ECLI:NL:RBGEL:2024:4285

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
05-176877-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersdelict met gevaarlijk rijgedrag en schadevergoeding

Op 5 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarlijk verkeersgedrag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 8 mei 2021 in Ede, waar de verdachte met een snelheid van 106 tot 132 kilometer per uur reed op een weg waar de maximumsnelheid 50 kilometer per uur was. De verdachte heeft meerdere verkeersregels overtreden, waaronder het negeren van een rood verkeerslicht en het maken van abrupte stuurbewegingen, wat leidde tot een verkeersongeval waarbij andere voertuigen betrokken waren. De rechtbank oordeelde dat het gedrag van de verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden als gevolg van het verkeersgedrag van de verdachte. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de materiële en immateriële schade die zij hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/176877-22
Datum uitspraak : 5 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 juni 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Ede in de gemeente Ede, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk [merk 1] ), komende uit de richting van [naam 1] , gaande in de richting van de kruising van de wegen de Rijksweg N224 en de Laarwoud, daarmee rijdende op de Rijksweg N224, terwijl hij een ander voertuig (personenauto, merk [merk 2] ) achtervolgde
en/of achterna reed,
- gedurende langere tijd heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, en/of (namelijk) op de kruising van de Rijksweg N224 met de A30 Oost (VRI-733) heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 106 kilometer per uur en/of
- ( vervolgens) (vlak) voor dat andere voertuig (personenauto, merk [merk 2] ) is gaan rijden, en/of (vervolgens) zonder noodzaak en/of reden in het verkeer, (plotseling en/of sterk) heeft geremd en/of anderszins snelheid heeft geminderd, tengevolge waarvan de bestuurder van het achter hem rijdende voertuig eveneens (hard) moest remmen en/of uitwijken, teneinde een aanrijding met de personenauto van hem, verdachte, te voorkomen, en/of
- meermalen, althans eenmaal, op de rechter rijbaan vlak naast dat andere voertuig (personenauto, merk [merk 2] ) is gaan rijden en/of (vervolgens) (langzaam) naar links heeft gestuurd, tengevolge waarvan de bestuurder van dat andere voertuig (personenauto, [merk 2] ), naar links, richting de berm, moest uitwijken, teneinde een aanrijding met de personenauto van hem, verdachte, te voorkomen, en/of
- bij het naderen van het kruispunt van deze weg (de Rijksweg N224) met de
Laarwoud (VRI-K16) heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 132 kilometer per uur en/of
- op dat kruispunt geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat (reeds 12,1 seconden) rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden,
en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Ede in de gemeente Ede, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: [merk 1] ), komende uit de richting van [naam 1] , gaande in de richting van de kruising van de wegen de rijksweg N224 en de Laarwoud, daarmede heeft gereden over de weg de Rijksweg N224 en
bij het naderen van het kruispunt van deze weg (de Rijksweg N224) met de Laarwoud heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 132 kilometer per uur en/of
op dat kruispunt geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat (reeds 12,1 seconden) rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden,
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 mei 2021 te Ede, binnen de bebouwde kom, als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg N224, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 121 kilometer per uur, in elk geval de aldaar voor motorvoertuigen toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur met meer dan 30 kilometer per uur heeft overschreden;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte weliswaar bekent dat hij zich gevaarlijk heeft gedragen in het verkeer, maar dat enkele onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en dat verdachte daarvan vrijgesproken dient te worden. Verdachte heeft één stuurbeweging gemaakt, maar daardoor is niemand van de weg geraakt. Voor het onderdeel plotseling remmen is onvoldoende bewijs en ook het door rood rijden volgt niet uit het procesdossier.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelen in strijd met het in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) gestelde verbod, door zich opzettelijk zodanig in het verkeer te gedragen dat hij verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
