ECLI:NL:RBGEL:2024:4708

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
05.013744.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens diefstal in vereniging met braak

Op 2 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging met braak. De verdachte, geboren in 1999, werd ervan beschuldigd op 13 januari 2024 samen met een mededader in te breken in een woning in Doetinchem. Tijdens de inbraak werd een rolluik beschadigd en een raamkozijn verbroken, maar er werden geen goederen meegenomen omdat de bewoners niet thuis waren. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor het primaire feit, maar geen bewijsverweer voerde voor de subsidiaire tenlasteleggingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich feitelijk meester had gemaakt van de sieraden, wat de diefstal voltooide, en dat de vernieling van de schutting en struiken ook bewezen was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 211 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot vergoeding van materiële schade, maar de rechtbank kende een bedrag van € 1.000,- toe voor immateriële schade, met wettelijke rente. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/013744-24
Datum uitspraak : 2 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M. Hoekzema, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging en een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 13 januari 2024 te Doetinchem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten een woning gelegen aan het [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een hoeveelheid sieraden (ringen, collier en/of broches), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden,
dat hij op of omstreeks 13 januari 2024 te Doetinchem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s), voorgenomen misdrijf om uit een woning aan het [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een hoeveelheid sieraden en/of goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen,
zich naar die bewoning heeft begeven,
die woning is binnengedrongen door middel van braak en/of verbreking
op zoek is gegaan naar sieraden en/of andere goederen van waarde,
dergelijke goederen heeft weggenomen van/uit hun respectievelijke bewaarplaats en
deze goederen in een tas en/of ander goed heeft geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 13 januari 2024 te Doetinchem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een schutting en/of struiken, in elk geval
enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 13 januari 2024 heeft verdachte samen met iemand anders ingebroken in de woning aan het [adres 2] in Doetinchem. Een rolluik, dat boven een raam had gehangen, lag kapot op de grond en het raamkozijn was verbroken. Dit betrof het raam van de bijkeuken, waar een tas met daarin een doos met sieraden lag. [2]
Aangever en zijn gezinsleden waren tijdens de inbraak niet thuis. [3] Ter zitting heeft de benadeelde partij verklaard dat er geen goederen zijn meegenomen uit de woning.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 1 primair, omdat geen sprake zou zijn van een voltooid delict. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 is geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank overweegt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij in de woning heeft gezocht naar spullen van waarde en dat hij sieraden in een tas heeft gedaan. Toen de politie voor de deur stond, heeft hij geprobeerd te vluchten. [4]
De rechtbank stelt, gelet op de verklaring van de benadeelde partij ter zitting, vast dat er geen goederen uit de woning zijn meegenomen. Wel hebben verdachte en zijn mededader sieraden, die door aangever en zijn vrouw elders in het huis werden bewaard, verzameld in een tas. Die tas is neergezet bij het raam waardoor verdachte en zijn mededader de woning binnen zijn gekomen en stond klaar om mee naar buiten te worden genomen. De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn mededader zich hiermee een zodanige feitelijke heerschappij over de sieraden hebben verschaft dat de wegneming daarvan was voltooid (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BP2627 en ECLI:NL:HR:2018:1422). Omdat de bewoners niet thuis waren, is de door de raadsvrouw genoemde omstandigheid dat de sieraden nog in het zicht lagen, niet relevant. Naar het oordeel van de rechtbank is het primaire feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 140-141;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 juni 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1 primair
hij op
of omstreeks13 januari 2024 te Doetinchem, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleenin een woning
en/of op een besloten erf waarop een woning stond,te weten een woning gelegen aan het [adres 2] , alwaar verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond
(en
), een hoeveelheid sieraden
(ringen, collier en/of broches), in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk gevalaan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader
(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebrachtdoor middel van braak
, verbrekingen
/ofinklimming;
2
hij op
of omstreeks13 januari 2024 te Doetinchem,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleenopzettelijk en wederrechtelijk een schutting en
/ofstruiken
, in elk geval
enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer 2]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)
heeft vernield,
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand die zich daar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten enkele bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar worden verbonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte al voldoende tijd in detentie heeft doorgebracht. Hij wil een andere weg inslaan, zoals ook is beschreven in het rapport van de reclassering. Een proeftijd van twee jaar is afdoende.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met zijn mededader ingebroken in een woning, waarvan de bewoners op vakantie waren. Daarbij is ook braakschade ontstaan. Omdat de politie arriveerde, zijn er geen goederen meegenomen. De aangever heeft ter zitting verteld over de impact van de inbraak op zijn gezin. Daarnaast heeft verdachte, toen hij op de vlucht was voor de politie, een schutting en enkele struiken bij een andere woning vernield.
Verdachte is eerder veroordeeld voor diverse delicten. De rechtbank noemt in het bijzonder de veroordeling van 29 september 2022 wegens een diefstal met braak en een poging daartoe, allebei in vereniging, en die van 19 april 2023 voor een diefstal met braak in vereniging. Het onderhavige feit heeft verdachte gepleegd tijdens de proeftijd die bij laatstbedoelde veroordeling bepaald was.
In het meest recente rapport van de reclassering, dat van 30 mei 2024, is beschreven dat verdachte voor zijn relatief jonge leeftijd al vaak met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast ontbreekt het hem aan stabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. De tot nu toe ingezette interventies hebben (nog) niet tot recidivevermindering en gedragsverandering geleid. De houding van verdachte lijkt hier een rol in te spelen. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld, omdat de reclasseringscontacten regelmatig stroef zijn verlopen. Verdachte laat nu wel een positieve houding zien en heeft het voornemen niet meer met justitie in aanraking te komen.
De reclassering heeft geadviseerd een voorwaardelijk strafdeel toe te voegen aan de al eerder voorwaardelijk opgelegde straf, zodat verdachte een grotere stok achter de deur heeft om niet terug te vallen in delictgedrag.
De rechtbank overweegt dat de LOVS-oriëntatiepunten voor een inbraak in een woning, terwijl sprake is van relevante recidive, uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. Verdachte heeft 121 dagen in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De rechtbank is van oordeel dat voor de inbraak en de vernieling voor wat betreft het onvoorwaardelijk strafdeel met de oplegging van het aantal dagen gelijk aan dit voorarrest kan worden volstaan. Ook gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijk strafdeel van 90 dagen gevangenisstraf opleggen met bijzondere voorwaarden conform degene die de rechtbank Rotterdam eerder aan verdachte heeft opgelegd, met uitzondering van het contactverbod. Hoewel verdachte zich nu goed lijkt in te zetten, vindt de rechtbank een proeftijd van drie jaar nodig. In die periode kan verdachte laten zien dat hij echt een andere weg wil inslaan. Zoals hij zelf ter zitting heeft gezegd: “geen woorden, maar daden.”

