19 april 2022 heeft [de man] , de echtgenoot van [gedaagde] , [eiser] het volgende bericht:
[handelsnaam] te [plaats ] is gestart onder de Holding van mijn schoonouders (…) in 2018. Inmiddels is de winkel geheel overgedragen aan [gedaagde] . Voorlopig blijft alles onder de naam van [gedaagde] i.v.m. belasting technische. Later word ik toegevoegd als aandeelhouder.
Volgens mij is dit nog niet goed verwerkt in jullie administratie.
Dit zijn de juiste gegevens:
Bedrijfsnaam: [handelsnaam]
Handelsnamen: [handelsnaam] & [handelsnaam]
Bij de stukken van [eiser] zit een e-mail, niet gedateerd en ongeadresseerd, waarbij [eiser] in antwoord daarop heeft meegedeeld dat zij bevestigt dat zij [gedaagde] accepteert als franchisenemer en de eenmanszaak in de plaats stelt van [bedrijf 1] in de lopende franchiseovereenkomst, getekend op 18-4-2018. Daarin vermeldt [eiser] tevens dat zij voor de nieuwe winkel van [gedaagde] op korte termijn een nieuwe, gelijksoortige overeenkomst zal opstellen en ter ondertekening aan [gedaagde] zal toesturen.
2.6.
Met ingang van 6 mei 2022 hebben [eiser] en [gedaagde] voor de duur van vijf jaren een franchiseovereenkomst gesloten ten aanzien van een franchisevestiging in [plaats ] , onder de naam ‘ [handelsnaam] ’ (hierna: [handelsnaam] ). Deze overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:
Artikel 21 Tussentijdse beëindiging
(…)
Tussentijdse beëindiging door Franchisenemer
21.2
Franchisenemer kan de Overeenkomst tussentijds beëindigen indien:
(…)
 Franchisegever op ernstige wijze toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van materiële verplichtingen op grond van deze Overeenkomst. Onder een dergelijke tekortkoming kan onder omstandigheden worden verstaan:
o Het herhaald niet (tijdig) leveren van de door Franchisegever [bedoeld zal zijn: Franchisenemer, voorzieningenrechter] bestelde producten;
(…)
o Het niet naleven van materiële voorschriften uit het Handboek door Franchisegever;
(…)
Franchisenemer heeft het recht – nadat de Franchisegever uitdrukkelijk schriftelijk tot nakoming is gesommeerd en met inachtneming van een termijn van 30 dagen in gebreke gesteld – de onderhavige Overeenkomst onmiddellijk en zonder rechtelijke tussenkomst bij aangetekend schrijven te ontbinden.
In artikel 7.1 van de overeenkomst is bepaald dat het Handboek Dierspecialist (hierna: het Handboek) onlosmakelijk deel uitmaakt van de overeenkomst. In het Handboek is onder 10.2 onder meer opgenomen dat de franchisenemer minimaal 75% van de inkoopwaarde van de producten dient af te nemen bij [bedrijf 2] te [plaats ] (hierna: [bedrijf 2] ).
2.7.
Bij e-mail van 30 januari 2023 bericht [gedaagde] [eiser] dat zij binnenkort gaat starten met ‘weer een fantastische nieuwe 3e [gedaagde] winkel’ in [locatie] en graag ‘wat reactie van de kant van Dierspecialist ’ wil zien. Verder is het volgende in de e-mail opgenomen:
Gedaan worden door Dierspecialist :
[bedrijf 2] account aanmaken
[locatie] @ dierspecialist .nl aanmaken
(…)
Contract opmaken samenwerking Dierspecialist
(…)
2.8.
[bedrijf 3] . (hierna: [bedrijf 3] ), enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] en enig aandeelhouder en indirect bestuurder van [eiser] , heeft [gedaagde] bij e-mail van 7 maart 2023 het volgende meegedeeld:
[bedrijf 2] , dé groothandel voor dierbenodigdheden in de Benelux, is verheugd te melden dat [bedrijf 4] [ [bedrijf 4] ,
voorzieningenrechter] een meerderheidsbelang heeft genomen in [bedrijf 3] en [bedrijf 2] . Door samen op te trekken haalt [bedrijf 2] een sterke aandeelhouder binnen die de groeistrategie en ingezette kwaliteitsslag van [bedrijf 2] kan versnellen.
