Beoordeling door de rechtbank
14. De rechtbank beoordeelt of de aanslag Vpb 2018 terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
15. Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de belastbare winst terecht heeft gecorrigeerd met € 45.866, zijnde het verschil tussen de rente die [persoon A] van de derden heeft ontvangen en de rente die belanghebbende van [persoon A] heeft ontvangen. Verder is in geschil of sprake is van een (verkapte) winstuitdeling door belanghebbende aan [persoon A] . De verhoging van de belastbare winst door een negatief resultaat uit deelneming is niet in geschil.
16. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
17. De inspecteur voert aan dat het belanghebbende is die in feite € 1.000.000 aan de derden heeft uitgeleend, zodat van de per saldo van de derden ontvangen rente van 7% tot de winst van belanghebbende moet worden gerekend. Die rentebaten zijn immers een voordeel dat, onder welke naam en in welke vorm ook, wordt verkregen uit de onderneming van belanghebbende. Het gedeeltelijk afzien van de rentebaten, ten gunste van [persoon A] , is een niet aan de onderneming te relateren vermogensvermindering, zodat het resultaat gecorrigeerd moet worden. Er is geen zakelijk reden waarom belanghebbende maar een gedeelte door de derden betaalde rentebaten in haar resultaat zou hoeven opnemen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende verder een onzakelijke lening heeft afgesloten met [persoon A] , waarbij de rente van 2% (en later 1%) gecorrigeerd moet worden naar een zakelijke rente van 7%. Een rentepercentage van 7 is zakelijk aangezien de derden bereid waren om tegen dit percentage te lenen. De inspecteur stelt subsidiair dat het (gedeeltelijk) afzien van de rentebaten ten gunste van de aandeelhouder, een vermogensverschuiving is, waarbij belanghebbende [persoon A] als aandeelhouder heeft willen bevoordelen en dat [persoon A] zich van die bevoordeling bewust is geweest, althans redelijkerwijs bewust had moeten zijn. Er is dan ook sprake van een (verkapte) winstuitdeling van belanghebbende aan [persoon A] , die bestaat uit het verschil in rentebaten die [persoon A] van de derden heeft ontvangen en de rentebaten die belanghebbende van [persoon A] heeft ontvangen.
18. Belanghebbende betoogt dat [persoon A] heeft besloten om in privé een lening te verstrekken aan de derden, te weten een zakelijke vriend met een vastgoedonderneming. Vanwege het privé karakter van de transactie heeft [persoon A] bewust besloten om belanghebbende buiten de transactie met de derden te laten. De lening aan derden had een privé karakter zodat het zuiver was dat [persoon A] die leenovereenkomst sloot en niet belanghebbende. Er is dan ook geen sprake van enig winstgemis. Belanghebbende heeft vervolgens met [persoon A] een zakelijke leenovereenkomst gesloten. De leenvoorwaarden, zoals het rentepercentage en looptijd, waren zakelijk zodat er geen grond is voor een correctie van de rentevergoeding. Dat het rentepercentage dat [persoon A] met de derden had afgesproken hoger was, is geen grond voor een andere conclusie, aangezien [persoon A] meer risico liep dan belanghebbende. Belanghebbende heeft onder andere verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011.
19. De rechtbank is allereerst van oordeel dat de inspecteur geen feiten en omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt die de conclusie rechtvaardigen dat belanghebbende in feite een leenovereenkomst is aangegaan met de derden waarbij belanghebbende € 1.000.000 heeft uitgeleend tegen een rentepercentage van 7%. Belanghebbende heeft civielrechtelijk een leenovereenkomst gesloten met [persoon A] en [persoon A] heeft civielrechtelijk een leenovereenkomst gesloten met de derden en er is geen grond om deze leenovereenkomsten civielrechtelijk of fiscaalrechtelijk te herkwalificeren in een leenovereenkomst tussen belanghebbende en de derden. De inspecteur heeft zijn stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting, niet nader onderbouwd. Dat belanghebbende het geldbedrag bij de notaris heeft gestort om dit te laten overmaken aan de derden, maakt het oordeel niet anders. Civielrechtelijk is het namelijk toegestaan dat een ander dan de schuldenaar een verbintenis nakomt.Belanghebbende is civielrechtelijk geen verplichting aangegaan om de derden een geldbedrag te verstrekken, zodat zij door haar betaling aan die derden geen eigen verbintenis is nagekomen. Er is dan ook geen sprake van een vermogensvermindering bij belanghebbende.
20. De rechtbank ziet vervolgens in beginsel geen grond voor het oordeel dat belanghebbende de leenovereenkomst had kunnen en moeten afsluiten met de derden en dat haar nalaten een grond is voor een correctie van de winst. De Hoge Raad heeft immers in een arresthet volgende overwogen:
“(…) Voorop staat dat het een ondernemer vrij staat zijn onderneming uit te oefenen met alle door hem daartoe nuttig geachte vermogensbestanddelen en op de door hem nuttig geachte wijze. Voor de heffing van vennootschapsbelasting vormt het aldus behaalde werkelijke resultaat de belastbare winst en niet het resultaat dat de vennootschap met andere vermogensbestanddelen of op andere wijze had kunnen behalen. Het enkele feit dat een vennootschap een winstmogelijkheid onbenut heeft gelaten om een ander te bevoordelen vormt niet een bijzondere omstandigheid die reden geeft om een voordeel dat de vennootschap niet heeft genoten doch desgewenst had kunnen genieten ten laste van die vennootschap in de belasting te betrekken (vgl. HR 20 oktober 1971, nr. 16580,
BNB1971/233). Dat is anders indien een vennootschap met haar aandeelhouder overeenkomsten aangaat, waarbij zij voor de prestaties waartoe zij zich verbindt, een vergoeding bedingt welke lager is dan zij van een niet-aandeelhouder die overigens in dezelfde positie verkeert, zou hebben bedongen, zulks met de bedoeling de aandeelhouder te bevoordelen. In een dergelijk geval dient het voordeel dat de vennootschap aldus aan haar aandeelhouder doet toekomen, ingevolge artikel 8, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 tot de winst van de vennootschap te worden gerekend. (vgl. HR 18 maart 1987, nr. 23711,
BNB1987/245, en HR 28 juni 2002, nr. 36446, LJN AE4718,
BNB2002/343).”
