ECLI:NL:RBGEL:2024:4690

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
C/05/431406 / HA RK 24-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoeker wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat strekt tot het verlenen van verlof tot verkoop van aandelen na executoriaal beslag. Het verzoekschrift was gedateerd op 24 januari 2024. De rechtbank heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. van Gastel, opgeroepen voor een hoorzitting op 27 mei 2024. Echter, bij brief van 23 mei 2024 heeft de rechtbank mr. Van Gastel geïnformeerd dat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was ontvangen, wat zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek. De verzoeker heeft geen schriftelijke reactie gegeven op deze mededeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht voor de indiening van het verzoekschrift verschuldigd was en dat de verzoeker dit niet binnen de voorgeschreven termijn van vier weken na indiening heeft betaald. De rechtbank benadrukt dat een advocaat op de hoogte dient te zijn van de wettelijke termijnen en de gevolgen van het niet tijdig betalen van griffierechten. In dit geval was er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding, en er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de verzoeker toch ontvankelijk zou moeten worden verklaard.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, en deze beslissing is openbaar uitgesproken op 25 juni 2024.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/431406 / HA RK 24-21
Beschikking van 25 juni 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.C. van Gastel te Amsterdam-Duivendrecht,
procederend krachtens toevoeging, met nummer 4PU0757,
en

1.[belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[belanghebbende 3],
kantoorhoudende te [plaats] ,
belanghebbenden.

1.De beoordeling

1.1.
Het verzoekschrift, dat strekt tot het verlenen van verlof tot verkoop van aandelen na executoriaal beslag, als bedoeld in artikel 474g Rv, is gedateerd op 24 januari 2024.
1.2.
Bij brief van 19 april 2024 heeft de rechtbank verzoeker (p/a mr. Van Gastel) en de belanghebbenden opgeroepen voor een hoorzitting op 27 mei 2024.
1.3.
Bij brief van 23 mei 2024 heeft de rechtbank mr. Van Gastel, kort gezegd, onder verwijzing naar artikel 282a Rv, erop geattendeerd dat het verschuldigde griffierecht niet tijdig is ontvangen en dat dit in beginsel ertoe leidt dat verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank heeft mr. Van Gastel gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld om daarop schriftelijk te reageren. De rechtbank heeft van mr. Van Gastel geen reactie ontvangen.
1.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat voor de indiening van het verzoekschrift griffierecht is verschuldigd. Verzoeker heeft het verschuldigde griffierecht niet binnen vier weken na indiening van het verzoekschrift betaald, zoals is voorgeschreven in artikel 3 lid 4 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken. Een advocaat dient op grond van zijn/haar deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure op de hoogte te zijn van de in genoemd wetsartikel genoemde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Mr. Van Gastel had, teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht, tijdig actie kunnen en moeten ondernemen om in het bezit te komen van de voor de betaling benodigde gegevens (Hoge Raad 10 februari 2011, LJN BU5603). Voorts zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat niet-ontvankelijkverklaring, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals bedoeld in artikel 282a lid 4 Rv.
1.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek.

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op
25 juni 2024.