ECLI:NL:RBGEL:2024:6127

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
9 september 2024
Zaaknummer
14359-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van uitlevering aan Zwitserland wegens verdenking van drugssmokkel

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 juli 2024 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van een uitleveringsverzoek van de Zwitserse autoriteiten. De opgeëiste persoon wordt verdacht van drugssmokkel, specifiek van het onrechtmatig voorhanden hebben, verzenden, vervoeren, invoeren, uitvoeren of doorvoeren van verdovende middelen, waaronder cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth. De feiten zouden zich hebben voorgedaan tussen begin december 2022 en half juli 2023 in Zwitserland. De officier van justitie heeft op 11 juni 2024 een verzoek tot uitlevering ingediend, waarbij de rechtbank kennis heeft genomen van verschillende overgelegde stukken, waaronder een uitleveringsverzoek en een arrestatiebevel van de Zwitserse autoriteiten.

De verdediging heeft aangevoerd dat de uitlevering ontoelaatbaar is vanwege ongenoegzaamheid van de stukken, met name het ontbreken van een authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het digitale dossier, dat een kopie van het aanhoudingsbevel bevatte, voldoende is en dat er geen belang is bij de aanwezigheid van een papieren dossier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stukken genoegzaam zijn en dat er geen reden is om te twijfelen aan de authenticiteit van het aanhoudingsbevel.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de onschuld van de opgeëiste persoon en de dubbele strafbaarheid beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn en dat er geen beletselen zijn voor de uitlevering. De rechtbank heeft de uitlevering aan Zwitserland toelaatbaar verklaard, met inachtneming van de gezondheidsproblemen van de opgeëiste persoon, waarvan de rechtbank verwacht dat de Zwitserse autoriteiten hiermee rekening zullen houden.

Uitspraak

Rechtbank Gelderland

Locatie Arnhem
Strafrecht
Uitleveringswet
Kenmerk IRC : UTL-I-2024019296
Rechtbanknummer : 24-014424
Datum uitspraak : 12 juli 2024
Uitspraak
van de rechtbank Gelderland, inzake de uitlevering van:
naam :
[opgeëiste persoon],
geboren op : [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende : [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] ,
ingeschreven : [adres 2] , [postcode 2] [plaats] (Duitsland).
verder te noemen: de opgeëiste persoon.

1.Het verzoek en de procedure

De officier van justitie heeft op 11 juni 2024 ex artikel 23, eerste lid, van de Uitleveringswet een verzoek ingediend tot het in behandeling nemen van onderhavig uitleveringsverzoek.
De rechtbank heeft kennis genomen van de daarbij overgelegde stukken, te weten:
 een uitleveringsverzoek van de Zwitserse autoriteiten van 22 mei 2024 met begeleidende stukken;
 een arrestatiebevel van de Zwitserse autoriteiten van 14 maart 2024;
 een reclasseringsadvies van 30 mei 2024;
 stukken met betrekking tot de aanhouding en de uitleveringsdetentie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft ter openbare zitting van 28 juni 2024 het uitleveringsverzoek behandeld en daarbij gehoord de officier van justitie, mr. B. Veelders, de opgeëiste persoon en diens raadsman mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat in Arnhem.

2.De standpunten van partijen

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het verzoek tot uitlevering toelaatbaar dient te worden verklaard en heeft de schriftelijke samenvatting omtrent de toelaatbaarheid van het uitleveringsverzoek overgelegd.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlevering ontoelaatbaar is wegens ongenoegzaamheid van de stukken. Tussen de stukken bevindt zich geen authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel, zoals vereist in artikel 12 lid 2 sub a van het Europees Verdrag betreffende uitlevering (hierna: EUV). Als dit niet leidt tot ontoelaatbaarheid van de uitlevering, dan moet de minister in de gelegenheid worden gesteld de stukken aan te vullen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de feitenomschrijving onvoldoende duidelijk is als het gaat om de rol van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Het is niet duidelijk of hij pleger is, medepleger of dat sprake is van deelname aan een criminele organisatie. Bovendien ontbreken de toepasselijke Zwitserse wetsartikelen met betrekking tot de strafbaarheid van de deelnemingsvorm. Doordat de omschrijving onvoldoende duidelijk is kan de opgeëiste persoon zijn onschuld niet aantonen. Primair heeft de raadsman verzocht de uitlevering gelet op het voorgaande ontoelaatbaar te verklaren. Subsidiair is verzocht de Minister te vragen om inlichtingen. Ten slotte heeft de raadsman verzocht de uitlevering ontoelaatbaar te verklaren wegens een (mogelijke) schending van het specialiteitsbeginsel.

