ECLI:NL:RBGEL:2024:4579

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
AWB- 24_3819
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening handhavingsbesluit jachthaven geschorst

Op 17 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van de jachthaven Strand Horst. De jachthaven had bezwaar gemaakt tegen een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, dat handhaving had aangekondigd tegen twee ligplaatsen die in strijd met het bestemmingsplan werden gebruikt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing van het handhavingsbesluit toegewezen, omdat er voldoende twijfel bestond over de rechtmatigheid van het besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vraag of de ligplaatsen illegaal worden bewoond niet relevant is voor de bescherming van de ligplaatsen zelf onder het gebruiksovergangsrecht. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college niet had aangetoond dat de ligplaatsen niet onder het overgangsrecht vallen, en schorste daarom het handhavingsbesluit. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan de jachthaven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3819
uitspraak van de voorzieningenrechter van
in de zaak tussen
[verzoekster], uit [plaats 1], verzoekster
(gemachtigde: mr. W.M. Janse)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, het college
(gemachtigden: [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 2].
De partijen worden hierna de jachthaven, het college en de buurman genoemd.
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de jachthaven tegen de handhaving door het college tegen twee ligplaatsen in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft besloten om te gaan handhaven bij een beslissing op het bezwaar van de buurman van 16 mei 2024.
1.2. De jachthaven heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (zaaknummer 24/3824) en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend om het besluit te schorsen. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Ook de buurman heeft schriftelijk gereageerd.
1.3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de jachthaven: [persoon A], [persoon B] en de gemachtigde; de gemachtigden van het college en de buurman.
1.4. De voorzieningenrechter kan op dit moment niet ook onmiddellijk uitspraak doen op het beroep van de jachthaven [1] , omdat op de zitting bleek dat de buurman zelf ook beroep heeft ingediend over dezelfde kwestie (zaaknummer: 24/2812).
Totstandkoming van het besluit
2.1. De jachthaven exploiteert vanaf 1 september 1996 de jachthaven bij [locatie 1]. Zij verhuurt daar lig- en bergplaatsen voor recreatievaartuigen.
2.2. Op 12 november 2020 heeft de gemeenteraad van Ermelo het bestemmingsplan ‘Strand Horst’ vastgesteld. Dat bestemmingsplan is op 14 januari 2021 in werking getreden. In dat bestemmingsplan heeft het water ten noorden van de jachthaven, waarin ook boten van de jachthaven liggen, de bestemming ‘water’ [2] gekregen. Tussen partijen staat vast dat het gebruik van twee van de ligplaatsen ([nummer 1] en [nummer 2]) in deze strook water in strijd zijn met deze bestemming. Het gaat om deze strook water:
Figuur 1 uitsnede van de luchtfoto en (transparante) plankaart van bestemmingsplan 'Strand Horst’
2.3. De buurman is eigenaar van een vakantiewoning met ligbox ([locatie 2]) op het aangrenzende [locatie 3]:
De buurman heeft grote moeite om met zijn schip in en uit zijn eigen ligbox te komen door blokkering van het vaarwater. Daarom heeft hij het college op 23 mei 2023 gevraagd om handhavend op te treden tegen onder andere het strijdige gebruik van de bestemming ‘water’ voor ligplaatsen van de jachthaven.
2.4. Op 29 augustus 2023 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. De buurman heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Op 29 januari 2024 heeft de bezwaarschriftencommissie het college geadviseerd om nader te onderzoeken of alle boten in de strook water onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan Strand Horst vallen.
2.5. Toen heeft het college nader onderzoek gedaan naar de boten. Uit dat onderzoek heeft het college geconcludeerd dat de twee ligplaatsen [nummer 1] (één grote boot van [naam 1] en één kleine boot van [naam 2]) en [nummer 2] (één boot van [naam 3]) – anders dan de andere ligplaatsen - niet onder het gebruiksovergangsrecht vallen, omdat deze ligplaatsen in strijd met het vorige bestemmingsplan zouden worden bewoond. Daardoor zou dit gebruik niet beschermd worden door het overgangsrecht. Hierover heeft het college op 15 februari 2024 met de jachthaven gesproken en haar een handhavingsvoornemen uitgereikt. De jachthaven heeft daarop op 6 maart 2024 een zienswijze gegeven.
2.6. Op 16 mei 2024 heeft het college beslist op het bezwaar van de buurman en alsnog besloten om handhavend op te treden tegen de ligplaatsen [nummer 1] en [nummer 2]. In de beslissing op bezwaar heeft het college daarom aan de jachthaven deze last onder dwangsom opgelegd:
“Wij leggen u, na heroverweging in bezwaar, een last onder dwangsom op, inhoudende dat u de overtreding van artikel 2.1 lid 1 onder sub c van de Wabo, het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van de zuidkant van de strook water in de bestemming ‘water’ in het bestemmingsplan ‘Strand Horst’ moet beëindigen en beëindigd moet houden. U krijgt hiervoor een termijn van 12 (twaalf) weken, ingaande dag na dagtekening van dit besluit. Als u niet of niet geheel aan de last voldoet, verbeurt u een dwangsom van € 10.000,-- per week of gedeelte van een week dat de overtreding voortduurt. U kunt maximaal € 50.000,-- aan dwangsommen verbeuren.” [3]
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. Als het verzoek wordt afgewezen moet de jachthaven uiterlijk op 8 augustus 2024 aan de last onder dwangsom voldoen door het gebruik van de ligplaatsen [nummer 1] en [nummer 2] te beëindigen, en verbeurt zij een dwangsom van € 10.000 per week of gedeelte van een week dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 50.000 als zij dat niet doet. Daarmee is er een spoedeisend belang. [4]

