ECLI:NL:RBGEL:2024:4657

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
05.247689.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter wegens gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen die de verdachte zou hebben gepleegd tussen 1 juli 2014 en 24 november 2019. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat er niet voldaan was aan het bewijsminimum zoals gesteld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de verklaring van het slachtoffer niet alleen kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer zelf. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen, die familieleden van het slachtoffer waren, onvoldoende steun boden voor de belastende verklaring van het slachtoffer. Hierdoor was er geen wettig en overtuigend bewijs voor de beschuldigingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen bewezenverklaring was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.247689.23
Datum uitspraak : 21 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.P.T. Peters, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 juni 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met
24 november 2019 te [plaats 1] en/of [plaats 2] (gemeente [gemeente] ), althans in Nederland,
met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn gezin,
althans een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
te weten zijn stiefdochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2007
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd,
die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] te weten
- het zoenen, althans kussen van (het lichaam van) die [slachtoffer] en/of
- het laten betasten en/of aftrekken van zijn penis door die [slachtoffer] en/of
- het zich aftrekken in bijzijn van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) het klaarkomen/ejaculeren op het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het (met zijn, verdachtes, vinger(s)/hand en/of tong) betasten van de
schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van één of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of
tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, tong tussen en/of over de schaamlippen van die
[slachtoffer] en/of
- het trachten te brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] ,
althans het brengen/duwen van het hoofd van die [slachtoffer] richting zijn,
verdachtes, penis en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen
van die [slachtoffer] .

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De rechtbank stelt voorop dat volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring van het slachtoffer. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één persoon naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel en niet vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Dit betekent dat - in een zaak als deze, waarin de verdachte het tenlastegelegde ontkent en er geen directe getuigen zijn van de verweten seksuele handelingen c.q. het verweten seksueel misbruik - de rechter (onder meer) moet beoordelen of er voldoende steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer in het dossier aanwezig is.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal. Wel is vereist dat de verklaringen van het slachtoffer op specifieke punten bevestiging zien in ander bewijsmateriaal, in de zin van bewijs uit een andere bron, en dat tussen een en ander een niet te ver verwijderd verband bestaat.
Verdachte ontkent zich aan het tenlastegelegde schuldig te hebben gemaakt.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of de voor verdachte belastende verklaring van aangeefster [slachtoffer] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt dat hetgeen getuigen [getuige 1] (de moeder van aangeefster) en [getuige 2] (de oma van aangeefster) hebben verklaard ter bevestiging van de verklaringen van aangeefster, afkomstig is van aangeefster zelf en dus uit dezelfde bron komt, dan wel in een te ver verwijderd verband staat met het tenlastegelegde. Hun verklaringen kunnen daarom niet worden aangemerkt als het vereiste steunbewijs in de zin van artikel 342, tweede lid, Sv. Bewijs uit andere bron dat de belastende verklaringen van aangeefster op essentiële onderdelen ondersteunt, ontbreekt. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv. Bij gebrek aan wettig (en overtuigend) bewijs zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken van het tenlastegelegde.

4.De beoordeling van de civiele vordering

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
 bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Steenbrink, voorzitter, mr. M.J. Ouweneel en
mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 juni 2024.
Mr. Steenbrink is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.