ECLI:NL:RBGEL:2024:6010

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
C/05/439971 / KG ZA 24-282
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over terugverhuizing en zorgregeling met minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 22 augustus 2024, betreft het een kort geding waarin de vrouw, hierna aangeduid als eiseres, vorderingen heeft ingesteld tegen de man, hierna aangeduid als gedaagde, met betrekking tot de terugverhuizing naar Arnhem met hun minderjarige dochter. De vrouw had eerder met de dochter naar Den Helder verhuisd zonder toestemming van de man, wat leidde tot een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 14 augustus 2024, waarin de vrouw werd bevolen om terug te verhuizen naar Arnhem. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak en vordert in het kort geding schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, evenals een wijziging van de zorg- en contactregeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de belangen van de man bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw. De voorzieningenrechter heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 14 augustus 2024 geschorst tot 30 augustus 2024, zodat de vrouw meer tijd heeft om met de dochter terug te keren naar Arnhem. De voorlopige zorg- en contactregeling is eveneens geschorst tot dezelfde datum. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/439971 / KG ZA 24-282
Vonnis in kort geding van 22 augustus 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.E. Tiebie,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Anik.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 3 van 16 augustus 2024,
- de brief met productie 1 namens de man van 20 augustus 2024, ingekomen op 21 augustus 2024,
- de akte van eiswijziging met productie 4 namens de vrouw, ingekomen op 21 augustus 2024,
- de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024,
- de pleitnota van de man.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 22 augustus 2024 vonnis bepaald. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, worden hierna vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De vrouw was aanvankelijk woonachtig in Den Helder. In augustus 2022 zijn partijen gaan samenwonen in de huurwoning van de man in Arnhem. De vrouw is met ingang van 1 december 2022 op dat adres ingeschreven.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [dochter] , geboren op [datum] 2024 te Arnhem. De man heeft [dochter] erkend en partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over haar.
2.3.
Kort na de geboorte van [dochter] heeft de vrouw de relatie met de man beëindigd. Op 3 mei 2024 is zij met [dochter] vertrokken naar Den Helder en heeft zij daar een huurwoning betrokken.
2.4.
De man heeft naar aanleiding van het vertrek van de vrouw met [dochter] naar Den Helder een kort geding tegen haar aanhangig gemaakt om te bewerkstelligen dat zij met [dochter] terugkeert naar Arnhem. Bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 augustus 2024 (met kenmerk: C/15/353914 / KG ZA 24-348) zijn de vorderingen van de man toegewezen, in die zin dat de vrouw is bevolen om uiterlijk binnen één week na betekening van het vonnis met [dochter] terug te verhuizen naar Arnhem op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij daaraan niet voldoet tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt. Daarnaast is bij dat vonnis een zorg- en contactregeling bepaald, inhoudende dat de man de eerste drie maanden drie maal per week gedurende maximaal drie uur per keer in de woning van de vrouw omgang met [dochter] heeft, waarbij hij alle zorgtaken alleen uitvoert en de vrouw zich op de achtergrond houdt, en dat de daaropvolgende maanden [dochter] in ieder geval twee dagdelen per week (gedurende elke keer minimaal vier uren) waarvan één in het weekend bij de man verblijft en de man nog één keer per week gedurende drie uur in de woning van de vrouw komt om omgang met [dochter] te hebben zoals hiervoor genoemd. In het vonnis staat voor zover voor de beoordeling relevant het volgende:
“Verhuisverbod gebod terugverhuizen
4.4
De voorzieningenrechter stelt op grond van het voorgaande vast dat de vrouw met [dochter] is verhuisd van Arnhem naar Den Helder zonder dat zij de daarvoor vereiste toestemming van de man had. Voorts is vast komen te staan dat partijen er bewust samen voor hebben gekozen om ouders te worden. Reeds om die reden wordt de verhuizing van de vrouw met [dochter] naar Den Helder niet geaccepteerd. Eigenrichting is immers simpelweg niet toegestaan. De vordering van de man is ook in kort geding toewijsbaar. De veroordeling is immers voorlopig, in die zin dat partijen alsnog in onderling overleg dienen te treden over de gevolgen van de beëindiging van hun samenleving, waaronder ook een verhuizing is begrepen.