Vaststaat dat er op 8 mei 2021 omstreeks 21.33 uur op het kruispunt van de Rijksweg (N224) en de Laarwoud in Ede een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij waren de bestuurders van een [merk 2] , een [merk 1] en een [merk 3] betrokken. [benadeelde 1] was de bestuurder van de [merk 2] , waarin ook [naam 2] (als bijrijder) en [benadeelde 2] (achterin) zaten. Verdachte was de bestuurder van de [merk 1] . De [merk 3] werd bestuurd door [naam 3] . De [merk 2] , die harder reed dan de daarvóór op de rijbaan invoegende [merk 3] , is in de middenberm terechtgekomen en tegen een boom gebotst. De maximumsnelheid op de Rijksweg ter hoogte van het kruispunt Rijksweg met de A30 was 80 kilometer per uur. De maximum snelheid op de Rijksweg ter hoogte van het kruispunt Rijksweg met de Laarwoud was 50 kilometer per uur. [2]
[benadeelde 1] heeft verklaard dat hij een [merk 2] bestuurde en dat op een gegeven moment een [merk 1] (verdachte) achter hem reed. Toen ze op de Rijksweg reden heeft verdachte geprobeerd hem van de weg af te drukken door een stuurbeweging die hij maakte. Dat ging met snelheden rond de 90 kilometer per uur. Verdachte kwam hem vervolgens voorbij, sneed hem af en remde vervolgens hard (omschreven als ‘remtest’), toen verdachte voor hem reed. [3]
[benadeelde 2] heeft verklaard dat zij als passagier in de [merk 2] van [benadeelde 1] zat. Op een gegeven moment zag ze dat verdachte op de Rijksweg naast hun auto kwam rijden en dat hij probeerde om hun auto van de weg te duwen. Verdachte kwam vervolgens voor hun auto rijden en trapte stevig op de rem. Daardoor moest [benadeelde 1] hard remmen. Toen het verkeerslicht op rood ging zijn beide auto’s doorgereden. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde 1] zag rijden met zijn ex-vriendin [benadeelde 2] en [naam 2] in diens auto toen hij stil stond bij tankstation [naam 1] en vervolgens achter hem aan is gereden. Hij heeft daarbij te hard gereden. Verdachte wilde op een rustig plekje met de inzittenden van de [merk 2] praten naar aanleiding van een conflict met zijn ex-vriendin [benadeelde 2] . Toen verdachte naast [benadeelde 1] reed heeft hij een abrupte stuurbeweging gemaakt om een schrikreactie bij hem uit te lokken. [5] Verdachte weet niet meer of hij geremd heeft. Hij heeft verklaard dat hij bij het laatste verkeerslicht voor het ongeluk is gestopt voor het rode licht.
De politie heeft ter plaatse van het ongeval een omgevingsonderzoek uitgevoerd. Daaruit volgt dat verdachte met een snelheid tussen 106 kilometer per uur en 113 kilometer per uur over de kruising van de Rijksweg N224 met de A30 Oost in Ede heeft gereden. Ook volgt daaruit dat op het ongevalskruispunt - tijdens de minuut van de melding - twee roodlicht-negaties op de rijrichting van de [merk 2] en de [merk 1] zijn geactiveerd. Gebleken is dat de [merk 2] op de linker rijstrook de stopstreep passeerde, terwijl de verkeerslichten minimaal 11,8 seconden op rood stonden en de [merk 1] van verdachte op de rechter rijstrook de stopstreep passeerde, terwijl de verkeerslichten minimaal 12,1 seconden op rood stonden. Verdachte is, voorafgaand aan het ongeval, het kruispunt genaderd met een gemiddelde indicatieve snelheid tussen 132 kilometer per uur en 149 kilometer per uur. [6]
De rechtbank is op grond van voorgaande bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte met een veel te hoge snelheid heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan, een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt met zijn voertuig in de richting van het voertuig van [benadeelde 1] , terwijl hij voor het voertuig van [benadeelde 1] reed plotseling heeft geremd en tot slot dat hij met zijn voertuig, terwijl het verkeerslicht op het kruispunt Rijksweg N224 met de A30 Oost minimaal 12,1 seconden op rood stond, niet is gestopt.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Zij overweegt daartoe als volgt.
a. de verkeersregels geschonden
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere van de in artikel 5a van de WVW (niet limitatief) genoemde gedragingen, te weten door rood licht rijden, overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid, het maken van een abrupte stuurbeweging naar een andere verkeersdeelnemer en het, terwijl hij voor die andere verkeersdeelnemer reed, bewust afremmen van zijn voertuig.
b. ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag, het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
De gedachte achter de keuze voor het bestanddeel ‘in ernstige mate’ is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel ‘in ernstige mate’ kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden en continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan (
Kamerstukken II, 2018-2019, 35 086, nr. 3, p. 11-12).
