ECLI:NL:RBGEL:2024:5464

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
05/279535-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en meerdere overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

Op 4 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en meerdere overtredingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte, geboren in 1998 en op dat moment gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.F. Schadd. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk telen, bereiden, en verkopen van cocaïne en heroïne, alsook het voorhanden hebben van een vuurwapen en andere drugsgerelateerde voorwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 april 2020 tot en met 23 oktober 2023 betrokken was bij een organisatie die zich bezighield met het plegen van deze misdrijven. Tijdens de zitting op 20 juni 2024 heeft de verdachte ingestemd met procesafspraken die zijn gemaakt tussen het Openbaar Ministerie en zijn verdediging, wat leidde tot een efficiënte afdoening van de zaak. De rechtbank heeft de gemaakte procesafspraken in acht genomen en geoordeeld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met het afdoeningsvoorstel. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden en een geldboete van € 11.000,-, te vervangen door 90 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid benadrukt, evenals de noodzaak om de productie en distributie van harddrugs krachtig te bestrijden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team Strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/279535-23
Datum uitspraak : 4 juli 2024
Tegenspraak
verkort vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [postcode] in [woonplaats],
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats].
Raadsman: mr. G.F. Schadd, advocaat in Arnhem.
Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2020 tot en met 11 juni 2020 te Arnhem,
althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
hij, verdachte, en [medeverdachte]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2020 tot en met 11 juni 2020 en/of 1 juni 2023 tot en met 23 oktober 2023 te Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens)
opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 29 april 2020 tot en met 11 juni 2020 en/of 1 juni 2023 tot en met 23 oktober 2023 te Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen, en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- een of meerdere (crypto)telefoon(s) aan te schaffen en/of voorhanden te hebben, en/of
- via (crypto)telefoons te informeren naar de beschikbaarheid van verdovende middelen (waaronder cocaïne en/of heroïne), en/of
- een hoeveelheid cocaïne en/of heroïne voorhanden te hebben, en/of
- gripzakjes, althans verpakkingsmateriaal voor verdovende middelen, voorhanden te hebben, en/of
- een of meerdere keukenweegschalen voorhanden te hebben, en/of
- ( grote) hoeveelheden contant geld voorhanden te hebben en/of
- een of meerdere geldtelmachine(s) voorhanden te hebben;
4.
hij op of omstreeks 23 oktober 2023 te Arnhem
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 23 oktober 2023 te Arnhem,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 9,04 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende, MDMA, zijnde MDMA,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op of omstreeks 23 oktober 2023 te Arnhem,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 890,13 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-MMC, zijnde 3-MMC,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Procesafspraken