II. Overgangsrecht

5.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het (laten) gebruiken van ligplaatsen [nummer 1] en [nummer 2] onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht valt van het bestemmingsplan Strand Horst [5] . Het college heeft besloten tot handhaving omdat het gebruik van deze ligplaatsen niet zou worden beschermd door het overgangsrecht nu er op basis van de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) een bewijsvermoeden is dat de boten op deze ligplaatsen worden bewoond en deels ook al onder eerdere bestemmingsplannen werden bewoond (Strand Horst 1991, Strand Horst 2006, Strand Horst).
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, anders dan het college betoogt, niet relevant is of de boten op en vanaf het moment van de peildatum werden bewoond. Het gaat in deze handhavingszaak niet om de bewoning van de woonboten op [nummer 1] en [nummer 2], maar om de aanwezigheid van de ligplaatsen in de bestemming ‘water’. Daar ziet de last onder dwangsom op: het college handhaaft de aanwezigheid van de ligplaatsen, en niet de gestelde bewoning van deze ligplaatsen. Dat deze ligplaatsen vanaf de peildatum zouden zijn bewoond, wat daar ook van zij, is dus niet relevant voor de vraag of de aanwezige ligplaatsen door het overgangsrecht worden beschermd. [6]
Niet in geschil is dat de aanwezigheid van de ligplaatsen voorheen wel positief bestemd was. Nu het college op zichzelf niet heeft betwist dat de ligplaatsen daar al die tijd aanwezig zijn geweest, is niet op voorhand uitgesloten dat de aanwezigheid daarvan wel degelijk wordt beschermd door het gebruiksovergangsrecht zodat daartegen niet handhavend zou kunnen worden opgetreden.

III. Voorlopig rechtmatigheidsoordeel

6. Er bestaat voldoende twijfel of het (laten) gebruiken van de ligplaatsen [nummer 1] en [nummer 2] wordt beschermd door gebruiksovergangsrecht. Als dat het geval is, kan er voor dit gebruik niet tegen de jachthaven gehandhaafd worden. Daarom is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat het besluit van het college niet in stand kan blijven vanwege een geslaagd beroep op het overgangsrecht. Daarom zal het besluit worden geschorst. [7] Het is aan de rechtbank om bij de behandeling van het beroep definitief te oordelen over het overgangsrecht.
Conclusie en gevolgen
7.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst.
7.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
Ook krijgt de jachthaven een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt de jachthaven een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding is dan in totaal € 1.750,-.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan de jachthaven moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan de jachthaven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 3 van de planregels van het bestemmingsplan Strand Horst.
3.Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden, maar in deze zaak geldt nog het oude recht, omdat het verzoek om handhaving vóór 1 januari 2024 is gedaan, zie artikel 4.3 aanhef en onder a, invoeringswet Omgevingswet.
4.Vgl. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 juli 2023,
5.Artikel 17.2.1 tot en met artikel 17.2.4 van de planregels van het bestemmingsplan Strand Horst.
6.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2292, r.o. 6, zij het dat het handhavingsbesluit in die zaak juist wel ging over de bewoning in plaats van de aanwezigheid van ligplaatsen.
7.Zie hierover verder artikel 8:85 lid 2 van de Awb.