7.3.Eiser heeft tot slot nog een brief van de minister van 10 april 2024 overgelegd, maar hij heeft niet aangegeven, ook niet ter zitting, wat hij hiermee wenst te betogen. De rechtbank zal zich hierover dan ook niet uitlaten.
8. De minister heeft de studiefinanciering van eiser herzien over de periode van augustus 2022 tot en met november 2022, december 2022 en de periode van januari 2023 tot en met december 2023. De herziening met terugwerkende kracht is gebaseerd op het zogenaamde wettelijk bewijsvermoeden. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep mag dat wettelijk bewijsvermoeden niet verder gaan dan 36 maanden voor en met inbegrip van de maand waarin de woonsituatie is gecontroleerd.Het bestreden besluit voldoet hieraan. Met wat hiervoor onder punt 7., 7.1 en 7.2 is overwogen heeft de minister, via de werking van het wettelijk vermoeden, tevens bewezen dat eiser in de periode van augustus 2022 en met november 2022 niet woonde op zijn BRP-adres en dus ook in die periode niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf2000. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij, in afwijking van het wettelijk vermoeden, in (een deel van) deze periode wél op het BRP-adres heeft gewoond.
9. De minister heeft eisers recht op studiefinanciering ook over december 2022 en de periode van januari tot en met december 2023, dat wil zeggen naar de toekomst toe, herzien. Deze herziening is gebaseerd op dezelfde, tijdens het huisbezoek van 22 oktober 2022, vastgestelde feiten en omstandigheden. Ter zitting heeft de minister gesteld dat wanneer de feitelijke woonsituatie van eiser op het BRP-adres na het huisbezoek anders zou zijn geweest dan tijdens dat huisbezoek is vastgesteld, en dit mogelijk wel een recht op studiefinanciering voor een uitwonende student had gerechtvaardigd, eiser daarvoor nadere feiten en omstandigheden, ondersteund met bewijsstukken, in deze procedure of bij het doen van een nieuwe aanvraag had moeten overleggen. Volgens de minister is dat niet gebeurd. De rechtbank kan zich in dit standpunt van de minister vinden. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij de slaapkamer (waar de twee katten verbleven) eind november 2022 heeft ingericht, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd, noch aangetoond dat daarmee de feitelijke woonsituatie zodanig was veranderd dat vanaf dat moment wel gezegd kan worden dat hij op zijn BRP-adres woont. Ook de verklaring van de woonconsulent kan hem in dit verband niet baten, omdat het enkele feit dat eiser op 23 januari 2023 de voordeur van [locatie] voor deze persoon heeft open gedaan, niet zegt dat eiser in december 2022 en de periode van januari tot en met december 2023 feitelijk woonachtig was op dat adres.
10. De minister was gelet op artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf2000 verplicht om de teveel aan eiser uitbetaalde studiefinanciering te verrekenen met nog aan hem toekomende studiefinanciering dan wel van hem terug te vorderen. Hiertegen als ook tegen het door de minister berekende bedrag aan teveel betaalde studiefinanciering heeft eiser geen gronden ingediend.
Is de opgelegde boete terecht?
11. Eiser betoogt dat hem geen boete kan worden opgelegd omdat het besluit van de minister tot omzetting van zijn studiefinanciering en verrekening/terugvordering van betaalde studiefinanciering geen stand kan houden. Subsidiair is eiser van mening dat de boete had moeten worden gematigd op grond van zijn persoonlijke omstandigheden. De minister heeft ook niet gemotiveerd dat de hoogte van de boete in overeenstemming is met de ernst en de mate van verwijtbaarheid.