ECLI:NL:RBGEL:2024:493

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
10467508
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. A.J. Weerkamp - Beens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering van voormalige bestuurders van de VvE tegen andere bestuurders in verband met verbeurde dwangsom

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2024, hebben twee voormalige bestuurders van de Vereniging van Eigenaren (VvE) een regresvordering ingesteld tegen de overige twee voormalige bestuurders. De vordering betreft een verbeurde dwangsom die is opgelegd in een eerder vonnis. De eisers vorderen dat de gedaagden ieder voor 1/4e deel bijdragen aan de kosten die voortvloeien uit de dwangsom. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, waarbij is vastgesteld dat de gedaagden elk voor 25% aansprakelijk zijn voor de schade die is ontstaan door hun nalatigheid om relevante documenten over te dragen aan het nieuwe bestuur van de VvE. De reconventionele vordering van de gedaagden tot bijdrage in de advocaatkosten is afgewezen, omdat er geen bewijs was van een afspraak over de verdeling van deze kosten. De rechtbank heeft de partijen ook veroordeeld in de proceskosten, waarbij de kosten voor de gemachtigde zijn vastgesteld op basis van het toegewezen bedrag. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders binnen een VvE en de gevolgen van het niet naleven van gerechtelijke uitspraken.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10467508 \ CV EXPL 23-2880
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eiser 2],
te [plaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. B. Anik,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
gemachtigde: mr. B.A. Boer,

2.[gedaagde 2] ,

te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde 2] ,
gemachtigde N.A. van Geest.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 juni 2023,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de brief van [gedaagde 1] met producties 7 tot en met 11,
- de brief van [gedaagde 1] met producties 12 tot en met 14,
- de reactie van [eisers] houdende bezwaar,
- het antwoord van [gedaagde 1] daarop.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 21 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen wonen aan de [adres+plaats] , een gebouw met 32 koopappartementen en 16 huurappartementen. Beslissingen aangaande de gemeenschappelijke belangen van de bewoners worden genomen door de Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE). De VvE staat onder leiding van een dagelijks bestuur.
2.2.
Tot december 2020 werd het bestuur gevormd door [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [betrokkene] . Nadat [betrokkene] was afgetreden is [eisers] verkozen tot bestuurslid. In januari 2021 is hij toegetreden tot het bestuur.
2.3.
In 2020 is besloten een lening aan te vragen bij het Warmtefonds teneinde het gehele pand te kunnen verduurzamen. Namens het bestuur heeft [gedaagde 2] de correspondentie gevoerd en telefonische contacten onderhouden met het Warmtefonds.
2.4.
In een ALV in augustus 2021 is een motie van wantrouwen tegen het bestuur ingediend, dat is teruggetreden uit zijn functie. Tijdens een volgende ALV is afgesproken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het verduurzamingsdossier zouden blijven behandelen. Enkele maanden later werd deze afspraak door het wederom vervangen VvE-bestuur teruggedraaid. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] werden gesommeerd de stukken te overhandigen aan het nieuwe
VvE-bestuur.
2.5.
Het nieuwe bestuur heeft [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eisers] in kort geding gedagvaard en overdracht van alle relevante documenten gevorderd op straffe van een dwangsom van € 10.000,00. Bij vonnis van 14 juni 2022 is voornoemde vordering toegewezen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hoger beroep ingesteld.
2.6.
De VvE heeft beslag gelegd op de bankrekening van [eisers] terzake de dwangsom vermeerderd met de met het beslag gepaard gaande kosten.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] :
a.
primair:
tot betaling van € 11.196,20, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 november 2022 tot de dag van volledige betaling en de buitengerechtelijke kosten van € 836,96,
b.
subsidiair:
tot betaling van € 8.952,96, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 november 2022 tot de dag van volledige betaling en de buitengerechtelijke kosten van € 822,65,
c.
meer subsidiair:
tot betaling van € 5.595,60, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
28 november 2022 tot de dag van volledige betaling en de buitengerechtelijke kosten van € 654,78,
d. in de proceskosten en het nasalaris.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij het slachtoffer is geworden van de onwil van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om te voldoen aan een gerechtelijk vonnis. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn niet over gegaan tot afgifte van de stukken, noch tot vergoeding van de door [eisers] geleden schade. Als rechtstreeks gevolg hiervan is de volledige dwangsom van € 11.196,20 inclusief kosten geïncasseerd bij [eisers] . Hij wil dat deze schade wordt vergoed.