(…)
De voorzieningenrechter is met de man van oordeel dat de door de vrouw aangevoerde argumenten voornamelijk zien op haar eigen wensen en geeft zij hiermee geen blijk in te zien wat een grote beslissing dit is in het leven van dit pasgeboren kind. De vrouw lijkt zich onvoldoende te realiseren wat het betekent voor het kind om haar vader niet in de buurt te hebben. Bovendien heeft de man aangeboden dat de vrouw met [dochter] zolang zij in of rond Arnhem geen andere woning heeft gevonden, in zijn woning met ingerichte babykamer (de voormalige gezamenlijke woning) kan verblijven. Hij zal zelf in dat geval elders verblijven. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vrouw bevelen terug te verhuizen naar Arnhem. Daarbij zal de vrouw in afwijking van de vordering van de man, een week de tijd worden gegund om terug te verhuizen.”
2.5.
Het vonnis is op 16 augustus 2024 aan de vrouw betekend.
2.6.
De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 augustus 2024.
2.7.
Tot aan de mondelinge behandeling van dit kort geding verbleef de vrouw nog altijd met [dochter] in Den Helder.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert na eiswijziging dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 augustus 2024 (met kenmerk: C/15/353914 / KG ZA 24-348) schorst voor zover is bepaald dat zij uiterlijk binnen één week na betekening van het vonnis met [dochter] dient terug te verhuizen naar Arnhem en daaraan een dwangsom is verbonden,
II. bepaalt dat de zorg- en contactregeling vastgesteld in het onder I. vermelde vonnis wordt geschorst,
III. een (tijdelijke) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststelt, inhoudende dat [dochter] om de week van zaterdag 11:00 uur tot zondag 16:00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw van zaterdag 11:00 uur tot 14:00 uur en van zondag 13:00 uur tot 16:00 uur aanwezig is en vanaf 1 januari 2025 de vrouw meer aanwezig zal zijn.
3.2.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de aard van het gevorderde.
4.2.
Het gaat hier om een executiegeschil ex artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Uitgangspunt daarbij is dat het vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, moet worden nagekomen. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij deze belangenafweging moet, behalve als sprake is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag, in beginsel worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Aangezien het vonnis in dit geval betrekking heeft op een minderjarig kind, moet bij de belangenafweging ook uitdrukkelijk het belang van de minderjarige worden betrokken.
4.3.
Bij het vonnis van 14 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter de vrouw bevolen om uiterlijk binnen één week na betekening van het vonnis met [dochter] terug te verhuizen naar Arnhem op straffe van een dwangsom. In het bestek van dat kort geding is door de voorzieningenrechter vastgesteld dat de vrouw met [dochter] is verhuisd van Arnhem naar Den Helder zonder dat zij de daarvoor vereiste toestemming van de man had. In die procedure zijn de belangen van partijen en hun minderjarig kind reeds afgewogen. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis overwogen dat de door de vrouw aangevoerde argumenten (i) terugverhuizing naar Arnhem heeft een negatieve invloed op het welbevinden van haar en [dochter] , (ii) de vrouw heeft een eigen huurwoning in Den Helder, (iii) de familie van de vrouw kan helpen met de zorg voor [dochter] en (iv) onnodige verhuisbewegingen zijn niet in het belang van [dochter] , voornamelijk zien op haar eigen wensen, dat zij daarmee geen blijk geeft in te zien wat een grote beslissing de verhuizing is in het leven van [dochter] en dat zij onvoldoende lijkt te realiseren wat het betekent voor [dochter] om haar vader niet in de buurt te hebben. Bij het nemen van de beslissing tot terugverhuizing van de vrouw en [dochter] naar Arnhem is de voorzieningenrechter er voorts vanuit gegaan dat die terugverhuizing voorlopig is - in die zin dat partijen alsnog in onderling overleg dienen te treden over de gevolgen van de beëindiging van hun samenleving, waaronder ook de verhuizing is begrepen -, waarbij de vrouw met [dochter] voorlopig in de woning van de man met ingerichte babykamer kan verblijven zolang zij in of rond Arnhem geen andere woning heeft gevonden en dat de man elders zal verblijven.
4.4.
