In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 juli 2024 uitspraak gedaan over een vervolg spoeduithuisplaatsing van een minderjarige, die eerder met spoed uit huis was geplaatst vanwege zorgen over haar veiligheid bij de vader en het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevindt. De kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er onvoldoende concrete en specifieke onderbouwing was voor de noodzaak van een uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter weegt mee dat er slechts één zorgmelding is geweest en dat de uithuisplaatsing veel onrust in het leven van de minderjarige veroorzaakt. De kinderrechter benadrukt het belang van voortzetting van opvoedondersteuning bij de vader thuis.
De procedure begon met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing op 21 juni 2024, waarna de kinderrechter op 3 juli 2024 de mondelinge behandeling voortzette. De betrokken partijen, waaronder de vader, moeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI), waren aanwezig. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de noodzaak van de uithuisplaatsing en heeft aangegeven open te staan voor opvoedondersteuning. De moeder heeft haar schrik geuit over de situatie en herkent patronen uit haar eerdere huwelijk met de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over het loyaliteitsconflict van de minderjarige, maar dat deze niet zodanig zijn dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen en de eerder verleende spoedmachtiging beëindigd.