ECLI:NL:RBGEL:2024:5268

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
AWB-23_3284
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering voor thuiswonende mbo-student na huisbezoek door controleurs

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de besluiten van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, waarbij de studiefinanciering van eiser werd herzien van uitwonenden naar thuiswonenden. Eiser ontving studiefinanciering voor uitwonenden, maar na een huisbezoek door controleurs op 22 oktober 2022, concludeerde de minister dat eiser niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat hij wel degelijk op het BRP-adres woonde. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten tot herziening van de studiefinanciering en dat de opgelegde boete van € 335,47 gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3284

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Darrazi),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de minister

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afzonderlijk door de minister genomen besluiten van 22 november 2022. Hierbij heeft de minister besloten om eisers studiefinanciering voor uitwonenden op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf2000) over de periode van augustus 2022 tot en met november 2022, december 2022 en de periode van januari 2023 tot en met december 2023 te herzien naar studiefinanciering voor thuiswonenden en om een bedrag van € 894,60 aan verstrekte studiefinanciering van eiser terug te vorderen door dit bedrag te verrekenen met de lopende studiefinanciering of – wanneer de studiefinanciering inmiddels is beëindigd – bij eiser in te vorderen. Verder heeft de minister besloten om een boete op te leggen van € 335,47.
1.1.
Met het bestreden besluit van 8 mei 2023 op de afzonderlijk door eiser gemaakte bezwaren is de minister bij deze besluiten gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van de besluiten van 22 november 2022

2. In verband met het volgen van een opleiding aan [school 1] ontving eiser studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs en studentenreisproduct) voor een thuiswonende student; eiser woonde toen immers bij zijn ouders. Eiser heeft deze opleiding gestaakt. Eiser heeft zich per 27 juli 2022 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [locatie] te [plaats].
2.1.
Per 1 augustus 2022 is eiser aan een andere opleiding begonnen, namelijk de MBO-vakopleiding beveiliger 3 aan [school 2]. Op zijn aanvraag heeft de minister eiser voor deze opleiding studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs en studentenreisproduct) toegekend, nu voor een uitwonende student. Deze studie heeft eiser gestaakt. Op 1 december 2022 is eiser begonnen met de studie MBO-middenkader/specialist Sociaal Werker bij [bedrijf] en heeft de minister aan hem studiefinanciering (basisbeurs, aanvullende beurs en studentenreisproduct) toegekend. Deze studiefinanciering is voortgezet in het jaar 2023.
2.2.
Op 12 oktober 2022 en op 19 oktober 2022 hebben controleurs van de minister getracht een huisbezoek af te leggen op het BRP-adres van eiser. Dat is toen niet gelukt. Op 22 oktober 2022 is het wel gelukt om een huisbezoek af te leggen. Tijdens dit huisbezoek hebben de controleurs een getuige (hoofdbewoner [persoon A]) gehoord en waarnemingen verricht in de woning. Van de bevindingen tijdens het huisbezoek is een rapport met de datum 24 oktober 2022 opgesteld.
2.3.
Op grond van de resultaten van het huisbezoek heeft de minister de besluiten van 22 november 2022 genomen, die in bezwaar zijn gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister terecht heeft besloten om eisers studiefinanciering voor uitwonenden over de periode van augustus 2022 tot en met november 2022, december 2022 en de periode van januari 2023 tot en met december 2023 om te zetten naar studiefinanciering voor thuiswonenden en om een bedrag van € 894,60 aan verstrekte studiefinanciering van eiser terug te vorderen door dit bedrag te verrekenen met de lopende studiefinanciering of – wanneer de studiefinanciering inmiddels is beëindigd – bij eiser in te vorderen. Verder beoordeelt de rechtbank de vraag of de minister terecht een boete heeft opgelegd van € 335,47. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de minister terecht besloten om eisers studiefinanciering voor een uitwonende te herzien naar studiefinanciering voor een thuiswonende en om de teveel betaalde studiefinanciering te verrekenen of van hem terug te vorderen?