Verdachte heeft meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels geschonden. Hij reed op meerdere plekken aanzienlijk te hard, heeft een abrupte stuurbeweging gemaakt naar een andere verkeersdeelnemer waardoor deze moest uitwijken, is vervolgens voor die andere verkeersdeelnemer gaan rijden en heeft bewust geremd en tot slot is hij ook nog door rood licht gereden. De rechtbank merkt dit verkeersgedrag, onder de vermelde omstandigheden in het licht van het beoordelingskader zoals hierboven vermeld en de daar gegeven voorbeelden, aan als ernstig verkeersgevaarlijk gedrag zoals bedoeld in artikel 5a WVW.
c. gevaar te duchten
Om te kunnen vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Door op een 50-weg te rijden met een snelheid van 106 kilometer per uur en op een 80-weg te rijden met een snelheid van 132 kilometer per uur, door abrupt een stuurbeweging naar een ander voertuig te maken en te remmen terwijl hij vlak voor dat andere voertuig reed, is het voorzienbaar dat hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Een en ander wordt onderstreept door het gegeven dat daadwerkelijk een verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat de [merk 2] , opgejaagd door het verkeersgedrag van verdachte, tegen een andere auto, de [merk 3] , is gebotst, die vanuit een zijweg de rijksweg opdraaide en kennelijk verrast werd door de absurd hoge snelheid. De andere verkeersdeelnemer was niet bedacht op het rijgedrag van verdachte en daar behoefde hij ook niet op bedacht te zijn.
d. opzettelijk
Voor een overtreding van artikel 5a WVW moet het opzet van de verdachte gericht zijn op het in ernstige mate schenden van die regels. Indien vast komt te staan dat de verdachte een of meer verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en verdachte dus onaanvaardbare risico’s heeft genomen, levert dit gedrag in beginsel het opzettelijk in ernstige mate schenden van de verkeersregels op. Verdachte heeft bekend dat hij bewust een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt naar een andere verkeersdeelnemer, om een schrikreactie uit te lokken. Ook kan het over een langere periode te hard rijden, het door rood rijden, terwijl het verkeerslicht al ruim 12 seconden op rood stond en het sterk remmen terwijl daar geen aanleiding voor was niet anders dan opzettelijk worden uitgevoerd. Het behoeft geen betoog dat verdachte geweten moet hebben dat zijn gedrag ook een groot gevaar voor de verkeersveiligheid in het algemeen en de inzittenden van de [merk 2] opleverde. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de genoemde gedragingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW, zodat het primair ten laste gelegde feit bewezen is.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks8 mei 2021 te Ede in de gemeente Ede, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk [merk 1] ), komende uit de richting van [naam 1] , gaande in de richting van de kruising van de wegen de Rijksweg N224 en de Laarwoud, daarmee rijdende op de Rijksweg N224, terwijl hij een ander voertuig (personenauto, merk [merk 2] ) achtervolgde
en
/ofachterna reed,
- gedurende langere tijd heeft gereden met een
(aanzienlijk
)hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,
en/ofnamelijk
- op de kruising van de Rijksweg N224 met de A30 Oost (VRI-733) heeft gereden met een
(aanzienlijk
)hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur,
in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,namelijk met een snelheid van
ongeveer (tenminste
)106 kilometer per uur en
/of
- (vervolgens
) (vlak
)voor dat andere voertuig (personenauto, merk [merk 2] ) is gaan rijden, en
/of (vervolgens
)zonder noodzaak
en/of reden in het verkeer,
(plotseling
en/ofsterk
)heeft geremd
en/of anderszins snelheid heeft geminderd, ten gevolge waarvan de bestuurder van het achter hem rijdende voertuig eveneens
(hard
)moest remmen
en/of uitwijken, teneinde een aanrijding met de personenauto van hem, verdachte, te voorkomen, en
/of
- meermalen, althanseenmaal, op de rechter rijbaan vlak naast dat andere voertuig (personenauto, merk [merk 2] ) is gaan rijden en
/of (vervolgens
) (langzaam)naar links heeft gestuurd, ten gevolge waarvan de bestuurder van dat andere voertuig (personenauto, [merk 2] ), naar links, richting de berm, moest uitwijken, teneinde een aanrijding met de personenauto van hem, verdachte, te voorkomen, en
/of
- bij het naderen van het kruispunt van deze weg (de Rijksweg N224) met de Laarwoud heeft gereden met een
(aanzienlijk
)hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur,
in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was,namelijk met een snelheid van ongeveer
(tenminste
)132 kilometer per uur en
/of
- op dat kruispunt geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemd driekleurig verkeerslicht dat (reeds 12,1 seconden) rood licht uitstraalde, maar is hij (met onverminderde snelheid) doorgereden,
