In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een franchisegever en een franchisenemer. De franchisenemer, hierna te noemen [gedaagde], had de franchiseovereenkomsten met de franchisegever, hierna te noemen [eiser], ontbonden en de eiser vorderde nakoming van deze overeenkomsten. De eiser betoogde dat de ontbinding onterecht was en dat er sprake was van een spoedeisend belang bij de vorderingen. De gedaagde voerde aan dat er sprake was van ernstige tekortkomingen aan de zijde van de eiser, waaronder herhaaldelijke leveringsproblemen door de leverancier, [bedrijf 2]. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagde voldoende aannemelijk had gemaakt dat de tekortkomingen van de eiser ernstig waren en dat de gedaagde gerechtigd was om de overeenkomsten te ontbinden. De rechter wees de vorderingen van de eiser af, omdat het belang van de eiser niet opwoog tegen de belangen van de gedaagde. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.940,00 werden begroot.