5. Eiser voert aan dat het onderzoek naar zijn woonsituatie onzorgvuldig is verricht. Er is slechts één huisbezoek afgelegd waarbij gebruik is gemaakt van een vragenlijst. Eiser en de hoofdbewoner zijn niet aangeschreven door de controleurs, omwonenden zijn niet gehoord en ook ander onderzoek is achterwege gebleven. Ter zitting heeft eiser hieraan nog toegevoegd dat de minister ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar gegevens van eisers ov-chipkaart. Eiser betwist dat hij ten tijde van het huisbezoek op 22 oktober 2022 en daarna niet woonde op het BRP-adres. Tijdens het huisbezoek zijn in de woonkamer twee éénpersoonsmatrassen en een dekbed aangetroffen. Hem wordt ten onrechte tegengeworpen dat hij in de woning geen eigen slaapkamer had. Eiser heeft uitgelegd dat dat te maken had met het ontbreken van financiële mogelijkheden om een slaapkamer in te richten. Als hij niet zou overnachten in de woning zouden er ook nooit matrassen in de woonkamer hebben gestaan. Eiser stelt verder dat er een goede reden is dat er geen persoonlijke spullen van hem in de woning aanwezig waren; hij slaapt drie tot vier nachten per week in de woning en werkt de overige dagen als ambulant begeleider zodat het aannemelijk is dat zijn persoonlijke spullen op dat moment aldaar waren. Bovendien kan eiser gebruik maken van de spullen van de hoofdbewoner. Eiser wijst er verder op dat poststukken van hem in de woning lagen. Ook de getoonde kleding was van hem. Eiser stelt verder dat de minister ten onrechte en ongemotiveerd is voorbij gegaan aan de verklaringen van voormalige buurtbewoners en van een woonconsulent, die hij in bezwaar heeft ingebracht. De minister is volgens eiser dan ook onterecht overgegaan tot herziening van zijn studiefinanciering. Eiser heeft tot slot nog een brief van de minister van 10 april 2024 overgelegd.
6.
De minister stelt zich op het standpunt dat de studiefinanciering van eiser terecht is herzien. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat eiser niet op het adres woont waaronder hij staat ingeschreven in de BRP. Daarom wordt de uitwonendenbeurs herzien met terugwerkende kracht tot uiterlijk de datum van inschrijving op het laatst bekende BRP-adres. Volgens de minister heeft eiser ook geen onomstotelijk bewijs ingediend, waaruit blijkt dat hij in de periode voorafgaand aan het huisbezoek en daarna wel op het BRP-adres woonde. De uitwonendenbeurs van eiser is daarom terecht herzien vanaf aanvang van de studiefinanciering, namelijk augustus 2022. Omdat eiser een bedrag van € 894,60 te veel aan studiefinanciering heeft ontvangen, moet hij deze terugbetalen. Tot slot stelt de minister zich op het standpunt, dat aangezien eiser ten tijde van de controle niet op het BRP-adres woonde, aan hem een bestuurlijke boete mag worden opgelegd. Deze boete heeft de minister vastgesteld op € 335,47. [1]
7. De beroepsgronden van eiser slagen niet. Voorop staat dat een herziening van het recht op studiefinanciering, als hier aan de orde een belastend besluit is, zodat de minister aannemelijk moet maken dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in artikel 1.5 van de Wsf2000 voor toekenning van een uitwonendenbeurs zijn opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de bevindingen van het huisbezoek op 22 oktober 2022 op het BRP-adres voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van de minister dat eiser ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres. Onweersproken is gebleven dat eiser in de woning geen eigen slaapkamer en geen eigen opbergruimte had. De tweede – in de woning aanwezige – slaapkamer was tijdens het huisbezoek in gebruik bij twee katten van de (kennis van de) hoofdbewoner. Hoe dit zich verhoudt tot eisers stelling dat hij geen financiële middelen had om deze slaapkamer voor hemzelf in te richten, heeft eiser onvoldoende verklaard. Bovendien heeft eiser onvoldoende uitgelegd, ook niet nadat hem daarnaar expliciet was gevraagd ter zitting, waarom de – volgens hem de hem toebehorende – éénpersoonsmatrassen en dekbed dan niet waren neergezet in deze slaapkamer. Verder zijn bij het huisbezoek – ook onweersproken – geen persoonlijke spullen van eiser aangetroffen. De minister heeft hierbij terecht gewezen op het ontbreken van administratie, boeken, tijdschriften, tassen, elektronica, persoonlijke verzorgingsartikelen, sportspullen, schoenen, pyama’s, (vuile) was, foto’s of andere snuisterijen. De enkele door de hoofdbewoner getoonde kledingstukken toonden volgens de controleurs maatvoering van de hoofdbewoner zelf en deze kledingstukken lagen in de kledingkast op de slaapkamer van de hoofdbewoner. Eiser heeft deze aanname niet overtuigend weerlegd; zijn enkele ter zitting naar voren gebrachte stelling dat deze kleding van hem was is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De aangetroffen vier brieven, gericht aan eiser, waren volgens de controleurs afkomstig van instanties die hun post doorgaans aan het BRP-adres richten. Eiser heeft dit niet betwist. Aan de aanwezigheid van deze brieven heeft de minister dan ook terecht geen waarde gehecht. Waar eiser volgens zijn inschrijving in de BRP al drie maanden op dit adres zou wonen, valt redelijkerwijs te verwachten dat zich daar (meer) specifiek tot hem te herleiden persoonlijke spullen bevinden waaruit kan worden afgeleid dat hij daar woont. De afwezigheid van dergelijke spullen ten tijde van het huisbezoek laat zich, zoals eiser in zijn beroepschrift heeft toegelicht, niet verklaren door de omstandigheid dat hij naast zijn studie werkzaam is als ambulant begeleider en in dat verband nachtdiensten draait. Het enkele feit dat in de woonkamer twee eenpersoonsmatrassen en een dekbed aanwezig waren, waarvan overigens niet is komen vast te staan dat dit die van eiser waren, rechtvaardigt – anders dan eiser meent – niet de conclusie dat hij feitelijk op dat adres woonde.
