ECLI:NL:RBGEL:2024:5280

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
AWB 22/5812 en AWB 23/3057
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen besluiten inzake bijstandsverlening en arbeidsverplichtingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 8 augustus 2024, worden de beroepen van eiser tegen het beëindigen van de voorbereidingsprocedure en het gedeeltelijk vrijstellen van arbeidsverplichtingen behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, die betrekking hadden op de beëindiging van de voorbereidingsperiode op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004) en de vrijstelling van arbeidsverplichtingen op basis van de Participatiewet (Pw). De rechtbank concludeert dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Dit betekent dat hij niet kan aantonen wat hij met zijn beroepen wil bereiken en of dat resultaat feitelijk betekenis voor hem zou hebben. De rechtbank wijst erop dat de relevante periodes al zijn verstreken en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij schade of nadeel heeft geleden door de besluiten van het college. De rechtbank benadrukt dat een louter formeel of principieel belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang. Eiser heeft niet gereageerd op de vragen van de rechtbank over zijn procesbelang en heeft bovendien aangegeven niet te verschijnen op de zitting. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijk oordeel over de bestreden besluiten wordt gegeven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/5812 en ARN 23/3057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen:
a. a) het besluit van het college om de voorbereidingsperiode op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004) met ingang van 1 augustus 2022 te beëindigen (zaaknummer ARN 22/5812); en
b) het besluit van het college om hem op grond van de Participatiewet (Pw) gedeeltelijk vrij te stellen (
lees: ontheffen) van zijn arbeidsverplichtingen, te weten de verplichtingen vermeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de Pw tot 1 juni 2023 (zaaknummer ARN 23/3057).
1.1.
Het college heeft deze besluiten genomen op 1 augustus 2022 (a) en 26 januari 2023 (b). Met de bestreden besluiten van 28 november 2022 en 17 mei 2023 op de bezwaren van eiser is het college bij die besluiten gebleven.
1.2.
Het college heeft op de beroepen afzonderlijk gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen, gelijktijdig met het beroep met zaaknummer ARN 23/6657, op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. Eiser heeft in een emailbericht van 20 juli 2024 de rechtbank medegedeeld dat hij niet komt.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiser ontvangt bijstand op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande. Eiser heeft op 23 maart 2022 bij het college een aanvraag gedaan om gebruik te mogen maken van de voorbereidingsperiode als bedoeld in de Bbz2004. Bij besluit van 28 maart 2022 heeft het college die aanvraag goedgekeurd [1] en eiser van 1 april 2022 tot en met 30 september 2022 de voorbereidingsperiode toegekend. Eiser behoudt in die periode zijn bijstand en krijgt begeleiding van een coach om zijn ondernemingsplan af te ronden. Als coach heeft het college aangesteld [persoon A] van De Meent Advies. Op 6 april 2022 heeft [persoon A] van De Meent Advies een rapport opgesteld.
2.1.
Naar aanleiding van het rapport van De Meent Advies heeft het college besloten om de voorbereidingsperiode met ingang van 1 augustus 2022 te beëindigen. In bezwaar is het college bij dit besluit gebleven.
3. Bij brief van 13 januari 2023 heeft de klantmanager van het college eiser uitgenodigd voor een gesprek over zijn mogelijkheden tot re-integratie en zijn verdere ondersteuningsbehoefte. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023. Tijdens dit gesprek heeft eiser meerdere medische afsprakenbrieven overgelegd aan de klantmanager. Verder heeft hij verteld dat er een neusoperatie gepland staat. Op grond van eisers lichamelijke klachten heeft het college het besluit van 26 januari 2023 genomen. In deze beslissing is verder vermeld dat de vrijstelling (
lees: ontheffing) tot 1 juni 2023 duurt, dat hij daarna opnieuw zal worden uitgenodigd door zijn klantmanager en dat er een medisch onderzoek om eisers mogelijkheden op de arbeidsmarkt te kunnen onderzoeken zal worden ingesteld. Deze beslissing is in bezwaar gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank ziet zich ambtshalve eerst voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroepen tegen de bestreden besluiten. Deze vraag beantwoordt de rechtbank negatief. De beroepen zijn dan ook niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Volgens vaste rechtspraak is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. [2]
6. Vast staat dat de periode waarover eiser de voorbereidingsperiode heeft toegekend gekregen (1 april 2022 tot en met 30 september 2022) en de periode waarover hij (gedeeltelijk) is ontheven van enkele arbeidsverplichtingen (26 januari 2023 tot 1 juni 2023) voorbij zijn.
