ECLI:NL:RBGEL:2024:7876

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
ARN 23_1401
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wezenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) door de Sociale Verzekeringsbank

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een wezenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW). De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft de aanvraag van eiseres, die bij geboorte door haar vader is erkend, afgewezen omdat niet beide ouders zijn overleden. Eiseres, geboren in 2003, heeft haar aanvraag voor een wezenuitkering ingediend na het overlijden van haar moeder in 2020. De SVB handhaafde de afwijzing van de aanvraag, omdat de vader van eiseres nog in leven is, en verwees naar artikel 26, eerste lid, van de ANW, dat stelt dat een kind alleen recht heeft op een wezenuitkering als beide ouders zijn overleden.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres ongegrond is. Eiseres stelt dat haar vader nooit een rol in haar leven heeft gespeeld en dat haar situatie vergelijkbaar is met die van haar zus, die wel een wezenuitkering ontvangt. De rechtbank legt uit dat de wetgever bij het opstellen van de ANW de situatie van erkende kinderen heeft overwogen en dat de wet in formele zin niet kan worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de wet rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de wezenuitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D. Brouwer),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een wezenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW).
1.1.
De SVB heeft deze aanvraag met het besluit van 25 november 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de SVB bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 2003, is erkend door haar biologische vader. Op [datum] 2020 is de moeder van eiseres overleden. De biologische zus van eiseres, die niet is erkend door haar biologische vader, ontvangt een wezenuitkering. Op 21 oktober 2022 heeft eiseres een aanvraag gedaan voor een wezenuitkering op grond van de ANW. Op 22 november 2022 heeft eiseres haar aanvraag nader onderbouwd.
2.1.
De SVB heeft de aanvraag afgewezen en dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Daaraan heeft de SVB ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een wezenuitkering omdat niet haar beide ouders zijn overleden. Haar vader, die haar bij geboorte heeft erkend, leeft immers nog. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de ANW heeft zij daarom geen recht op een wezenuitkering. Dat eiseres wijst op het feit dat haar zus wel een wezenuitkering ontvangt en zij vindt dat zij in een vergelijkbare situatie verkeert volgt de SVB niet. De SVB heeft verder geen grond gevonden om voor eiseres een uitzondering te maken op de regels.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de SVB de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres erkent dat zij feitelijk gezien geen wees is maar haar vader, die haar bij geboorte heeft erkend, heeft nooit een rol gespeeld in haar leven. Het enige verschil met haar zus, die wel een wezenuitkering ontvangt, is de omstandigheid dat zij niet is erkend terwijl haar biologische vader dat wel bij eiseres heeft gedaan, wat overigens nergens toe heeft geleid. Ook zijn zij beiden op jonge leeftijd uit huis geplaatst. De bestreden beslissing is volgens eiseres dan ook in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Eiseres wijst ten slotte nog op de Toeslagenaffaire en de ‘menselijke maat’.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres gezien het bepaalde in artikel 26, eerste lid, van de ANW niet voldoet aan de voorwaarden voor een wezenuitkering. Zij is immers niet ouderloos; haar biologische vader, die haar heeft erkend, leeft nog.
7. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel en de ‘menselijke maat’ slaagt niet. De ANW is een wet in formele zin. Volgens vaste rechtspraak houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. [1] Aangezien de ANW een wet in formele zin is, kan artikel 26, eerste lid, van de ANW daarom niet worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Dit neemt echter niet weg dat, als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval als niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doet zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. In dit geval is de essentie van de dwingend geformuleerde eis dat de aanvrager van een wezenuitkering ouderloos moet zijn (geworden) en wanneer niet aan deze eis is voldaan, omdat er nog een ouder in leven is, geen aanspraak bestaat op wezenuitkering. Deze essentie kan de wetgever bij het vaststellen van deze wettelijke bepalingen niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat de wetgever dit gevolg ook heeft bedoeld en voorzien.
8. In wat eiseres heeft aangevoerd, namelijk dat haar vader - net als in het geval van haar zus - nooit een rol heeft gespeeld in haar leven en dat hun situatie in zoverre gelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat in het geval van eiseres sprake is van zulke bijzondere omstandigheden die tot het buiten toepassing laten van artikel 26, eerste lid, van de ANW zouden moeten leiden. Voorop staat dat de situatie van eiseres en haar zus in juridisch opzicht niet gelijk is. Volgens het personen- en familierecht heeft de ouder verplichtingen jegens zijn kind(eren), dus heeft de biologische vader van eiseres deze ook, wat in het geval van de zus van eiseres niet het geval is. Dat de biologische vader daar geen invulling aan gegeven heeft doet hieraan niet af. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een (onvoorziene) schrijnende situatie op grond waarvan maatwerk toegepast zou moeten worden, zoals de staatssecretaris van Financiën in het kader van de Toeslagenaffaire naar voren heeft gebracht en waar eiseres nog naar heeft verwezen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van zo een bijzondere situatie dat een strikte toepassing van de relevante bepaling uit de ANW in het geval van eiseres zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene Nabestaandenwet
Artikel 1, aanhef en onder f.
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
wezenuitkering: uitkering voor een kind dat ouderloos is geworden door het overlijden van degene die op de dag van overlijden verzekerd is op grond van deze wet.
Artikel 26.
1. Recht op een wezenuitkering heeft een kind dat door het overlijden van een verzekerde ouderloos is geworden, zolang het de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met een kind dat de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt gelijkgesteld:
a. een kind van 16 of 17 jaar ten aanzien van wie is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel een van de vrijstellingen van die verplichtingen op grond van die wet van toepassing is;
b. een kind van 16 of 17 jaar dat na het behalen van een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 op lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten dan wel een vervolgstudie volgt;
c. een kind van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar, dat als leerling, vavo-student of student als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs staat ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 en deze geregeld bezoekt of een vervolgstudie volgt;
d. een ongehuwd kind van 16 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar, dat een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 heeft behaald dan wel op wie een van de vrijstellingen als bedoeld in onderdeel a van toepassing zijn geweest of zouden zijn geweest en wiens voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door het verzorgen van zijn huishouden, waartoe overigens ten minste een kind dat recht heeft op wezenuitkering, behoort.
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, wordt mede als ongehuwd aangemerkt het kind dat een gezamenlijke huishouding voert met een hulpbehoevende indien de overledene voor diens overlijden een huishouden met de hulpbehoevende is gaan voeren met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen of indien het kind na het overlijden van de verzekerde een huishouding is gaan voeren met een hulpbehoevende met het doel de hulpbehoevende te gaan verzorgen.
4. Het recht op wezenuitkering gaat in op de eerste dag van de maand waarin het kind ouderloos is geworden en aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, wordt voldaan.
5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van het tweede lid.
6. Het niet voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, blijkt uit een daartoe strekkende mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het kind woont.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1097.