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 12.395,40 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Ter zitting heeft de benadeelde partij verteld dat de verzekeringsmaatschappij heeft toegezegd de materiële schade te zullen vergoeden.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover het gaat om de materiële schade, primair moet worden afgewezen. Subsidiair heeft hij gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen voor zover het gaat om de materiële schade. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft zij aangevoerd dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Zij heeft subsidiair verzocht het bedrag te matigen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Overweging van de rechtbank
Uit de verklaring van de benadeelde partij over de toegezegde vergoeding van de materiële schade door de verzekeringsmaatschappij leidt de rechtbank af dat hij zijn vordering heeft ingetrokken voor zover die ziet op de materiële schade.
Ten aanzien van de immateriële schade stelt de rechtbank voorop dat zij begrijpt dat een woninginbraak zeer ingrijpend is. Maar voor vergoeding van immateriële schade is nodig dat met stukken is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel, dat is veroorzaakt door de inbraak. Dergelijke stukken zijn niet overgelegd. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 211 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 90 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
o stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zal zich melden bij Stichting Verslavingsreclassering GGZ (SVG) aan het [adres 3] , zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- verdachte zal zich onder ambulante behandeling stellen van Jellinek Verslavingszorg in de regio Utrecht of een soortgelijke zorgverlener, gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag en bedraagt minimaal 24 (vierentwintig) uur per week;
- verdachte zal in het kader van de beheersing van zijn middelengebruik meewerken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek;
o stelt als overige voorwaarden dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
  • geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
  • beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1) niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van schade;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mr. A.A.M. Bögemann en mr. A.P. Sno, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juli 2024.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord-Oost Gelderland, basisteam Achterhoek-West, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202419031200 (onderzoek Croton), gesloten op 5 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 53-54; proces-verbaal van bevindingen, p. 125-131 en proces-verbaal van de behandeling in raadkamer op 25 januari 2024.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 119.
4.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 18 juni 2024.