en aldus in strijd met het in artikel 5a van de WVW94 gestelde verbod, zich opzettelijk zodanig in het verkeer heeft gedragen dat voormelde verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, waardoor daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 160 uren werkstraf subsidiair 80 dagen hechtenis (met aftrek ter zake van de tijd in inverzekeringstelling doorgebracht) waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht en meewerken aan een ambulante behandeling. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het om een oud feit gaat en dat de partijen inmiddels weer door één deur kunnen. Zij hebben een en ander uitgepraat. Verdachte krijgt hulp en de behandeling moet nog plaatsvinden. Hij is afhankelijk van zijn rijbewijs gelet op zijn beroep als vrachtwagenchauffeur. Daarvan is ook zijn inkomen en dus zijn woning afhankelijk. Een minder lange taakstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid zou passend zijn.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Enkel vanwege een conflict in de relationele sfeer en om een reactie uit te lokken heeft verdachte op 8 mei 2021 meerdere verkeersregels overtreden en daarmee levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt. Hij heeft daarbij heel grote risico’s genomen, vooral voor anderen. Verdachte heeft met aanzienlijk te hoge snelheden gereden, is door rood gereden en heeft verschillende gevaarlijke manoeuvres uitgevoerd met zijn voertuig. De andere betrokkenen zijn erg geschrokken van het gevaarlijke en onverantwoorde rijgedrag van verdachte. De rechtbank neemt verdachte dit gedrag kwalijk.
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 28 november 2023 volgt dat verdachte voor de pleegdatum van dit feit niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen. Wel volgt daaruit dat hij na deze pleegdatum nogmaals de verkeersregels heeft overtreden. Hij heeft daarvoor een strafbeschikking gekregen. De rechtbank houdt daar rekening mee op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Over de persoon van verdachte is op 31 mei 2024 een reclasseringsrapport uitgebracht. Daaruit volgt dat bij verdachte sprake is van ontoereikende probleemoplossingsvaardigheden, inadequate coping en problemen in de emotie/agressieregulatie, vermoedelijk voorkomend uit de (verouderde) diagnose licht verstandelijk beperkt. In relaties is sprake van jaloezie, wantrouwen en zelfdestructief gedrag. Verdachte is gevoelig voor afwijzing, wat ook in het onderhavige geval een rol lijkt te hebben gespeeld. Ten aanzien van de overige leefgebieden zijn geen tot weinig problemen waargenomen. Hij heeft een baan, geen schulden en geen middelenproblematiek. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de voorwaarden meldplicht en een ambulante behandeling bij ForFACT de Waag of een soortgelijke zorgverlener. Betrokkene toont zich gemotiveerd voor hulpverlening en gedragsverandering. Hij heeft zich al in een vrijwillig kader aangemeld bij FoR FACT de Waag. De kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Verdachte is in staat een taakstraf uit te voeren.
Bij de bepaling van de soort en de hoogte van de op te leggen sanctie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop sinds het voorval. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een werkstraf voor de duur van 160 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk, zoals gevorderd door de officier van justitie, passend is. Hierbij vindt aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht plaats. De rechtbank acht het van belang dat verdachte meewerkt aan de meldplicht en de behandelverplichting, zoals opgesteld door de reclassering. Daarnaast acht de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur als gevorderd, 12 maanden, noodzakelijk. De rechtbank zal de proeftijd bepalen op twee jaar.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 5.469,34 (€ 931,84 + 4.537,50) aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft eveneens een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 6.002,10 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen moeten worden verklaard, nu deze vorderingen een te zware belasting opleveren voor het strafgeding. Bij [benadeelde 2] is onvoldoende vast komen te staan dat sprake is van rechtstreeks verband tussen de gedraging van verdachte en de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij [benadeelde 1] is de vordering onvoldoende onderbouwd. Mocht toch aansprakelijkheid worden vastgesteld bij verdachte dan moet de eigen schuld van [benadeelde 1] worden meegewogen.
Overweging van de rechtbank
Overweging ten aanzien van beide vorderingen
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verdachte het ongeluk niet direct heeft veroorzaakt, voldoende is gebleken dat er causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval en de daardoor ontstane schade. Verdachte heeft [benadeelde 1] , bij wie [benadeelde 2] in de auto zat, schrik aan willen jagen en bij hem een reactie uit willen lokken. [benadeelde 1] is als gevolg daarvan onvoorzichtiger gaan rijden en was daardoor opgejaagd. Hij is vervolgens tegen een boom terecht gekomen. Hiermee is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het handelen van verdachte schade hebben geleden zodat de ontstane schade in redelijkheid aan verdachte is toe te rekenen.