Het Openbaar Ministerie (OM) en de raadsman van verdachte hebben de mogelijkheid onderzocht van het maken van procesafspraken over de afdoening van deze strafzaak. Naar aanleiding hiervan heeft de officier van justitie de rechtbank op 17 juni 2024 een ondertekende overeenkomst procesafspraken toegezonden. In deze overeenkomst zijn de door het OM, verdachte en zijn raadsman gemaakte procesafspraken, waaronder een gemeenschappelijk afdoeningsvoorstel, opgenomen. Partijen beogen daarmee de strafzaak op korte termijn tot een einde te laten komen. De overeenkomst is aangehecht aan dit vonnis.
De overwegingen van de rechtbank over de procesafspraken
De rechtbank overweegt dat de rechter alleen acht kan slaan op door het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een dergelijke overeenkomst deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten.
De rechtbank heeft de hiervoor weergegeven inhoud en strekking van de procesafspraken tijdens de terechtzitting van 20 juni 2024 aan verdachte voorgehouden en met hem besproken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte tijdens de terechtzitting desgevraagd heeft bevestigd dat hij zich kan vinden in voornoemde procesafspraken die onder meer inhouden dat geen onderzoekswensen worden ingediend, geen verweer wordt gevoerd, dat verdachte kan instemmen met een bewezenverklaring overeenkomstig de overgelegde tenlastelegging, dat afstand wordt gedaan van de inbeslaggenomen goederen en dat geen hoger beroep wordt ingesteld als de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform het afdoeningsvoorstel of binnen de in de overeenkomst genoemde bandbreedte.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte, die gedurende het proces van het maken van procesafspraken en tijdens de terechtzitting is bijgestaan door zijn raadsman, vrijwillig, op basis van voldoende duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling op 20 juni 2024 van vergewist dat verdachte nog steeds achter de gemaakte afspraken staat. Daarnaast heeft de rechtbank getoetst of de procesafspraken, gelet op wat is bepaald in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, stand kunnen houden.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat zij acht kan slaan op het voornoemde afdoeningsvoorstel en zal de inhoud hiervan als herhaald en ingelast beschouwen. Wel heeft de rechtbank aanvullend gestreept in de tenlasteleggingen onder feit 4, feit 5 en feit 6. De rechtbank zal beslissen zoals hieronder weergegeven.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 29 april 2020 tot en met 11 juni 2020
te Arnhem, althansin Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere)hij, verdachte, en [medeverdachte]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10
derde,vierde
, vijfdelid
en10a eerste lid
, 11 derde, vijfde lid en/of 11aOpiumwet;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 29 april tot en met 11 juni 2020 en 1 juni 2023 tot en met 23 oktober 2023
te Arnhem, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,meermalen,
althans eenmaal,(telkens
)
opzettelijk
heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
/of- een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en
/ofheroïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in
of omstreeksde periode van 29 april 2020 tot en met 11 juni 2020 en 1 juni 2023 tot en met 23 oktober 2023
te Arnhem, althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,
meermalen
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
-
het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,- het opzettelijk
telen,bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en
/ofvervoeren, en
/of- het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne en
/ofheroïne,
in elk gevaleen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
-
een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,- zich en
/ofeen ander gelegenheid, middelen en
/ofinlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en
/ofzijn mededader
(s), wist
(en
) of ernstige reden had(den) om te vermoedendat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
-
een ofmeerdere
(crypto
)telefoon
(s
)aan te schaffen en
/ofvoorhanden te hebben,
- via
(crypto
)telefoons te informeren naar de beschikbaarheid van verdovende middelen
(te weten cocaïne en
/ofheroïne
),
- een hoeveelheid cocaïne en
/ofheroïne voorhanden te hebben,
- gripzakjes
, althans verpakkingsmateriaal voor verdovende middelen,voorhanden te hebben,
-
een ofmeerdere keukenweegschalen voorhanden te hebben,
-
(grote
)hoeveelheden contant geld voorhanden te hebben en
/of- een
of meerderegeldtelmachine
(s)voorhanden te hebben;
4.
hij op
of omstreeks23 oktober 2023 te Arnhem,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de vorm van een
geweer, revolver en/ofpistool voorhanden heeft gehad;
5.
hij op
of omstreeks23 oktober 2023 te Arnhem,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer9,04 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op
of omstreeks23 oktober 2023 te Arnhem,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer890,13 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende 3-MMC, zijnde 3-MMC,
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet;
feit 2:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
medeplegen, om een feit, als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid en middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en andere
betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft conform het afdoeningsvoorstel gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden en betaling van een geldboete van € 11.000,- te vervangen door 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht te beslissen conform het afdoeningsvoorstel.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich in de periode van 29 april 2020 tot en met 23 oktober 2023 op meerdere tijdstippen samen met een ander schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, (het voorbereiden van) drugsfeiten en het voorhanden hebben van drugs en een vuurwapen. Er werden telkens forse hoeveelheden harddrugs aangekocht en doorverkocht. De productie en in/uitvoering van harddrugs dient krachtig te worden bestreden in verband met de schadelijkheid voor de volksgezondheid. Bovendien gaat de productie van harddrugs gepaard met andere vormen van criminaliteit, zoals het dumpen van chemisch afval in de natuur, witwassen van grote sommen geld, bedreigingen met misdrijven tegen het leven gericht en zelfs tot levensdelicten. Verdachte heeft zich van deze negatieve effecten destijds niets aangetrokken en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor drugsfeiten is veroordeeld. Wel is verdachte in 2022 veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsrapport van 17 januari 2024.
Bij de bepaling van de op te leggen straf zal de rechtbank acht slaan op de procesafspraken, de grondslagen daarvan en het daaruit voortvloeiende afdoeningsvoorstel en overeenkomstig beslissen. Het voorstel staat naar het oordeel van de rechtbank in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak. Hierbij overweegt de rechtbank uitdrukkelijk dat het voorstel niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling dient, maar ook een effectieve afdoening van de zaak. Omdat de rechtbank in lijn met de overeenkomst van partijen oordeelt, vloeit daaruit immers in beginsel voort dat het belang bij een behandeling van de zaak in hoger beroep ontbreekt. Partijen hebben tijdens de zitting aangegeven dat zij zich zullen neerleggen bij een vonnis als de strafoplegging overeenkomt met de daarover gemaakte afspraken. De op te leggen straf kan daarmee onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd. De overeenkomst doet daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10, 10a, 11, 11b van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden;
beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
en
een geldboetevan
€ 11.000,-(elfduizend euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. M.J. Ouweneel (voorzitter), mr. A.M.P.T. Blokhuis en mr. T. Kok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Duis – van Grol, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.