(…)
2.9.
Bij e-mail van 28 maart 2023 heeft [eiser] aan [bedrijf 5] te [plaats ] bevestigd dat [bedrijf 5] afstand doet van het marktgebied in de wijk [locatie] om ruimte te maken voor de winkel van [gedaagde] tegen vergoeding van de gemiste opbrengst door [eiser] .
2.10.
[bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ) heeft op 4 juni 2023 het volgende aan [gedaagde] meegedeeld:
Zoals bekend heeft [bedrijf 4] begin maart dit jaar geïnvesteerd in [bedrijf 3] en is daarmee ook de eigenaar van de Dierspecialist franchiseformule geworden. Wij hebben sindsdien geprobeerd de patstelling te doorbreken die ontstaan was tussen de Coöperatieve Franchisevereniging Dierspecialist U.A. (“Coöperatie”) en [bedrijf 3] met betrekking tot de koop van Dierspecialist . Ondanks alle tijd en kosten die zijn besteed aan contracten heeft de Coöperatie niet actief actie ondernomen om de financiering van de koopprijs voor elkaar te krijgen(…) [bedrijf 4] heeft Dierspecialist juridisch gescheiden van [bedrijf 3] en de Coöperatie aangeboden te assisteren met het verkrijgen van financiering. (…)
2.11.
Op 5 juni 2023 heeft [gedaagde] [eiser] het volgende bericht:
Met deze brief/e-mail willen wij u informeren over onze beslissing om ons Dierspecialist franchisecontract van onze 3 winkels op te zeggen. Na zorgvuldige overweging hebben wij geen vertrouwen meer in de voortzetting van onze samenwerking. Sinds 2018 hebben we te maken gehad met aanzienlijke problemen en onrust, en helaas lijkt dit aan te blijven houden na 1.5 jaar rust. Met name de recente ontwikkelingen binnen Dierspecialist hebben ons doen besluiten om deze keuze te maken.
Daarnaast hebben we ook geen vertrouwen meer in [bedrijf 2] als groothandel. Om deze redenen hebben wij besloten om ons eigen pad te volgen en onafhankelijk verder te gaan na ons contract.
(…)
2.12.
Bij e-mail van 27 juni 2023 heeft [gedaagde] een medewerker van [bedrijf 4] het volgende bericht:
[gedaagde] en ik hebben echter besloten om niet verder te gaan onder de vlag van Dierspecialist . Wij hebben onze zinnen gezet om ons eigen keten [handelsnaam] op te starten.
(…)
[gedaagde] en ik vinden de communicatie met jou erg fijn, en als jij een jaar eerder in beeld was geweest wellicht dat de situatie anders was. Het is niet dat wij geen vertrouwen hebben in jou en je team. Het is puur dat wij besloten hebben om zelfstandig verder te gaan.
2.13.
In augustus 2023 hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over beëindiging van de franchiserelatie en een afkoopsom.
2.14.
[bedrijf 4] heeft [gedaagde] bij e-mail van 7 september 2023 onder meer het volgende meegedeeld:
Wij kunnen pas over uitkoop nadenken als je 70k wilt betalen. (…)
2.15.
Bij brief van 29 september 2023 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] [eiser] in gebreke gesteld onder opsomming van verschillende tekortkomingen (40 bladzijden), waaronder leveringsproblemen bij [bedrijf 2] . Daarbij is [eiser] gesommeerd om binnen 30 dagen aan haar verplichtingen ‘uit de overeenkomst en het Handboek’ te voldoen en meegedeeld dat [gedaagde] bij uitblijven daarvan tot ontbinding van de overeenkomsten zal overgaan.
2.16.
Bij e-mail van 3 november 2023 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] [eiser] bericht dat [eiser] niet aan de ingebrekestelling van 29 september 2023 heeft voldaan en dat [gedaagde] ten aanzien van [handelsnaam] , [handelsnaam] en [handelsnaam] de overeenkomsten ontbindt.
2.17.