[eisers] c.s stoelt zijn vordering op artikel 6:10 BW juncto 6:102 BW. Hij heeft bevrijdend betaald voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , terwijl hij hiertoe gehouden was. Blijkens artikel 6:102, eerste lid 1 BW dient de vraag in welke mate partijen draagplichtig zijn op grond van artikel 6:10 BW, beantwoord te worden krachtens het toetsingskader volgend uit artikel 6:101 BW (de eigen schuldcorrectie). Teneinde deze correctie uit te voeren, dienen de causaliteit en de billijkheid bezien te worden.
3.2.1.
Ten behoeve van het causaliteitsvraagstuk dient beoordeeld te worden in welke mate partijen hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. [eisers] stelt zich op het standpunt dat de schade is veroorzaakt door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Hij was immers, in tegenstelling tot hen, niet in staat om te voldoen aan het vonnis. Hoewel [gedaagde 1] hoger beroep heeft ingesteld, heeft zij doelbewust de uitvoerbaarheid bij voorraad genegeerd. Hierdoor heeft zij, samen met [gedaagde 2] , ernstige problemen veroorzaakt voor [eisers] Uitsluitend [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden de beschikking over de documenten uit het verduurzamingsdossier. Zij hebben willens en wetens nagelaten de documenten over te dragen, terwijl zij wisten dat deze niet in het bezit waren (en zijn) van [eisers] Op grond van het bovenstaande stelt [eisers] dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] ieder voor 50% een causale bijdrage hebben geleverd aan de ontstane schade van € 11.196,20.
3.2.2.
De billijkheidscorrectie ziet op de vraag of er omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat er van de causale bijdrage aan het ontstaan wordt afgeweken. De billijkheidscorrectie kan derhalve gezien worden als een uitzondering op de causaliteitsafweging. [eisers] stelt dat er in de onderhavige kwestie geen feiten en omstandigheden bestaan die maken dat het in strijd is met de billijkheid om de voormelde causale verdeling toe te passen. Dit wordt pas anders als de kantonrechter zou besluiten om bij de causaliteitstoets een percentage aan [eisers] toe te rekenen. In dat geval stelt hij subsidiair, dat de billijkheidscorrectie toegepast moet worden, in die zin dat zijn bijdrage aan het ontstaan van de schade op 0% wordt gesteld. Dit betekent dat zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] , van wie de bijdragen even wezenlijk waren, gehouden is om de helft van het in beslag genomen bedrag te vergoeden aan [eisers]
3.3.
[gedaagde 1] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van
[eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.4.
[gedaagde 1] betwist dat zij de stukken niet aan het nieuwe bestuur heeft overgelegd.
[eisers] is in die procedure wel degelijk bijgestaan door een advocaat, namelijk
mr. Tariki . Hij is meegenomen in zijn spreekaantekeningen, hij heeft zich van te voren over het verweer en de zitting kunnen uitlaten en dit is ook als zodanig opgevat door de rechter.
[eisers] heeft zich zelf in de positie gemanoeuvreerd dat het vonnis van 14 juni 2022 tegen hem wordt gebruikt. Hij had in hoger beroep kunnen gaan tegen dit vonnis, om opheffing van de dwangsom kunnen vragen in verband met de onmogelijkheid om aan het vonnis te voldoen (zoals hij nu zelf stelt) of een executie kort geding kunnen starten nadat er beslag was gelegd, dan wel na de beslaglegging een bodemprocedure kunnen starten omdat er naar zijn overtuiging ten onrechte is geëxecuteerd. Kortom, er waren tal van mogelijkheden voor hem om de executie tegen te gaan, hetgeen bewust is nagelaten.
