ECLI:NL:RBGEL:2024:4356

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
C/05/436593/KG RK 24/436
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

Op 10 juli 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster was het niet eens met de regiebeslissingen van de rechter en de wijze waarop deze aan haar gemachtigde waren gecommuniceerd. De wrakingskamer benadrukte dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is om rechterlijke beslissingen te beoordelen, maar om te bepalen of er sprake is van (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. De hoge drempel voor een geslaagd wrakingsverzoek werd niet gehaald, omdat de wrakingskamer oordeelde dat de regiebeslissingen niet zo onjuist of onbegrijpelijk waren dat deze uitsluitend door vooringenomenheid konden worden verklaard.

De procedure begon met een verzoekschrift van 29 mei 2024, waarin verzoekster haar gronden voor wraking uiteenzette. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2024 werd duidelijk dat verzoekster vond dat er onjuiste informatie was verstrekt door de rechtbank, wat haar procesbelang had geschaad. De rechter erkende dat de communicatie niet vlekkeloos was verlopen, maar stelde dat dit niet leidde tot de conclusie dat er sprake was van partijdigheid.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleverden. De beslissing van de rechter om vast te houden aan de regiebeslissingen werd als niet onjuist of onbegrijpelijk beoordeeld. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND, locatie Arnhem

Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/436593/KG RK 24/436
Beslissing
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
hierna te noemen: verzoekster
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]),
en
mr. E.L. de Jongh,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van 29 mei 2024 waarin het wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld en de schriftelijke reactie van de rechter van 24 juni 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 2 juli 2024 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met zaaknummer ARN 24/1154 tussen verzoekster en […]
2.2.
Verzoekster heeft volgens het verzoekschrift van 29 mei 2024 aan haar verzoek, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Vanaf de start van de provisionele voorzieningenprocedure op 4 maart 2024 is door de rechtbank, zowel telefonisch als in het roljournaal, verkeerde informatie aan verzoekster en haar gemachtigde verstrekt over onder meer de verweertermijn en het feit dat deze provisionele voorziening voor beschikking is komen te staan. De regiebeslissingen die daarover in de provisionele voorzieningenprocedure zijn genomen door de rechter waren niet kenbaar voor verzoekster en haar gemachtigde. Daarnaast is vanuit de rechtbank foutieve informatie over de regiebeslissingen gegeven en deze beslissingen zijn ook niet telkens kenbaar gemaakt. Daarom concludeert verzoekster dat de rechter in deze procedure niet onbevooroordeeld tot de genomen regiebeslissingen is gekomen. Uit de feiten en omstandigheden kan, volgens verzoekster, worden opgemaakt dat de rechter op zijn minst de schijn van partijdigheid op zich heeft geladen.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2024 hebben de gemachtigden van verzoekster, ter toelichting en in aanvulling op het verzoekschrift van 29 mei 2024, aangegeven dat het er haar vooral om gaat dat de regierechter, hoewel deze wist dat onjuiste communicatie had plaatsgevonden, heeft vastgehouden aan een eerdere regiebeslissing die nooit kenbaar is gemaakt en dat daarmee duidelijk was dat het beginsel van hoor en wederhoor zou worden geschonden. [1] Immers, door de zaak toch voor beschikking te zetten, wordt verzoekster niet gehoord in het incident, terwijl dit het gevolg is van fouten van de rechtbank.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Volgens de rechter geldt als uitgangspunt dat regiebeslissingen geen grond voor wraking kunnen vormen. Dat is hier ook het geval. Wel is de communicatie naar de gemachtigde van verzoekster niet helemaal goed verlopen. Dat betreurt de rechter. Maar dat maakt volgens de rechter niet dat van enige partijdigheid of vooringenomenheid sprake is. De regiebeslissingen die zijn genomen nadat de advocaat van verzoekster zich heeft gesteld, zijn overeenkomstig de juridische uitgangspunten geweest. Daarbij acht de rechter van belang dat er coulance is betracht, omdat er twee keer uitstel is verleend voor het indienen van een verweerschrift terwijl het gaat om verzoek om een provisionele voorziening te treffen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. [2] Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer constateert dat verzoekster het niet eens is met door de