De vrouw meent dat zij in afwachting van de uitkomst van het ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van 14 augustus 2024 met [dochter] in haar woning Den Helder moet kunnen blijven wonen. De belangen die de vrouw in het bestek van dit kort geding aanvoert, namelijk dat (i) zij een eigen huurwoning heeft in Den Helder en (ii) onnodige verhuisbewegingen niet in het belang zijn van [dochter] , zijn door de voorzieningenrechter in het vonnis van 14 augustus 2024 al meegewogen. De belangenafweging van de voorzieningenrechter in dat vonnis kan in het bestek van dit kort geding niet worden overgedaan. Enkel de belangen van partijen als gevolg van het vonnis van 14 augustus 2024 kunnen in dit kort geding worden gewogen. De in dat vonnis gegeven veroordeling tot terugverhuizing naar Arnhem betekent, anders dan de vrouw meent, niet zonder meer dat zij de woning in Den Helder moet opgeven voordat een beslissing is gegeven over de gevolgen van de beëindiging van de samenleving van partijen. In dat verband heeft de vrouw aangevoerd dat zij wordt geconfronteerd met dubbele woonlasten indien zij nu al dient terug te keren naar Arnhem. Zij dient immers de woonlasten van de woning in Den Helder te dragen, omdat zij die woning anders kwijtraakt, en de woonlasten van de woning van de man in Arnhem, omdat hij die kosten niet wenst te dragen indien de vrouw in die woning verblijft. De man heeft in dat verband ter zitting verklaard dat hij inmiddels tijdelijk een andere woning heeft gehuurd, zodat de vrouw met [dochter] in zijn woning kan verblijven, en hij evenmin in staat is dubbele huurlasten te dragen. Dat de vrouw - tijdelijk, voor de duur van de procedure in hoger beroep - dubbele woonlasten heeft op het moment dat zij met [dochter] in de woning van de man trekt, is een gevolg van de door haarzelf genomen beslissing om zonder overleg met de man met [dochter] te verhuizen naar Den Helder en aldaar een woning te betrekken. Dit komt in de gegeven omstandigheden voor haar eigen rekening en risico en kan niet leiden tot toewijzing van het door haar gevorderde.
4.5.
De conclusie is dan ook dat de door de vrouw in het bestek van dit kort geding gestelde belangen onvoldoende opwegen tegen het belang van de man bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Verder is niet gesteld of gebleken dat sprake is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag in het vonnis van 14 augustus 2024, zodat ook dat niet kan leiden tot toewijzing van de vorderingen van de vrouw.
4.6.
De slotsom is dat er gelet op het voorgaande geen grond bestaat voor toewijzing van de vordering onder I. Het vonnis van 14 augustus 2024 is op 16 augustus 2024 aan de vrouw betekend. Dat zou tot gevolg hebben dat de vrouw uiterlijk binnen één dag na de mondelinge behandeling van dit kort geding, namelijk op 23 augustus 2024 dient te zijn terugverhuisd naar Arnhem. Dat is te kort dag. Het is partijen niet gelukt over de termijn van de terugverhuizing nadere afspraken te maken. De voorzieningenrechter zal daarom de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van 14 augustus 2024, voor zover daarin is bepaald onder oplegging van een dwangsom dat de vrouw met [dochter] dient terug te verhuizen naar Arnhem, schorsen tot uiterlijk vrijdag 30 augustus 2024 16.00 uur, zodat de vrouw na de betekening van voormeld vonnis op 16 augustus 2024 niet één week maar twee weken de tijd heeft om met [dochter] terug te keren naar Arnhem. Daarbij wordt er, zoals in het vonnis van 14 augustus 2024, vanuit gegaan dat de vrouw met [dochter] in de woning van de man kan terugkeren en aldaar kan verblijven zolang zij nog geen andere woning in of rondom Arnhem heeft gevonden, waarbij de man elders zal verblijven.
4.7.
Nu de vordering onder I. slechts voor een korte duur wordt toegewezen teneinde de vrouw in de gelegenheid te stellen om met [dochter] terug te keren naar Arnhem en partijen er niet in zijn geslaagd om in onderling overleg een andere zorgregeling overeen te komen, bestaat er geen grond voor schorsing dan wel wijziging van de vastgestelde zorgregeling, behoudens dat de in het vonnis van 14 augustus 2024 vastgestelde voorlopige zorg- en contactregeling eveneens wordt geschorst tot uiterlijk vrijdag 30 augustus 2024 16.00 uur. De vorderingen onder II. en III. worden voor het overige afgewezen.
4.8.
Gelet op de gewezen relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 augustus 2024 (met kenmerk: C/15/353914 / KG ZA 24-348), voor zover daarin is bepaald onder oplegging van een dwangsom dat de vrouw met [dochter] dient terug te verhuizen naar Arnhem, tot uiterlijk vrijdag 30 augustus 2024 tot 16.00 uur, zodat de vrouw na de betekening van voormeld vonnis op 16 augustus 2024 niet één week maar twee weken de tijd heeft om met [dochter] terug te keren naar Arnhem;
5.2.
bepaalt dat de door de voorzieningenrechter in het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 14 augustus 2024 (met kenmerk: C/15/353914 / KG ZA 24-348) vastgestelde voorlopige zorg- en contactregeling eveneens wordt geschorst tot uiterlijk vrijdag 30 augustus 2024 tot 16.00 uur;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1. en 5.2. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op
22 augustus 2024. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 4 september 2024.
506