[eiser] heeft [gedaagde] bij e-mail van 6 november 2023 onder meer het volgende bericht:
(…)
Kennelijk betogen uw cliënten nu plots dat er sprake zou zijn van ernstige tekortkomingen. Het enige wat echter anders is, is dat partijen in gesprek zijn om hun samenwerking anders vorm te geven. Dit was nota bene naar aanleiding van een (onterechte) opzegging van uw cliënten. Het enige openstaande punt wat tijdens de gesprekken nog openstond, was de afkoopsom.
Daarnaast heeft [eiser] [gedaagde] gesommeerd om schriftelijk te bevestigen dat zij de ontbinding intrekt, zich aan haar verplichtingen uit de overeenkomst zal houden, de ontbinding schriftelijk rectificeert en dat schriftelijk extern communiceert en schriftelijk te bevestigen dat zij weer bij [bedrijf 2] zal bestellen.
2.18.
Bij e-mail van 10 november 2023 heeft [gedaagde] [eiser] bericht dat zij per 3 november 2023 niet meer handelt onder de naam van [eiser] en de facturen niet meer zal voldoen. Per die datum handelt [gedaagde] onder de naam [handelsnaam] .
2.19.
Op 28 november 2023 is het faillissement van [bedrijf 2] uitgesproken.
2.20.
Vervolgens is [eiser] het onderhavige kort geding gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] (Franchisenemer) veroordeelt tot integrale nakoming van de Overeenkomsten;
II. bepaalt dat, indien [gedaagde] de onder I. genoemde veroordeling niet binnen drie dagen na dit vonnis nakomt, zij een dwangsom verbeurt van € 500,00 voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat zij het vonnis niet nakomt, tot een maximum van € 15.000,00;
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen 15 dagen na het in deze te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert nakoming van de franchiseovereenkomsten, te weten de [bedrijf 1] -overeenkomst, de overeenkomst van 6 mei 2022 ten aanzien van [handelsnaam] en de overeenkomst ten aanzien van [handelsnaam] . [eiser] betwist dat zij jegens [gedaagde] is tekortgeschoten en dat [gedaagde] bevoegd was om de overeenkomsten te ontbinden. [gedaagde] heeft de overeenkomsten ten onrechte ontbonden en zij handelt in strijd met de overeenkomsten doordat zij onder meer zonder toestemming van [eiser] concurrerende ondernemingen is gestart onder de naam [handelsnaam] . Door de handelwijze van [gedaagde] lijdt [eiser] schade.
[gedaagde] voert aan dat zij gelet op het grote aantal tekortkomingen van [eiser] gerechtigd was om de overeenkomsten te ontbinden, zodat van nakoming geen sprake kan zijn. Zij betwist tevens dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
De overeenkomsten
4.2.
Volgens [eiser] is ontbinding van de [bedrijf 1] -overeenkomst niet mogelijk omdat ontbinding door de franchisenemer, behoudens faillissement of surseance van betaling van de franchisegever, in artikel 21.2 van die overeenkomst is uitgesloten. [gedaagde] betwist dat de [bedrijf 1] -overeenkomst van toepassing is en voert aan dat deze is beëindigd door het overlijden van [erflater] in september 2021. Ook is volgens haar geen sprake van contractsoverneming, zoals bedoeld in artikel 6:159 BW. Volgens [gedaagde] is slechts ten aanzien van [handelsnaam] een contract getekend. Op grond van deze overeenkomst is ontbinding mogelijk indien sprake is van een ernstige wijze van toerekenbaar tekortschieten door [eiser] .
4.3.
[eiser] voert met betrekking tot [handelsnaam] aan dat [gedaagde] zich middels de e-mail van 19 april 2022 in de plaats heeft gesteld voor de voormalig contractant [bedrijf 1] , waardoor de [bedrijf 1] -overeenkomst tussen partijen geldt. [gedaagde] betwist dat voornoemde e-mail tot een verzoek tot contractsoverneming, als bedoeld in artikel 6:159 BW, leidt. Bovendien ontbreekt een datum en adressering bij de e-mail die [eiser] heeft overgelegd – en waaruit volgens haar instemming met de contractsovername blijkt – waardoor deze e-mail niet verifieerbaar is. Ook is de e-mail van 19 april 2022 door de echtgenoot van [gedaagde] opgesteld en verstuurd, terwijl de eenmanszaak van [gedaagde] slechts door haar (rechtsgeldig) vertegenwoordigd kan worden. Daar komt bij dat een in artikel 6:159 lid 1 BW als vormvereiste voorgeschreven akte ontbreekt. Van contractsoverneming is daarom geen sprake. Tot slot volgt uit de artikelen 24.11, 24.13 (slotzin) en 26.1 van de [bedrijf 1] -overeenkomst dat deze overeenkomst in ieder geval één maand na de overlijdensdatum van [erflater] , de vader van [gedaagde] , reeds is geëindigd, aldus [gedaagde] .