7.1.
Voorgaande wordt naar het oordeel van de rechtbank niet anders door de door eiser overgelegde verklaringen van voormalige buurtbewoners. De voormalige buurtbewoners verklaren dat eiser sinds 28 juli 2022 op het BRP-adres woont, maar in de verklaringen wordt niet duidelijk gemaakt waar deze getuigen hun wetenschap vandaan halen. Het enkele feit dat zij eiser
niet meer dagelijkszien op het adres van zijn ouders is hiervoor onvoldoende. Deze summiere verklaringen bevatten verder geen (gedetailleerde) informatie over de feitelijke woonsituatie op het BRP-adres. Al met al is de rechtbank van oordeel dat een structureel feitelijk verblijf van eiser op het BRP-adres vanaf de inschrijvingsdatum niet is komen vast te staan.
7.2.
Uit voorgaande volgt dat de minister met de bevindingen van het huisbezoek het bewijs heeft geleverd dat eiser op dat moment niet woonde op het BRP-adres. Dat nader onderzoek, bijvoorbeeld het horen van omwonenden van het BRP-adres of het aanschrijven van eiser en de hoofdbewoner, achterwege is gebleven maakt – anders dan eiser van mening is – niet dat het onderzoek onzorgvuldig of onvolledig was. Het huisbezoek had immers voldoende informatie opgeleverd en de resultaten waren ook voldoende als grondslag voor de herziening. Dat geldt ook voor eisers stelling dat de minister gegevens van zijn ov-chipkaart had moeten opvragen. Voorop staat dat de minister ter zitting – onweersproken – heeft gesteld dat hij wegens het eerbiedigen van eisers privacy geen inzage krijgt in deze gegevens. Wanneer eiser van mening was dat hij zijn stelling, dat hij wel feitelijk woonachtig was op het BRP-adres, met deze gegevens had kunnen onderbouwen, dan had hij deze gegevens zelf aan de minister kunnen overleggen, wat hij niet heeft gedaan.
7.3.
Eiser heeft tot slot nog een brief van de minister van 10 april 2024 overgelegd, maar hij heeft niet aangegeven, ook niet ter zitting, wat hij hiermee wenst te betogen. De rechtbank zal zich hierover dan ook niet uitlaten.
8. De minister heeft de studiefinanciering van eiser herzien over de periode van augustus 2022 tot en met november 2022, december 2022 en de periode van januari 2023 tot en met december 2023. De herziening met terugwerkende kracht is gebaseerd op het zogenaamde wettelijk bewijsvermoeden. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep mag dat wettelijk bewijsvermoeden niet verder gaan dan 36 maanden voor en met inbegrip van de maand waarin de woonsituatie is gecontroleerd. [2] Het bestreden besluit voldoet hieraan. Met wat hiervoor onder punt 7., 7.1 en 7.2 is overwogen heeft de minister, via de werking van het wettelijk vermoeden, tevens bewezen dat eiser in de periode van augustus 2022 en met november 2022 niet woonde op zijn BRP-adres en dus ook in die periode niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf2000. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij, in afwijking van het wettelijk vermoeden, in (een deel van) deze periode wél op het BRP-adres heeft gewoond.
