ECLI:NL:RBGEL:2024:7817
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.S. Gaastra
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 oktober 2024, waarin de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 29 oktober 2024 op zitting behandeld. Een medewerker van het detentiecentrum (DTC) heeft via telehoren ten overstaan van de rechtbank verklaard dat eiser niet wilde verschijnen op de zitting. In overleg met de gemachtigde van eiser is door de medewerker van het DTC medegedeeld dat een afstandsverklaring zal worden opgemaakt. De gemachtigden van eiser en de minister zijn verschenen.
De rechtbank heeft na het sluiten van het onderzoek op de zitting op 29 oktober 2024 een afstandsverklaring ontvangen. Uit de afstandsverklaring leidt de rechtbank af dat eiser niet op de zitting heeft willen verschijnen. Eiser heeft de afstandsverklaring getekend met een ‘X’. De rechtbank heeft, na navraag te hebben gedaan bij het DTC over de juistheid van de handtekening, bevestiging ontvangen dat deze correct is. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van de afstandsverklaring en de mededeling van de medewerker van het DTC voorafgaand aan de zitting dat eiser niet wenste te verschijnen, met voldoende zekerheid is komen vast staan dat eiser niet wenste te worden gehoord. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen na ontvangst van de afstandsverklaring.
Een van de beroepsgronden van eiser is dat hij te laat is uitgeplaatst naar het Justitieel Complex Rotterdam, omdat niet is te controleren of dit uiterlijk de dag na de oplegging van de maatregel (op 17 oktober 2024) is gebeurd. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft op de zitting duidelijkheid verschaft en medegedeeld dat uit interne informatie van de Koninklijke Marechaussee de uitplaatsing op 17 oktober 2024, om 12:17 uur, is gebeurd. De uitplaatsing is binnen 24 uur en dus tijdig gebeurd. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
Eiser voert aan dat de minister een lichter middel had moeten toepassen, gezien de medische omstandigheden van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat geen grond is voor het oordeel dat de minister een lichter middel had moeten toepassen. Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.