Zeker nu niet vast staat, dat [gedaagde 1] terecht mede veroordeeld is tot het betalen van een dwangsom, laat staan dat zij deze kan hebben verbeurd, kan in het licht van bovengenoemde eigen schuld thans geen aanspraak op een deelbetaling van de dwangsom worden gemaakt, althans niet voordat in rechte onherroepelijk vaststaat dat ook [gedaagde 1] een deelbetaling van de dwangsom verschuldigd is.
[gedaagde 1] begrijpt niet waarom er een billijkheidscorrectie van 50% van toepassing dient te zijn. [eisers] onderbouwt dit ook geenszins. Sterker, ook hij was van mening dat aan het vonnis al gehoor was gegeven. Hierbij wordt nog opgemerkt dat mr. Tariki ook zijn advocaat was, zodat, als mr. Tariki niet alle stukken zou hebben afgegeven dit ook in zijn risicosfeer valt, zoals hij nu tracht te betogen dat het in de risicosfeer van [gedaagde 1] ligt. Voorts heeft [eisers] geen moeite gedaan om [gedaagde 1] , dan wel anderen, te bewegen om de stukken af te laten geven.
Op grond van de betalingen aan mr. Tariki heeft [gedaagde 1] van [eisers] een bedrag van € 3.904,06 te vorderen, hetgeen zij kan verrekenen met betalingen die zij aan
[eisers] verschuldigd zou kunnen zijn van maximaal € 2.799,05 (€ 11.196,20 : 4).
Gelet op het feit dat [gedaagde 1] meer van [eisers] te vorderen heeft dan andersom, is
[eisers] ten onrechte overgegaan tot een incasso bij [gedaagde 1] ; zeker nu [eisers]
hier van te voren nog op is gewezen. Er is dan ook geen reden voor toewijzing van buitengerechtelijke kosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[gedaagde 1] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de veroordeling van [eisers] tot betaling van € 3.940,06, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
25 oktober 2022 en kosten.
3.7.
[gedaagde 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat [eisers] als
mede-opdrachtgever van mr. Tariki gehouden is om bij te dragen in zijn deel van de opdracht, dan wel dat [eisers] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt door [gedaagde 1] volledig te laten betalen voor de dienstverlening van mr. Tariki , zulks terwijl hij zelf gehouden was om een deel van de facturen te voldoen, dan wel dat [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij [gedaagde 1] in de waan heeft gebracht als
mede-opdrachtgever een opdracht tot bijstand te hebben gegeven.
3.8.
[eisers] voert verweer. [eisers] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde 1] , dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde 1] in de kosten van deze procedure.
[eisers] betwist dat hij een opdracht aan mr. Tariki heeft gegeven of als
mede-opdrachtgever aangemerkt kan worden. Dat hij aan mr. Tariki kenbaar heeft gemaakt hoe hij over het kort geding dacht was enkel ter ondersteuning van [gedaagde 1] . Gelet op mogelijke belangenverstrengeling was het ook niet wenselijk geweest als alle voormalige bestuurders dezelfde gemachtigde hadden. Immers, uitsluitend [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren belast met het verduurzamingsdossier. [eisers] was hierin geen partij.
Aangezien hij geen (mede)opdrachtgever was, had hij ook geen bijdrageplicht in de betaling van de facturen van mr. Tariki en is er dus ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking.
Mocht [eisers] al medeopdrachtgever zijn, is tussen partijen afgesproken dat [gedaagde 1] de facturen zou betalen omdat zij een rechtsbijstandsverzekering had.
Omdat [gedaagde 1] een regresvordering in zou kunnen stellen, kan zij ook geen beroep doen op ongerechtvaardigde verrijking. [eisers] is ook helemaal niet verrijkt.
Dat er sprake is van onrechtmatig handelen wordt niet onderbouwd.