9. De minister heeft eisers recht op studiefinanciering ook over december 2022 en de periode van januari tot en met december 2023, dat wil zeggen naar de toekomst toe, herzien. Deze herziening is gebaseerd op dezelfde, tijdens het huisbezoek van 22 oktober 2022, vastgestelde feiten en omstandigheden. Ter zitting heeft de minister gesteld dat wanneer de feitelijke woonsituatie van eiser op het BRP-adres na het huisbezoek anders zou zijn geweest dan tijdens dat huisbezoek is vastgesteld, en dit mogelijk wel een recht op studiefinanciering voor een uitwonende student had gerechtvaardigd, eiser daarvoor nadere feiten en omstandigheden, ondersteund met bewijsstukken, in deze procedure of bij het doen van een nieuwe aanvraag had moeten overleggen. Volgens de minister is dat niet gebeurd. De rechtbank kan zich in dit standpunt van de minister vinden. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij de slaapkamer (waar de twee katten verbleven) eind november 2022 heeft ingericht, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd, noch aangetoond dat daarmee de feitelijke woonsituatie zodanig was veranderd dat vanaf dat moment wel gezegd kan worden dat hij op zijn BRP-adres woont. Ook de verklaring van de woonconsulent kan hem in dit verband niet baten, omdat het enkele feit dat eiser op 23 januari 2023 de voordeur van [locatie] voor deze persoon heeft open gedaan, niet zegt dat eiser in december 2022 en de periode van januari tot en met december 2023 feitelijk woonachtig was op dat adres.
10. De minister was gelet op artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf2000 verplicht om de teveel aan eiser uitbetaalde studiefinanciering te verrekenen met nog aan hem toekomende studiefinanciering dan wel van hem terug te vorderen. Hiertegen als ook tegen het door de minister berekende bedrag aan teveel betaalde studiefinanciering heeft eiser geen gronden ingediend.
Is de opgelegde boete terecht?
11. Eiser betoogt dat hem geen boete kan worden opgelegd omdat het besluit van de minister tot omzetting van zijn studiefinanciering en verrekening/terugvordering van betaalde studiefinanciering geen stand kan houden. Subsidiair is eiser van mening dat de boete had moeten worden gematigd op grond van zijn persoonlijke omstandigheden. De minister heeft ook niet gemotiveerd dat de hoogte van de boete in overeenstemming is met de ernst en de mate van verwijtbaarheid.
11.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit wat de rechtbank hiervoor met betrekking tot de herziening en terugvordering/verrekening van eisers studiefinanciering [3] heeft overwogen volgt dat eisers primaire standpunt niet slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de minister heeft aangetoond dat is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf2000.
11.2.
Ook eisers subsidiaire standpunt slaagt niet. Het opleggen van een bestuurlijke boete is een discretionaire bevoegdheid van de minister. De minister kan van het opleggen van een boete geheel of gedeeltelijk afzien, indien sprake is van een verminderde verwijtbaarheid of bijzondere persoonlijke omstandigheden. In het onderhavige geval heeft de minister aanleiding gezien van zijn discretionaire bevoegdheid gebruik te maken door eiser een boete op te leggen ter hoogte van 50% van het bedrag dat van eiser is teruggevorderd over de maanden augustus 2022 tot en met oktober 2022. De wijze waarop de minister gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid kan de rechterlijke toetsing doorstaan. Niet is gebleken van een verminderde verwijtbaarheid of bijzondere persoonlijke omstandigheden; eiser heeft in dat verband ook niks specifieks naar voren gebracht. In dit verband is verder van belang dat de periode waarover de hoogte van de boete is berekend niet zodanig lang is en het bedrag van de boete niet zodanig hoog dat deze niet meer voldoet aan de eisen van proportionaliteit.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving [4]
Wet studiefinanciering 2000
Artikel 1.1, eerste lid
Onder thuiswonende mbo-student wordt verstaan de mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is, en wordt onder uitwonende mbo-student verstaan de mbo-student die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5 van de Wsf2000.
Artikel 1.5, eerste lid
Voor het normbedrag voor een uitwonende mbo-student komt in aanmerking de mbo-student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de mbo-student woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de mbo-student is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder a
Herziening vindt plaats op grond van het feit dat een beschikking genomen is waarvan de student of de debiteur onderscheidenlijk zijn ouder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze onjuist was.
Artikel 7.4, eerste lid
Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend. Tevens vindt verrekening plaats van de bedragen, bedoeld in de artikelen 3.27, tweede lid, en 3.29, eerste lid.
Artikel 9.9
1. Indien een mbo-student het normbedrag voor een uitwonende mbo-student toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, kan Onze Minister hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de mbo-student in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening. 2. De herziening vindt plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de mbo-student in de Basisregistratie Personen. (…)
Artikel 11.5, eerste lid (hardheidsclausule)
Onze Minister kan voor bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Dat is 50 procent van het bedrag dat aan eiser te veel aan studiefinanciering is betaald over de maanden augustus 2022 tot en met oktober 2022..
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1248.
3.Onder het kopje: heeft de minister terecht besloten om eisers studiefinanciering voor een uitwonende te herzien naar studiefinanciering voor een thuiswonende en om de teveel betaalde studiefinanciering te verrekenen of van hem terug te vorderen?
4.Hierbij zijn de artikelen genoemd die golden ten tijde van de beslissing op bezwaar.