Materiële schade [benadeelde 2]
heeft bij het ongeval letsel opgelopen en medische behandeling was noodzakelijk. De schadeposten ‘eigen risico’ en ‘reiskosten’ zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft het eigen risico € 301,84 en reiskosten € 630,- kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021.
Dat is anders voor de schadepost ‘studievertraging’. De rechtbank overweegt dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Niet kan worden vastgesteld of [benadeelde 2] later is afgestudeerd, wanneer zij een baan heeft gekregen en of zij in de tussenliggende periode een alternatieve inkomstenbron heeft gehad of had kunnen hebben. Ook kan niet worden gesteld dat zij onmiddellijk na haar afstuderen een baan zou hebben gehad met een dergelijk inkomen als waar de gevorderde schadevergoeding op is gebaseerd. De rechtbank zou de zaak kunnen aanhouden om een nadere onderbouwing te verkrijgen. Dit zou naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Gelet op het voorgaande wordt de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelijk verklaard. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade [benadeelde 2]
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, omdat zij als gevolg van het jegens verdachte bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, namelijk letsel aan haar linker schouder, die uit de kom is gegaan. De rechtbank acht het verder aannemelijk dat [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes handelen angsten heeft gehad. Ook het lichamelijk letsel brengt bepaalde psychische gevolgen met zich. Deze kunnen tot op zekere hoogte meegewogen worden bij de bepaling van de omvang van de immateriële schade.
De rechtbank houdt rekening met bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank stelt de immateriële schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vast op € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021. De rechtbank ziet in de gegeven onderbouwing onvoldoende aanknopingspunten voor een hoger bedrag. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Als extra waarborg voor betaling wordt voor het totaal toewijsbare bedrag aan schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 26 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.
Materiële schade [benadeelde 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, te weten de schade aan zijn auto. De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde 1] (deels) ook een eigen aandeel heeft gehad in de ontstane schade. De causale verdeling van de oorzaak van de schade wordt gesteld op 50% voor ieder, maar gezien de omstandigheden van het geval en het onverantwoordelijke rijgedrag van verdachte dat [benadeelde 1] welhaast noopte tot het eveneens overtreden van verkeersregels, wordt een billijkheidscorrectie toegepast in die zin dat de verdachte uiteindelijk 70% van de schade voor zijn rekening dient te nemen en [benadeelde 1] 30%. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot een hoogte van € 4.201,47 kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021.
Immateriële schade [benadeelde 1]
Naar het oordeel van de rechtbank staat eveneens vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft hij recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, omdat de benadeelde partij als gevolg van het jegens verdachte bewezenverklaarde feit op andere wijze in de persoon is aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit, de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen en het feit dat de eigen schuld van [benadeelde 1] al is verdisconteerd in het gevorderde bedrag. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 300,- vaststellen. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2021.
Als extra waarborg voor betaling wordt voor het totaal toewijsbare bedrag aan schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 55 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 160 (honderdzestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 (tachtig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze
taakstraf, te weten
60 (zestig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van de volgende voorwaarden voor het einde van de
proeftijddie op
twee jarenwordt bepaald;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;

ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar;
  • bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van de volgende voorwaarden voor het einde van de
  • stelt als algemene voorwaarde bij de taakstraf dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden bij de taakstraf:

meldplicht bij reclassering

- Veroordeelde meldt zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

ambulante behandeling

- Veroordeelde laat zich behandelen door ForFACT de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van veroordeelde ten behoeve daarvan;
Vorderingen benadeelde partijen
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] van de volgende bedragen aan materiële schade/immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [benadeelde 2] € 1.681,84mei 2021
2. [benadeelde 1] € 4.501,47mei 2021
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 2] € 1.681,84dagen;
2. [benadeelde 1] € 4.501,47dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. W. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 4] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021207732, gesloten op 22 april 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 10-16.
3.Proces-verbaal van verhoor [benadeelde 1] , p. 40-44; proces-verbaal van verhoor [benadeelde 1] , p. 52; verhoor van [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris van 23 februari 2024.
4.Proces-verbaal van verhoor [benadeelde 2] , p. 31-33; verhoor van [benadeelde 2] bij de rechter-commissaris van 23 februari 2024.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 21 juni 2024.
6.Proces-verbaal van Omgevingsonderzoek, p. 114-117.