Voor zover [eisers] al een vergoeding zou moeten betalen, wordt de hoogte van het gevorderde bedrag betwist. Uit de specificatie van de kosten blijkt dat [gedaagde 1] veel meer kosten onder de categorie ‘kosten rechtsbijstand’ wenst te scharen. Waarom zou
[eisers] moeten bijdragen aan de kosten voor de beslaglegging op de rekening van [gedaagde 1] ? Wanneer [gedaagde 1] een klacht indient, hetgeen de hetze van [gedaagde 1] ook aantoont, waarom moeten [eisers] hier dan voor betalen? [gedaagde 1] gaat eraan voorbij dat sommige kosten a) ook door [eisers] zijn gemaakt (denk aan beslagkosten),
b) [eisers] niet hoeft bij te dragen aan het uitvechten van haar hetze met het nieuwe bestuur en c) er in het geheel geen bewijs wordt geleverd van de bedragen.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 14 juni 2022 zijn [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [eisers] hoofdelijk veroordeeld tot overdracht van alle relevante documenten aan de VvE op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00. Tussen partijen is niet in geschil dat de VvE beslag gelegd op de bankrekening van [eisers] terzake de dwangsom vermeerderd met de met het beslag gepaard gaande kosten, zijnde totaal
€ 11.196,20.
4.2.
[eisers] c.s vordert betaling van het door middel van de uitwinning van het beslag geïncasseerde bedrag. Hij grondt zijn vordering op artikel 6:10 BW juncto 6:102 BW.
Ingevolge artikel 6:10 BW moeten hoofdelijke schuldenaren in de gemaakte kosten bijdragen naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hun aangaat. [eisers] heeft bevrijdend betaald voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , terwijl hij hiertoe gehouden was. Dat [gedaagde 1] (en [gedaagde 2] ) hoger beroep tegen het vonnis hebben ingesteld doet daaraan niet af. Het vonnis is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dienen daarom naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hun aangaat bij te dragen in de gemaakte kosten.
4.3.
Blijkens artikel 6:102, eerste lid 1 BW dient de vraag in welke mate partijen draagplichtig zijn op grond van artikel 6:10 BW, beantwoord te worden krachtens het toetsingskader volgend uit artikel 6:101 BW (de eigen schuldcorrectie). Teneinde deze correctie uit te voeren, dienen de causaliteit en de billijkheid bezien te worden.
4.4.
Ten behoeve van het causaliteitsvraagstuk dient beoordeeld te worden in welke mate partijen hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. De kantonrechter is van oordeel dat het betoog van [eisers] dat de schade is veroorzaakt door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet op gaat. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Hoewel tussen partijen staat vast dat uitsluitend [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de beschikking hadden over de documenten uit het verduurzamingsdossier, maakt dit nog niet dat zij uitsluitend hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Nog daargelaten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij niet alle documenten hebben overgelegd, heeft [eisers] de thans aangevoerde redenen waarom hij niet aan het vonnis kon voldoen destijds niet als verweer aangevoerd. Daar komt nog bij dat hij evenmin een executie kort-geding is gestart waarin hij te kennen heeft gegeven dat hij niet over de desbetreffende stukken beschikt. Tenslotte is evenmin gebleken wanneer en op welke wijze [eisers] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft aangespoord om aan het vonnis te voldoen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eisers] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voor gelijke delen ( [eisers] voor 2x 25% = 50%, [gedaagde 1] voor 25% en [gedaagde 2] voor 25%) een causale bijdrage hebben geleverd aan de ontstane schade van € 11.196,20.
4.5.
De billijkheidscorrectie ziet op de vraag of er omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat er van de causale bijdrage aan het ontstaan wordt afgeweken. De billijkheidscorrectie kan derhalve gezien worden als een uitzondering op de causaliteitsafweging. Nu de kantonrechter van oordeel is dat in het kader van de causaliteitstoets aan [eisers] een percentage van 50% moet worden toegerekend, meent [eisers] dat de billijkheidscorrectie toegepast moet worden, in die zin dat zijn bijdrage aan het ontstaan van de schade op 0% wordt gesteld. De kantonrechter ziet, gelet op de hierboven genoemde omstandigheden, geen aanleiding om een billijkheidscorrectie toe te passen.
4.6.
Nu het gaat om een regresvordering waarbij het aandeel van iedere medeschuldenaar in de gemaakte kosten wordt vastgesteld, bestaat er geen aanleiding voor een hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Anders dan [eisers] heeft gevorderd zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarom ieder worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van (25% van € 11.196,20 =) € ‭2.799,05‬. De op grond van de wet daarover verschuldigde rente wordt eveneens toegewezen.‬‬‬‬‬
4.7.