6.1.
In de zaak met zaaknummer ARN 22/5812 heeft de rechtbank in het kader van het vooronderzoek aan eiser gevraagd wat hij met zijn beroep nog wenste te bereiken. [3] Hierop heeft eiser met zijn emailbericht van 3 mei 2024 gereageerd. Eiser schrijft hierin:
“Het is de reactie van u brief van de 23 april 2024. Zaaknummer ARN22/5812 BBZ 95 en brief van 30 april 2024 zaaknummer ARN 22/5812 BBZ 195 ARN 23/3057 PW 195 ARN 23/6657 PW deze zaken tegen de rechter Arneh naar hoogeraad gegaan, waroom ze moeten weer terug naar de rechtbank Zutphen? En over de brief van u van de 23 april 2024, zaaknummer ARN 22/5812 BBZ 195 over de brief van 12 april 2022 over de Antwoordformulier, het is niet bekend, en ze hebben altijd van mij reactie gehad en ik heb altijd gebruiken gemaakt te mogelijkheid gevraagd tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten, en ik heb altijd handtekening er op gedaan en naar hun opgestuurd, dus het is niet waar, kun u me informeren.”
6.2.
Omdat eiser hierin geen antwoord gaf op de door de rechtbank gestelde vraag is dit beroep en het beroep waarin dezelfde vraag speelt (zaaknummer ARN 23/3057) op de zitting van 25 juli 2024 geagendeerd zodat eiser zijn procesbelang nader zou kunnen toelichten. Eiser heeft de uitnodigingsbrieven voor de zitting ontvangen. Bij emailbericht van 20 juli 2024 heeft eiser de rechtbank echter laten weten dat hij niet zal verschijnen op de zitting. De rechtbank zal de in punt 4 opgeworpen vraag dus beantwoorden aan de hand van de stukken in het dossier.
6.3.
Uit het dossier volgt niet dat eiser door het voortijdig staken van de voorbereidingsperiode en door het tijdelijk (gedeeltelijk) ontheffen van enkele arbeidsverplichtingen schade of ander nadeel heeft geleden. Tegen het toekenningsbesluit van 28 maart 2022, waarbij is besloten dat de voorbereidingsperiode zou lopen tot en met uiterlijk 30 september 2022 is eiser niet opgekomen. Daarmee stond vast dat de voorbereidingsperiode uiterlijk op 30 september 2022 zou stoppen. Hij heeft ook niet gesteld dat het college hem ten onrechte slechts tijdelijk, en wel tot 1 juni 2023, gedeeltelijk van zijn arbeidsverplichtingen heeft ontheven. De rechtbank ziet dan ook niet in wat eiser met zijn beroepen daadwerkelijk had willen en kunnen bereiken. Of enig resultaat dan vervolgens voor hem feitelijk betekenis had kunnen hebben kan dan onbesproken blijven.
6.4.
In zijn beroepen en aanvullende brieven maakt eiser veelvuldig gewag van zijn ongenoegen richting de gemeente, noemt hij de gemeente een leugenaar, stelt dat de gemeente misbruik maakt van zijn macht en doet hij een beroep op artikel 365 van het Wetboek van Strafrecht. Wat daar allemaal van zij, dit maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel zal geven over de bestreden besluiten. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Mamedova, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2, derde lid, van Bbz2004.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.
3.Brief van 23 april 2024.