In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling, winkeldiefstal in vereniging en vernieling van een kussen in een politiecel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat hij de dader was. De aangever had verklaard dat hij op 6 november 2022 was geslagen met een glas door een onbekende man, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte deze man was. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door de aangever en getuigen niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen.
De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de winkeldiefstal op 16 juni 2022, waarbij hij samen met een ander goederen uit een Albert Heijn had weggenomen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, wat leidde tot een bewezenverklaring van dit feit. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan de vernieling van een kussen in een politiecel op 23 augustus 2022, omdat hij had erkend dat hij het kussen had vernield.
De rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen, omdat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing was, gezien de recente veroordeling van de verdachte. De benadeelde partij die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de zware mishandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling en de toepassing van de wet bij het opleggen van straffen.