[eisers] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 489,94 toegewezen.
4.8.
[gedaagde 1] beroept zich nog op verrekening van het verschuldigde bedrag met de door haar ten behoeve van [eisers] gemaakte advocaatkosten voor mr. Tariki .
[eisers] betwist dat mr. Tariki hem vertegenwoordigde.
Hoewel uit de processtukken volgt dat mr. Tariki zich tijdens de procedure wel heeft gepresenteerd als gemachtigde van [eisers] , maakt dit nog niet dat dit ook daadwerkelijk het geval was. Dat geldt temeer aangezien het thans door [eisers] tegen de desbetreffende vordering aangevoerde destijds niet namens hem in de procedure naar voren is gebracht. Daar komt nog bij dat, ook als mr. Tariki [eisers] vertegenwoordigde, daaruit nog geen betalingsverplichting van [eisers] jegens [gedaagde 1] voortvloeit. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde 1] te kennen heeft gegeven dat zij over een rechtsbijstandsverzekering beschikte. Uit hetgeen [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht blijkt dat haar rechtsbijstandsverzekering vervolgens een prijsafspraak met mr. Tariki heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] betrokken is geweest bij het maken van deze prijsafspraak, dan wel daarin is gekend. Evenmin is gesteld of gebleken dat met [eisers] afspraken zijn gemaakt op grond waarvan een betalingsverplichting van [eisers] aan [gedaagde 1] is ontstaan. Nergens blijkt uit waarom [eisers] er niet vanuit mocht gaan dat de werkzaamheden van mr. Tariki volledig onder de rechtsbijstandsverzekering van [gedaagde 1] zouden vallen. Van een situatie dat [eisers] als mede-opdrachtgever van mr. Tariki gehouden is om bij te dragen in zijn deel van de opdracht, dan wel dat [eisers] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt door [gedaagde 1] volledig te laten betalen voor de dienstverlening van mr. Tariki , zulks terwijl hij zelf gehouden was om een deel van de facturen te voldoen, dan wel dat [eisers] onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij [gedaagde 1] in de waan heeft gebracht als mede-opdrachtgever een opdracht tot bijstand te hebben gegeven is dan ook geen sprake. Nu niet komt vast te staan dat [gedaagde 1] een vordering op [eisers] heeft wordt het beroep op verrekening verworpen.
4.9.
Uit het voorgaande volgt dat in conventie ten aanzien van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
2.799,05
- buitengerechtelijke incassokosten
489,94
+
Totaal
‭3.288,99‬‬‬‬‬‬
4.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de partijen die grotendeels ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld, waarbij het salaris voor de gemachtigde is berekend op basis van het toegekende bedrag. Nu het geschil ten aanzien van beide partijen gelijk is, moeten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder de helft van het salaris gemachtigde betalen (zijnde 1 punt per persoon). De kosten CBR worden afgewezen aangezien aan dit een gratis register betreft/hier geen kosten aan verbonden zijn. De verschotten BRP en DBR worden voor iedere partij één maal toegekend.
4.11.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisers] en ten aanzien van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (ieder voor zich) als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
232,00
(1,00 punt × € 232,00)
Totaal
‭606,49‬‬‬‬‬
4.12.
Het gevorderde nasalaris wordt toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris, zijnde € 116,00.
in reconventie
4.13.
[gedaagde 1] vordert in reconventie de veroordeling van [eisers] tot betaling van een bijdrage in de kosten van mr. Tariki . Gelet op hetgeen hiervoor onder r.o. 4.8. ten aanzien van de verrekening is overwogen bestaat er geen grondslag voor deze vordering. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen.
4.14.
[gedaagde 1] is de partij die grotendeels krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eisers] worden tot dit vonnis vastgesteld op € 123,00 aan salaris.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 3.288,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.799,05 vanaf 28 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 606,49,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 116,00 aan salaris gemachtigde,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 3.288,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.799,05 vanaf 28 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 606,49,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 116,00 aan salaris gemachtigde,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.9.
wijst het gevorderde af,
5.10.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot dit vonnis vastgesteld op € 123,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Weerkamp - Beens en in het openbaar uitgesproken op
24 januari 2024.
693 \ 918