4.4.
Hoewel de medewerking van [eiser] aan de contractsoverneming in elke vorm kan geschieden, vereist artikel 6:159 lid 1 BW een akte tussen de overdragende partij, [bedrijf 1] , en de overnemende partij, [gedaagde] . Zonder een dergelijke akte is de contractsoverneming nietig. Niet gesteld of gebleken is dat een dergelijke akte bestaat. Ook de bepalingen in de [bedrijf 1] -overeenkomst die overname van het contract door een derde dan wel erfgenaam regelen bij overlijden van franchisenemer, leiden voorshands tot de conclusie dat de [bedrijf 1] -overeenkomst niet door [gedaagde] is overgenomen. Artikel 24.13 bepaalt immers dat indien een erf respectievelijk derde binnen een tijdvak van één maand na de overlijdensdatum niet is aangewezen, de overeenkomst met ommekomst van dat tijdvak eindigt. [erflater] is in september 2021 overleden en voor zover in de e-mail van 19 april 2022 een schriftelijke aanmelding als bedoeld in artikel 24.12 van de [bedrijf 1] -overeenkomst moet worden gelezen, is deze e-mail ruim na het verstrijken van dit tijdvak verstuurd. Daarnaast is gesteld noch gebleken van een tussen partijen overeengekomen proefperiode van 12 maanden waarin [gedaagde] in staat werd gesteld om na deze proefperiode de [bedrijf 1] -overeenkomst, onder dezelfde voorwaarden, voor de resterende periode voort te zetten als bedoeld in artikel 26.1 van de [bedrijf 1] -overeenkomst. Tegen deze achtergrond acht de voorzieningenrechter het onvoldoende aannemelijk dat in een eventueel door partijen te entameren bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de [bedrijf 1] -overeenkomst door [gedaagde] is overgenomen. Dit betekent dat de stelling van [eiser] dat ontbinding van de overeenkomst ten aanzien van [handelsnaam] contractueel is uitgesloten vooralsnog niet opgaat.
4.5.
Voor zover [gedaagde] betwist dat voor de winkels in [plaats ] en [locatie] een franchiseovereenkomst tussen haar en [eiser] tot stand is gekomen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit de e-mails van 5 juni 2023 en 3 november 2023 volgt dat volgens [gedaagde] op dat moment sprake was van drie overeenkomsten tussen partijen – namelijk [handelsnaam] , [handelsnaam] en [handelsnaam] – en dat zij deze opzegt respectievelijk ontbindt. Uit voornoemde e-mails kan ook worden afgeleid dat [gedaagde] ten aanzien van alle drie de winkels handelt onder de naam van [eiser] en aldus gebruik maakt (dan wel maakte) van de franchiseformule van [eiser] . Het voorgaande vindt bevestiging in de e-mail van 30 januari 2023 waarin [gedaagde] [eiser] verzoekt om een contract met [eiser] op te stellen voor [handelsnaam] . Bovendien heeft [gedaagde] niet weersproken dat [eiser] ten behoeve van de realisatie van [handelsnaam] marktonderzoek heeft verricht en heeft onderhandeld met een andere franchisenemer in [plaats ] . Bij deze stand van zaken heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat voor de winkels in [plaats ] en [locatie] tussen partijen overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Nu een schriftelijk contract voor deze winkels ontbreekt, ligt het in dit kort geding in de rede dat partijen met betrekking tot alle drie de winkels onder dezelfde voorwaarden zoals opgenomen in de overeenkomst [handelsnaam] hebben gecontracteerd. Daarvan uitgaande oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
Buitengerechtelijke ontbinding door [gedaagde]
4.6.