3.Beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering

Het uitleveringsverzoek
Blijkens het aanhoudingsbevel bij het uitleveringsverzoek wordt de opgeëiste persoon ervan verdacht dat hij, samen met meer dan twee anderen:
 verdovende middelen onrechtmatig voorhanden heeft gehad, verzonden, vervoerd, ingevoerd, uitgevoerd of doorgevoerd;
 verdovende middelen onrechtmatig heeft verkocht, voorgeschreven, op andere wijze aan iemand heeft verschaft of op de markt gebracht;
 verdovende middelen onrechtmatig in bezit heeft gehad, bewaard, verkregen of op andere wijze verworven;
 waarbij hij wist of moest aannemen dat het misdrijf direct of indirect de gezondheid van veel mensen in gevaar kan brengen, en
 als lid van een bende handelde, die zich had verenigd om de illegale handel in narcotica voort te zetten, evenals
 door beroepsmatige handel een grote omzet of een aanzienlijke winst behaalde.
Blijkens de nadere omschrijving zouden de feiten hebben plaatsgevonden in de periode van begin december 2022 tot en met half juli 2023 in Zwitserland, waarbij meerdere kilogrammen cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth vanuit Nederland via Duitsland naar Zwitserland zijn vervoerd.
Deze feiten zijn strafbaar gesteld in artikel 19 lid 1 en lid 2 van de Zwitserse wet op verdovende middelen. Zijn uitlevering wordt verzocht met het oog op de berechting.
Toepasselijke wetten en verdragen
Op het verzoek zijn van toepassing:
- de Uitleveringswet: artikelen 2, 5, 18, 26, 28 en 51a van de UW;
- het Verdrag van 13 december 1957, Trb. 1965,9 (Europees Uitleveringsverdrag) en het Tweede Aanvullend Protocol daarbij.
Genoegzaamheid van de stukken
Uit de stukken volgt dat er tegen de opgeëiste persoon een verdenking bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 19 lid 1 en 2 van de Zwitserse wet op verdovende middelen, te weten – kort gezegd – de grootschalige en langdurige invoer van cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth vanuit Nederland door Duitsland naar Zwitserland, in de periode van 5 december 2022 tot en met half juli 2023 in Zwitserland. Het is in de uitleveringsprocedure in beginsel niet aan de rechter om te toetsen of die verdenking gegrond is.
Op grond van artikel 12, tweede lid, EUV moet bij het uitleveringsverzoek een origineel of authentiek afschrift van een aanhoudingsbevel of van een andere akte die dezelfde kracht heeft, opgemaakt in de vorm voorgeschreven door de wet van de verzoekende partij, worden overgelegd.
Voorop gesteld wordt dat in de strafrechtspleging in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van digitale dossiers, veelal originele documenten die worden ingescand en aldus gedigitaliseerd. Zo ook in deze uitleveringszaak. De rechtbank beschikt niet over enig papieren document.
Bij de stukken bevindt zich een digitaal afschrift van het aanhoudingsbevel van 14 maart 2024. Dit aanhoudingsbevel is voorzien van een stempel met de tekst ‘fotokopie mit original ubereinstimmend’ en een handtekening. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht dat het originele aanhoudingsbevel bij AIRS ligt en bij het originele uitleveringsverzoek was gevoegd. Gebruikelijk is dat het door de verzoekende staat ingediende dossier door het ministerie van justitie dan wel het openbaar ministerie wordt ingescand en langs digitale weg verzonden naar de rechtbank. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van het aanhoudingsbevel en is van oordeel dat het een “authentiek afschrift” is in de zin van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, EUV. Daarnaast valt niet in te zien welk rechtens te respecteren belang de opgeëiste persoon heeft bij het kunnen beschikken over een authentiek papieren afschrift van het aanhoudingsbevel. Niet gesteld of gebleken is dat zich onregelmatigheden voordoen hierbij.
Onder de stukken bevindt zich het aanhoudingsbevel, een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd en de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen van de verzoekende staat. De uiteenzetting van de feiten hoeft niet zodanig gedetailleerd te zijn, dat de opgeëiste persoon aan de hand daarvan zijn onschuld kan aantonen (zie bijv. HR 23 mei 1978, NJ 1979/9). Ook hoeft in dit geval uit de door de verzoekende staat overgelegde stukken niet te blijken van een vermoeden van schuld van de opgeëiste persoon aan de feiten waarvoor zijn uitlevering wordt verzocht (zie bijv. HR 24 juni 1975, NJ 1976/85; HR 7 april 1987, NJ 1988/313). De verzoekende staat hoeft geen bewijsmiddelen over te leggen (HR 22 juli 1985, NJ 1987/323). Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken voldoende gebleken op basis waarvan en voor welke strafbare feiten de uitlevering van de opgeëiste persoon is verzocht.
De rechtbank concludeert dat de stukken genoegzaam zijn en verwerpt gelet hierop het verweer van de raadsman.
Kennelijke onschuld
Van uitlevering dient te worden afgezien indien de opgeëiste persoon “onverwijld” heeft aangetoond dat geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld. De opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onschuldig is aan hetgeen hem wordt verweten. Dit standpunt is echter in het geheel niet onderbouwd en wordt dan ook verworpen.