rechter genomen regiebeslissingen en de wijze waarop die aan haar en gemachtigde kenbaar zijn gemaakt door rechtbank. De wrakingskamer treedt echter niet in de beoordeling
van rechterlijke beslissingen en de wijze van communiceren door de rechtbank. De wrakingsprocedure is daar niet voor bedoeld, omdat daarin uitsluitend wordt beoordeeld of er sprake is van (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de regiebeslissing(en) gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan/kunnen worden verklaard, is er grond voor wraking. Dat is een hoge drempel om te komen tot een geslaagd wrakingsverzoek. De wrakingskamer is van oordeel dat in de situatie van verzoekster deze hoge drempel niet gehaald wordt. Hieronder zal zij uitleggen waarom zij dat vindt.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat de communicatie tussen de rechtbank en de gemachtigde van verzoekster in de provisionele voorzieningenprocedure over onder meer de verweertermijn en het feit dat deze provisionele voorziening voor beschikking is gezet niet vlekkeloos is verlopen. Dit wordt door de rechter ook erkend. Dat heeft geleid tot een samenloop van omstandigheden die ongelukkig heeft uitgepakt voor verzoekster en haar gemachtigde. Verzoekster is daardoor in haar procesbelang geschaad omdat zij nu geen verweer meer kan voeren in het incident. Daarbij speelt een rol dat verzoekster heeft aangevoerd dat binnen de advocatuur niet bekend is dat inzake provisionele vorderingen het procesreglement voor civiele dagvaardingszaken wordt toegepast. Verzoekster stelt daarom dat zij niet had kunnen weten dat de verweertermijn normaliter twee weken is en zij heeft daar geen rekening mee kunnen houden. Het is de wrakingskamer echter niet gebleken dat de rechter bekend was met deze ongelukkige wijze van communiceren en het verstrekken van onjuiste informatie vanuit de rechtbank met verzoekster op het moment dat de provisionele voorziening voor beschikking werd gezet. De rechter heeft in haar verweer ook erkend dat er fouten zijn gemaakt door de rechtbank in de communicatie. Verder kan niet uitgesloten worden dat het de rechter niet kenbaar was dat het binnen de advocatuur niet bekend is, dat het procesreglement voor civiele dagvaardingszaken van toepassing is op de provisionele vordering in plaats van het procesreglement inzake alimentatieprocedures.
Dat leidt, naar het oordeel van de wrakingskamer, echter niet tot de conclusie dat de regiebeslissingen die door de rechter zijn genomen, gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zozeer onjuist of onbegrijpelijk zijn dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kunnen worden verklaard.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat ook de beslissing van de rechter om vast te houden aan de beslissing om de zaak ‘voor beschikking’ te zetten terwijl deze inmiddels wist dat verzoekster niet (volledig) juist was geïnformeerd niet zozeer onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard.
Er is in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit het verweerschrift van de rechter blijkt dat zij bij (het handhaven van) haar beslissing heeft betrokken dat er al twee keer uitstel was verleend voor het indienen van het verweerschrift, terwijl het ging om een verzoek tot het treffen van een provisionele vordering. Verzoekster had dan ook, in de visie van de rechter, ruim de gelegenheid gehad om haar standpunt kenbaar te maken (wederhoor). Het beroep dat verzoekster tijdens de mondelinge behandeling op 2 juli 2024 heeft gedaan op de door haar genoemde uitspraken slaagt niet. In deze uitspraken was sprake van schending van hoor en wederhoor door de betreffende rechters tijdens of rondom de mondelinge behandeling van de procedures. Daarvan is in de situatie van verzoekster geen sprake.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter), mr. A.S.W. Kroon en
mr. Y.H.M. Marijs (leden) in tegenwoordigheid van de griffier […] en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
de griffier
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Gemachtigden verwijzen daarbij naar de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:6207) en van de rechtbank Limburg van 20 april 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:3523).
2.Dat is bepaald in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).