Voorop staat dat artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Partijen zijn ten aanzien van de overeenkomsten van voornoemd artikel afgeweken, met dien verstande dat sprake moet zijn van een ernstige wijze van toerekenbaar tekortschieten door [eiser] .
4.7.
In de ingebrekestelling van 29 september 2023 heeft [gedaagde] een aanzienlijk aantal tekortkomingen aan de zijde van [eiser] opgenomen, waaronder de leveringsproblemen bij [bedrijf 2] . [eiser] is van mening dat de leveringsproblematiek geen tekortkoming oplevert die dusdanig ernstig is dat zij de ontbinding van de overeenkomsten rechtvaardigt. De afwijking van de leveringsgraad door [bedrijf 2] is volgens [eiser] minimaal. De leveringsgraad is volgens haar namelijk 70%. Tijdige levering kan bovendien niet door [eiser] worden gegarandeerd. Bij de beoordeling van de ontbinding kan het volgens [eiser] enkel gaan over de afspraken tussen haar en [gedaagde] en zij staat niet in voor een derde partij die producten aan [gedaagde] levert. Bovendien blijkt uit de e-mail van 27 juni 2023 dat [gedaagde] geen klachten had over [eiser] – zij besloot zelfstandig verder te gaan omdat dit meer voordelen voor haar oplevert – en hierdoor komen de gestelde tekortkomingen geveinsd over, aldus [eiser] .
4.8.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van de leveringsproblemen een overzicht overgelegd (productie 10) met percentages van niet geleverde producten over de periode 1 juli 2023 tot 1 november 2023. Dit overzicht is door [eiser] niet betwist. Uit het overzicht blijkt dat voorafgaand aan de ingebrekestelling van 29 september 2023 herhaaldelijk 30% tot 40% van de bestelde producten niet is geleverd. Op 20 september 2023 is dat zelfs 49,66%. Uit het overzicht volgt dat er in die periode regelmatig een leveringsgraad was van minder dan 70% en zelfs minder dan 60%. Het standpunt van [eiser] dat enkel sprake is van een geringe afwijking van de leveringsgraad slaagt daarom niet. Deze problemen duurden ook nog na 29 september 2023, de datum van ingebrekestelling, voort en uiteindelijk is op 28 november 2023 het faillissement van [bedrijf 2] uitgesproken. Gelet op het voorgaande komen de problemen omtrent de levering door [bedrijf 2] niet geveinsd over. Bovendien spreekt [gedaagde] ook al in haar e-mail van 5 juni 2023 van aanzienlijke problemen en onrust bij [eiser] en geeft zij aan geen vertrouwen meer te hebben in [bedrijf 2] .
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] jegens [eiser] op grond van het Handboek verplicht was om voor tenminste 75% van de inkoopwaarde van de producten in te kopen bij [bedrijf 2] . Ook is gebleken dat [bedrijf 2] en [eiser] beiden gelieerd zijn aan [bedrijf 3] . De voorzieningenrechter volgt [eiser] dan ook niet in haar standpunt dat de leveringsproblemen bij [bedrijf 2] niet aan haar kunnen worden toegerekend. Het voorgaande vindt bevestiging in het licht van het navolgende. Hoewel in artikel 21.1 van de overeenkomst van 6 mei 2022 is opgenomen ‘het herhaald niet (tijdig) leveren van de door Franchisegever bestelde producten’ ligt het voor de hand dat sprake is van een verschrijving en bedoeld wordt ‘de door franchisenemer bestelde producten’. Het niet tijdig leveren van producten door [bedrijf 2] levert derhalve ook op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomsten een ernstige wijze van toerekenbaar tekortschieten door [eiser] op. Tot slot heeft [gedaagde] in overeenstemming met voornoemd artikel [eiser] een termijn van 30 dagen gegeven om alsnog aan haar verplichtingen te voldoen. Onder deze omstandigheden is voldoende aannemelijk gemaakt dat de leveringsproblemen bij [bedrijf 2] een grond opleveren voor ontbinding (dan wel tussentijds beëindiging) van de overeenkomsten waarvan [eiser] nakoming vordert. Dat de buitengerechtelijk ontbinding van de overeenkomsten door [gedaagde] niet gerechtvaardigd zou zijn, is in het bestek van dit kort geding, dat zich niet voor nadere bewijslevering leent, dan ook niet aannemelijk geworden, nog daargelaten dat naast de leveringsproblemen nog vele andere tekortkomingen van [eiser] zijn aangevoerd door [gedaagde] . Verder kan uit de e-mail van 27 juni 2023 niet zonder meer worden afgeleid dat [gedaagde] geen klachten had over [eiser] . Op grond van het voorgaande kan geenszins worden uitgesloten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de overeenkomsten door [gedaagde] op deugdelijke gronden zijn ontbonden.