Dubbele strafbaarheid en strafbedreiging met vrijheidsstraffen van tenminste één jaar
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a UW kan uitlevering alleen worden toegestaan indien zowel naar het recht van de verzoekende staat als naar het recht van Nederland, een vrijheidsstraf van tenminste één jaar kan worden opgelegd voor het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht.
De opgeëiste persoon wordt in de verzoekende staat verdacht van – kort gezegd – grootschalige en langdurige invoer van cocaïne, amfetamine, MDMA en crystal meth vanuit Nederland door Duitsland naar Zwitserland, waarop naar het recht van de verzoekende Staat vrijheidsbenemende straffen van meer dan een jaar staan.
De vraag is of de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kunnen worden gespiegeld aan een vergelijkbare Nederlandse strafbepaling. Daarbij is het niet nodig dat een met de buitenlandse delictsomschrijving als zodanig overeenstemmende Nederlandse strafbepaling bestaat. Het materiële feit waarvoor de uitlevering is verzocht en dat strafbaar is naar het recht van de verzoekende Staat, dient binnen de termen van een Nederlandse strafbepaling te vallen. Daarbij doet dus niet ter zake of de buitenlandse strafbaarstelling in alle opzichten overeenstemt met de Nederlandse. Voldoende is dat die buitenlandse strafbaarstelling in de kern hetzelfde rechtsgoed beschermt als de Nederlandse strafbaarstelling (HR 9 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6949, NJ 2013/62 m.nt. Klip).
De feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, zijn naar Nederlands recht - met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, tweede lid, van de UW - strafbaar gesteld in artikel 2 onder A, B en C Opiumwet jo. artikel 10 lid 3, 4, 5 van de Opiumwet in verband met artikel 47 Wetboek van Strafrecht en/of artikel 140 Wetboek van Strafrecht, en bedreigd met een vrijheidsbenemende straf van meer dan een jaar. De formulering in het aanhoudingsbevel en/of uitleveringsverzoek laat ruimte voor (spiegelend aan de Nederlandse strafwet) zowel het verwijt van medeplegen van de verweten handelingen en van deelneming aan een criminele organisatie die als oogmerk heeft het invoeren en verhandelen van verdovende middelen. Dit is niet ontoelaatbaar en levert ook geen schending op van het specialiteitsbeginsel.
De rechtbank stelt dan ook vast dat sprake is van dubbele strafbaarheid. Dit betekent dat is voldaan
aan de in artikel 2 van het Verdrag en artikel 5 van de Uitleveringswet gestelde vereisten voor
toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering.
Ne bis in idem en verjaring
Uitlevering van de opgeëiste persoon wordt ingevolge artikel 9 UW niet toegestaan voor een feit ter zake waarvan - kort gezegd - de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd dan wel is vervolgd en hernieuwde vervolging naar Nederlands recht is uitgesloten of voor een feit dat is verjaard. Daarvan is niet gebleken. Evenmin is het feit naar Nederlands recht verjaard.
Terugkeergarantie
De Zwitserse autoriteiten hebben toegezegd dat de opgeëiste persoon, na een eventuele veroordeling tot gevangenisstraf, kan terugkeren naar Nederland.
Slotsom
Door of namens de opgeëiste persoon is ter zitting ook overigens niets van zodanige strekking naar voren gebracht, dat de rechtbank daarin een beletsel voor de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering zou moeten zien, terwijl de rechtbank ook ambtshalve niet van zodanig beletsel is gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart toelaatbaarde uitlevering aan Zwitserland van
[opgeëiste persoon]met het oog op strafvervolging wegens verdenking van de hiervoor omschreven feiten gedurende de periode van 5 december 2022 tot en met juli 2023 in Zwitserland.
Deze uitspraak is gegeven door:
mr. F.J.H. Hovens, voorzitter,
mr. J.M. Breimer rechter,
mr. J.F. van Halderen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen en mr. M. Oldenburger, griffiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 12 juli 2024.
mr. F.J.H. Hovens en mr. J.F. van Halderen zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Rechtbank Gelderland
Strafrecht
Uitleveringswet
Kenmerk UTL-I-2024019296
Raadkamernummer 24-014424
Advies inzake uitlevering aan de minister van Justitie en Veiligheid
De rechtbank Gelderland heeft bij uitspraak van heden de uitlevering aan Zwitserland van:
naam :
[opgeëiste persoon],
geboren op : [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende : [adres 1] , [woonplaats] ,
ingeschreven : [adres 2] , [postcode 2] [plaats] (Duitsland).
verder te noemen: de opgeëiste persoon,
toelaatbaar verklaard.
De rechtbank heeft geen andere opmerkingen omtrent de verzochte uitlevering. De opgeëiste persoon heeft de nodige gezondheidsproblemen, maar de rechtbank gaat er van uit dat de Zwitserse justitiële autoriteiten hiermee adequaat rekening zullen houden.
Dit advies is gegeven op 12 juli 2024 door:
Deze uitspraak is gegeven door:
mr. F.J.H. Hovens, voorzitter,
mr. J.M. Breimer rechter,
mr. J.F. van Halderen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen en mr. M. Oldenburger, griffiers.
mr. F.J.H. Hovens en mr. J.F. van Halderen zijn buiten staat dit advies mede te ondertekenen.