ECLI:NL:RBGEL:2024:6114

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
AWB 23/2038
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het motiveringsbeginsel in WOZ-zaak met proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de gemeente Oude IJsselstreek. De belanghebbende, een kinderdagverblijf, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak was vastgesteld op € 762.000. De belanghebbende stelde dat deze waarde te hoog was en dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in zijn motivering niet voldoende had onderbouwd waarom de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld. Hoewel het beroep ongegrond werd verklaard, kreeg de belanghebbende wel een proceskostenvergoeding van € 875 toegekend, omdat zij in beroep moest komen om een adequate motivering te verkrijgen. De rechtbank benadrukte dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak elk jaar opnieuw moet bepalen en dat eerdere compromissen geen relevantie hebben voor de huidige waardering. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2038
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 18 januari 2024
in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oude IJsselstreek, de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak

De uitspraak op bezwaar van 27 januari 2023, waarbij het bezwaar tegen de WOZ-beschikking van de onroerende zaak gelegen aan [locatie] te [plaats 2] (de onroerende zaak) en de aanslagen onroerendezaakbelastingen en rioolheffing voor het jaar 2022 ongegrond zijn verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten ten bedrage van € 875;
  • gelast de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 365 aan hem te vergoeden.

Overwegingen

1. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak, een kinderdagverblijf, op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde vastgesteld op € 762.000. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, omdat de waarde volgens haar te hoog is vastgesteld. Op verzoek van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de taxatiekaart toegestuurd.
2. Uit de taxatiekaart van de heffingsambtenaar blijkt dat hij de waarde van de onroerende zaak met inachtneming van de volgende uitgangspunten heeft vastgesteld. Hij heeft de levensduur bepaald op respectievelijk 45 jaar, 25 jaar en 24 jaar voor de ruwbouw, afbouw en installaties. Als restwaarde heeft hij respectievelijk 27%, 22% en 17% gehanteerd. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op de Landelijke taxatiewijzer Onderwijs. Verder heeft de heffingsambtenaar een functionele correctie toegepast van 65% vanwege economische veroudering en 93% vanwege een veranderde bouwwijze.
3. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de taxatiekaart in bezwaar aangevoerd dat de heffingsambtenaar uit is gegaan van een te lange levensduur. Ondanks dat de onroerende zaak nog steeds bij haar in gebruik is, kan de restwaarde namelijk worden bereikt en kan de levensduur van de onroerende zaak niet automatisch worden verlengd. Ter onderbouwing heeft belanghebbende verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2020 [1] . Ook heeft zij aangevoerd dat de restwaarde te hoog is vastgesteld. De gebruikte restwaarde is namelijk niet aannemelijk gemaakt, nu de heffingsambtenaar ter onderbouwing hiervan alleen verwijst naar de kengetallen uit de Landelijke taxatiewijzer Onderwijs. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar betoog verwezen naar onder meer de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2018 [2] .
4. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. In de uitspraak op bezwaar heeft hij de ongegrondverklaring als volgt gemotiveerd:

“Bevindingen

Naar aanleiding van uw bezwaar heeft onze taxateur de waarde onderzocht en opnieuw beoordeeld.
- Obv de bij u bekende gegevens is onderhavig object nav een beroepsprocedure de WOZ waarde en daarmee de correcties recent aangepast en overeenstemming bereikt over de nieuwe vastgestelde WOZ- waarde.
De door u voorgestelde WOZ waarde van € 579.000,- kan dan ook niet gevolgd worden.
- Obv de bij u bekende gegevens is onderhavig object nav een beroepsprocedure de WOZ waarde en daarmee de correcties recent aangepast en overeenstemming bereikt over de nieuwe vastgestelde WOZ- waarde.
De door u voorgestelde WOZ waarde van € 579.000; kan dan ook niet gevolgd worden.
Voor de waardering van onderhavig object zijn de correcties technisch en functioneel binnen de bandbreedtes van de Landelijke taxatiewijzer Onderwijs gelegen. De door u genoemde jurisprudentie is dan ook in overeenstemming met de uitgangspunten in het recente verleden overeengekomen.”
5. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Zij heeft als eerste aangevoerd dat de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden, waardoor zij wordt gedwongen om in beroep te gaan. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Ter onderbouwing van deze beroepsgrond heeft zij haar standpunten die zij in bezwaar over de levensduur en restwaarde heeft ingenomen, herhaald. Als bijlage heeft belanghebbende een eigen taxatierapport bijgevoegd, waarin staat dat de waarde van de onroerende zaak € 604.000 is. De taxateur van belanghebbende heeft als levensduur respectievelijk 47 jaar, 27 jaar en 17 jaar voor de ruwbouw, afbouw en installaties gehanteerd en een restwaarde van 10%. Ter onderbouwing van de restwaarde is een onderzoeksrapport toegevoegd. Daarnaast heeft de taxateur van belanghebbende bij zijn waardering de functionele correcties die de heffingsambtenaar heeft toegepast, overgenomen.
6. De heffingsambtenaar heeft bij zijn verweerschrift een nieuwe taxatiekaart overgelegd. Hij heeft daarin dezelfde uitgangspunten gehanteerd als de taxateur van belanghebbende met uitzondering van de eerdere functionele correcties vanwege de economische veroudering en de verandering van de bouwwijze. In zijn verweerschrift heeft de heffingsambtenaar hierover geschreven dat deze functionele correcties niet de werkelijke situatie weerspiegelen. Hij heeft alleen met deze correcties rekening gehouden omdat in het voornoemde compromis afgesproken zou zijn dat uit compromissoire overwegingen ook dit jaar een correctie op de waarde zou worden toegepast. Onder verwijzing naar deze taxatiekaart stelt de heffingsambtenaar zich op het standpunt dat de waarde van de onroerende zaak € 1.090.210 is en dat de waarde dus niet te hoog is vastgesteld.
7. Belanghebbende heeft de ochtend voor de zitting de rechtbank medegedeeld dat zij haar beroepsgrond ter zake van de hoogte van de waarde van de onroerende zaak intrekt. Zij heeft in dezelfde e-mail opgemerkt dat de zaak zonder zitting kan worden afgedaan. Desgevraagd heeft belanghebbende vervolgens afstand gedaan van haar aanwezigheidsrecht.
8. In beroep is alleen nog in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase het motiveringsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank oordeelt dat het motiveringsbeginsel is geschonden en baseert haar oordeel op het volgende.
9. De rechtbank stelt voorop dat een besluit gedragen moet kunnen worden door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. [3] De heffingsambtenaar heeft de ongegrondverklaring gemotiveerd door te verwijzen naar een compromis dat ziet op een voorgaand belastingjaar en door te verwijzen naar de Landelijke taxatiewijzer Onderwijs die in lijn met de door belanghebbende genoemde jurisprudentie zou zijn. Deze argumenten kunnen alleen noch in samenhang beschouwd de ongegrondverklaring dragen. Doel en strekking van de Wet waardering onroerende zaken brengen immers mee dat de waarde van de onroerende zaak elk jaar opnieuw moet worden bepaald. Aan het compromis van het eerdere jaar komt daarom geen relevantie toe. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar op vragen van de rechtbank verklaard dat de door hem gebruikte taxatiewijzer uitgaat van een automatische levensduurverlenging en dat hij weet dat dit uitgangspunt niet in lijn is met rechtspraak van de Hoge Raad.
10. Het voorgaande betekent echter niet dat het beroep gegrond is. In zijn verweerschrift en de bijbehorende taxatiekaart heeft de heffingsambtenaar gemotiveerd zijn standpunt onderbouwd dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld. Deze motivering heeft belanghebbende kennelijk voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de WOZ-waarde tot stand is gekomen en heeft daarbij geleid tot intrekking van de beroepsgrond dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Het gebrek in de motivering is dus in beroep hersteld. [4]
11. Belanghebbende heeft echter wel in beroep moeten komen om een motivering te krijgen die het besluit kan dragen. In deze gang van zaken ziet de rechtbank aanleiding om belanghebbende voor beroep een proceskostenvergoeding toe te kennen en te bepalen dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht moet vergoeden. De rechtbank houdt hierbij rekening met de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm [5] , waarbij op dit moment geldt dat de daarin genoemde wijzigingen met betrekking tot de hoogte van de proceskostenvergoeding nog niet van toepassing zijn. De rechtbank kent daarom een proceskostenvergoeding van € 875 toe aan belanghebbende voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij één punt wordt toegekend voor het indienen van het beroepschrift. Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking moeten komen, is niet gebleken. De betaling van de proceskosten en het griffierecht dienen op grond van voornoemde wet op een bankrekening van belanghebbende plaats te vinden, ongeacht wat belanghebbende met haar gemachtigde heeft afgesproken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond verklaard. Wel heeft de schendig van het motiveringsbeginsel aanleiding gevormd om voor het beroep een vergoeding van de proceskosten van belanghebbende toe te kennen en het betaalde griffierecht te vergoeden. De toegekende bedragen dienen op een rekening op naam van belanghebbende te worden betaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 108.
4.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Wet van 20 december 2023 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.