21. De Hoge Raad heeft in dit arrest de rechtsregel geformuleerd dat de beslissing van belanghebbende om niet zelf een lening met de derden aan te gaan, gesteld dat dat mogelijk zou zijn geweest, in beginsel genomen is binnen zijn vrijheid om zijn onderneming naar eigen inzicht uit te oefenen en dat de rechtbank voor het vaststellen van de belastbare winst van belanghebbende in beginsel dient uit te gaan van het door haar werkelijk behaalde resultaat. Dat is alleen anders als de inspecteur aannemelijk maakt dat belanghebbende met de aandeelhouder een overeenkomst sluit waarbij zij voor de prestaties waartoe zij zich verbindt, een vergoeding bedingt die lager is dan zij van een niet-aandeelhouder die overigens in dezelfde positie verkeert, zulks met de bedoeling de aandeelhouder te bevoordelen.
22. Volgens de inspecteur is de lening tussen belanghebbende en [persoon A] niet zakelijk zodat hij de rentevergoeding terecht heeft gecorrigeerd naar een zakelijke rente van 7%. Hij heeft de leenovereenkomsten tussen belanghebbende en [persoon A] en die tussen [persoon A] en de derden met elkaar vergeleken en is tot de conclusie gekomen dat het risico voor de geldverstrekkers nagenoeg gelijk is geweest, omdat [persoon A] de lening aan belanghebbende alleen terug kon betalen als hij de lening van de derden terugbetaald kreeg, en in beide overeenkomsten geen zekerheden zijn bedongen. De zakelijke rente is dus de rente die [persoon A] van de derden heeft bedongen, te weten 7%.
23. Belanghebbende heeft daartegenover gesteld dat [persoon A] een goede vermogenspositie heeft zodat hij een financieel solide debiteur is. Vanwege de overwaarde in het onroerend goed van [persoon A] , kon deze wel degelijk gelden terugbetalen als de derden de leningen niet zouden kunnen betalen. Belanghebbende is voor het bepalen van de zakelijke rente, als basis uitgegaan van de rente op staatsobligaties, als volledig risicoloze lening, en heeft die verhoogd met een passende extra risico-opslag, zoals beschreven staat op de site van de Belastingdienst over het bepalen van een zakelijke rente. Om dat de rente op staatsobligaties destijds negatief was en de rente op de kapitaalmarkt ook negatief was, was een opslag van rente van 2% en later 1% zakelijk. Dat [persoon A] een solide debiteur was, blijkt uit het feit dat hij inmiddels het gehele geldbedrag van € 1.000.000 heeft terugbetaald aan belanghebbende.
24. De rechtbank overweegt dat uit een arrest van de Hoge Raad van 5 februari 1997volgt dat belanghebbende als gelduitlener aan haar aandeelhouder in beginsel niet moet worden vergeleken met een gelduitlenende financiële instelling, maar met een particuliere belegger. De rente moet daarom worden gesteld op het door een particuliere belegger te behalen rendement op een geldlening aan een derde, waarbij die geldlening wat betreft omvang, looptijd en risico vergelijkbaar is met de lening die belanghebbende aan haar aandeelhouder heeft verstrekt. Hierbij moet er van worden uitgegaan dat de particuliere belegger geen andere relatie heeft met de geldlener dan voortvloeit uit de overeenkomst van geldlening.
25. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur tegenover de gemotiveerde betwisting van belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende met [persoon A] een rente overeen is gekomen die lager is dan zij van een niet-aandeelhouder, die overigens in dezelfde positie verkeert, zou hebben bedongen. Belanghebbende heeft verklaard dat [persoon A] een andere vermogenspositie heeft dan de derden en dat de derden in een risicovolle branche, namelijk de handel in vastgoed, actief zijn. De inspecteur heeft daar tegenover geen inzicht gegeven in het verschil in risico dat belanghebbende loopt bij de geldverstrekking aan [persoon A] versus de derden. Dat risico wordt niet alleen bepaald op basis van de volgens de al dan niet gestelde zekerheden, maar ook op basis van de vermogenspositie van de lener. De inspecteur heeft niets gesteld over de vermogenspositie van de derden, zodat de rechtbank niet kan vaststellen de derden ook qua vermogenspositie in dezelfde positie verkeren als [persoon A] . Dat 7% een zakelijke rente is voor de leenovereenkomst die belanghebbende met [persoon A] heeft gesloten, is dus niet aannemelijk gemaakt door de inspecteur. De inspecteur heeft verder niet betwist dat de rente op staatsobligaties destijds negatief was en ook niet gemotiveerd gesteld welk percentage dan wel een zakelijke rente-opslag zou zijn geweest. De inspecteur heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de lening tussen belanghebbende en [persoon A] niet zakelijk was.
26. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat in het geheel van vastgestelde feiten en omstandigheden geen grond ligt voor het aannemen van een verkapte winstuitdeling, reeds omdat geen sprake is geweest van een onttrekking oftewel een vermogensverschuiving tussen belanghebbende en [persoon A] . Het uitgeleende bedrag is immers inmiddels geheel terugbetaald aan belanghebbende en het verschil in ontvangen rentebaten ad € 45.866 heeft nooit tot het vermogen van belanghebbende behoord.