ECLI:NL:RBGEL:2024:7042

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
013974-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop, vervoer en bezit van harddrugs met verbeurdverklaring van geldbedragen

Op 16 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkopen, vervoeren, afleveren, verstrekken en aanwezig hebben van harddrugs. De verdachte, geboren in 1992, vervulde een uitvoerende rol en handelde in opdracht van derden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het verrichten van 160 uren taakstraf, subsidiair 80 dagen hechtenis. De rechtbank verklaarde ook de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen, die verkregen zijn uit de drugshandel, verbeurd.

De zaak kwam aan het licht na een onderzoek waarbij de telefoon van de verdachte werd onderzocht. Hieruit bleek dat er diverse gesprekken waren tussen de verdachte en medeverdachten die duidden op de handel in verdovende middelen. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd, maar kon zich niet herinneren of zij ook in Beuningen drugs had verkocht of afgeleverd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging bewezen kon worden verklaard op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de verdachte en proces-verbalen van bevindingen.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van een gewelddadige verbroken relatie en de dreiging vanuit het drugsnetwerk. De reclassering adviseerde een straf zonder bijzondere voorwaarden, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/013974-24
Datum uitspraak : 16 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman: mr. M.G. van Wijk, advocaat in Hoorn (NH).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 06 november 2023 tot en met 12 januari 2024 te Arnhem en/of Huissen en/of Beuningen en/of Elst en/of Zevenaar en/of Driel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne;
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC), zijnde MDMA;
(telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
Zij op of omstreeks 13 januari 2024 te Heerde en/of Arnhem, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 102,68 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne;
- ongeveer 14,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA;
(telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 62 t/m 71;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2024.
Verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd, met dien verstande dat zij heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren of zij ook in Beuningen drugs heeft verkocht of afgeleverd. De rechtbank is van oordeel dat ook dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard gelet op het volgende.
Tijdens het voorbereidend onderzoek is de telefoon van verdachte onderzocht. In de veiliggestelde data zijn diverse gesprekken aangetroffen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die duiden op de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft tijdens het politieverhoor verklaard dat deze gesprekken zagen op de bestellingen en de adressen, waar de bestellingen moesten worden afgeleverd. [2]
In het chatbericht van 9 november 2023 deelde [medeverdachte] aan verdachte het volgende mee:
“Parkeerplaats
2x pakket met kruis 50
Lopend rode trui
-karwei zevenaar
l0miauw vierkante zakje groene rand 100
Zwarte Toyota
- [adres 2] [plaats]
10 pb pakket met hoofd tikkie”. [3]
Uit het bericht blijkt dat op 9 november 2023 op het adres [adres 2] in [plaats] drugs afgeleverd moesten worden. Daarmee acht de rechtbank ook de ten laste gelegde pleegplaats [plaats] bewezen.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 21 t/m 24;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 26 en 27;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met bijlagen (rapporten van het NFiDENT), p. 419 t/m 456;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
een ofmeer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 06 november 2023 tot en met 12 januari 2024 te Arnhem en
/ofHuissen en
/ofBeuningen en
/ofElst en
/ofZevenaar en
/ofDriel,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en
/ofafgeleverd en
/ofverstrekt en
/ofvervoerd
, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne;
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (XTC),
zijnde MDMA;
(telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op
of omstreeks13 januari 2024 te Heerde en
/ofArnhem
, althans in Nederlandtezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad:
-
ongeveer102,68 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne;
-
ongeveer14,6 gram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA,
zijnde MDMA;
(telkens) zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 2:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis, zal worden opgelegd.
De officier van justitie heeft ten slotte verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Hij kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verkopen, vervoeren, afleveren, verstrekken en aanwezig hebben van harddrugs. Zij vervulde een uitvoerende rol en handelde in opdracht van derden.
De handel in verdovende middelen is een ernstig strafbaar feit en kent nadelige maatschappelijke gevolgen. Het gebruik van verdovende middelen vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Verder gaat drugshandel veelal gepaard met andere vormen van ernstige criminaliteit. Om die reden dient tegen drugscriminaliteit streng te worden opgetreden. Verdachte heeft ruim twee maanden een bijdrage geleverd aan het in stand houden van die drugshandel en dat rekent de rechtbank haar aan. De rechtbank houdt desalniettemin rekening met de uitvoerende (en dus niet-initiërende) rol die verdachte heeft vervuld bij het plegen van de strafbare feiten.
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van 22 augustus 2024 blijkt dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie en derhalve als first offender aan te merken is.
Reclasseringsadvies
Reclassering Nederland heeft op 9 augustus 2024 een rapportage uitgebracht. Verdachte had ten tijde van het plegen van de onderhavige strafbare feiten te maken met problemen op verschillende leefgebieden waardoor zij verstrikt is geraakt in een drugsnetwerk. Zij heeft aan een gewelddadige verbroken relatie en de dreiging vanuit het drugsnetwerk een post traumatische stress stoornis (PTSS) overgehouden. Verdachte is nu in beeld bij een forensisch ambulante instelling. Naast cognitieve gedragstherapie wordt er ook aan terugvalpreventie en begeleiding bij het maken van verstandige keuzes in het leven gewerkt. Omdat de behandeling ook in het kader van een vrijwillig traject voortgezet kan worden, adviseert de reclassering aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er staat niets in de weg aan een taakstraf of financiële sanctie, maar een gevangenisstraf zou de opgebouwde stabiliteit in werk en wonen in gevaar brengen.
Beslissing ten aanzien van de straf
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het ingezette begeleidingstraject, waaraan verdachte op vrijwillige basis wil blijven meewerken, zal de rechtbank aan verdachte een straf conform de eis van de officier van justitie op te leggen.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 120 dagen, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De tijd, die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot het verrichten van 160 uren taakstraf subsidiair 80 dagen hechtenis.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van het beslag

Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen van € 555,00 en € 1.670,00 geëist.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de onder verdachte in beslag genomen geldbedragen ter hoogte van
€ 555,00 en € 1.670,00, die door middel van of uit de baten van de drugshandel zijn verkregen, verbeurd verklaren.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 116 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van 160 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
 verklaart verbeurd de geldbedragen ter hoogte van € 555,00 en € 1.670,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en
mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken
ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 oktober 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Eenheid Landelijke Expertise En Operaties opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024019320, gesloten op 24 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 89 t/m 91.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 63.