Belangenafweging
4.10.
[bedrijf 4] heeft in maart 2023 de meerderheid van de aandelen in [eiser] overgenomen en is daarnaast indirect bestuurder van [eiser] geworden. Volgens [gedaagde] is [bedrijf 4] een investeringsbedrijf dat slechtlopende bedrijven opkoopt, deze opsplitst en met winst probeert te verkopen. Niet weersproken is dat [bedrijf 4] [eiser] juridisch heeft gescheiden van [bedrijf 3] en heeft geprobeerd de franchiseformule van [eiser] te verkopen aan de Coöperatieve Franchisevereniging Dierspecialist U.A. – een verzameling van franchisenemers van [eiser] die in het bestuur van de Coöperatie zitten en de belangen van franchisenemers tegenover [eiser] behartigen – en dat dit niet is gelukt. Daar komt bij dat partijen daarna hebben onderhandeld over de beëindiging van de samenwerking. Deze onderhandelingen zijn afgebroken omdat geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van de afkoopsom. [eiser] heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat sprake was van een onoverbrugbaar verschil van € 20.000,00. Hieruit volgt dat [bedrijf 4] niet zonder meer streeft naar continuering van de samenwerking met [gedaagde] . Dat betekent dat het door [eiser] gestelde belang dat zij inkomsten misloopt en daardoor schade lijdt onvoldoende zwaarwegend is om [gedaagde] in afwachting van een eventuele bodemprocedure te houden aan nakoming van de overeenkomsten. Voor zover zou worden geoordeeld dat de [bedrijf 1] -overeenkomst wel door [gedaagde] is overgenomen, kan dat gelet op het voorgaande in dit kort geding niet tot de uitkomst leiden dat een voorlopige voorziening ten aanzien van [handelsnaam] wordt toegewezen en ten aanzien [handelsnaam] en [handelsnaam] niet. Daarbij weegt ook mee dat de vorderingen te onbepaald zijn. [eiser] heeft weliswaar tijdens de mondelinge behandeling – desgevraagd – toegelicht dat zij bedoelt het terugbrengen naar de situatie vóór oktober 2023 en dat van belang is dat [gedaagde] weer handelt onder de naam van [eiser] , maar zij heeft dit verder niet nader geconcretiseerd. Voor wat betreft de stelling van [eiser] dat het handelen van [gedaagde] zorgt voor een afbreukrisico van andere franchisenemers, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet aannemelijk is dat [gedaagde] de oorzaak is van de onrust binnen [eiser] . [gedaagde] heeft immers aangevoerd dat reeds langere tijd sprake is van grote onrust onder de franchisenemers van [eiser] en dat een aantal zijn afgehaakt. Het aantal leden van de Coöperatie is volgens [gedaagde] sinds 2017 afgenomen van 84 naar 28 leden (in november 2023), waarvan nog vier leden stopten in 2023 en nog vijf zullen stoppen in 2024. Dit is volgens [gedaagde] terug te voeren op de overname van [eiser] en de aan haar gelieerde vennootschappen door de investeringsmaatschappij, de stukgelopen onderhandelingen over de overname van de franchiseformule en de leveringsproblemen bij de contractueel aangewezen leverancier [bedrijf 2] . Het voorgaande is door [eiser] onvoldoende weersproken. Mede gelet hierop bestaat bij [eiser] onvoldoende spoedeisend belang bij de nakoming van de overeenkomsten. Een belangenafweging valt gelet op het voorgaande niet uit in het voordeel van [eiser] .
4.11.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.12.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.079,00
- nakosten
€ 173,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal € 1.940,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.940,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op
29 januari 2024.
1780