ECLI:NL:RBGEL:2024:8714

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
AWB - 23_7426
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van stichting tegen omgevingsvergunning voor zonnepark

Op 3 december 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tussen een stichting en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren. De stichting had beroep ingesteld tegen een besluit van 20 september 2023, waarin aan een vergunninghouder een omgevingsvergunning was verleend voor de realisatie van een drijvend zonnepark op een locatie in [plaats 1]. De rechtbank heeft het beroep van de stichting ongegrond verklaard, omdat de normen waarop de stichting zich beroept, niet strekken tot de bescherming van de belangen waarvoor de stichting in deze procedure kan opkomen. De rechtbank oordeelde dat het relativiteitsvereiste, zoals vastgelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit. De stichting had geen feitelijke werkzaamheden verricht die relevant zijn voor de belangen die zij zegt te behartigen. De rechtbank concludeerde dat de stichting niet kan opkomen voor de algemene belangen die zij volgens haar statuten behartigt, omdat zij in het geheel geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7426
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[stichting], uit [plaats 1], de stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, het college

(gemachtigde: mr. N.C. Correa).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats 2], vergunninghouder.
(gemachtigde: mr. T.E.G. van Heukelom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de stichting tegen het besluit van 20 september 2023 (het bestreden besluit) waarin aan vergunninghouder een omgevingsvergunning is verleend voor de realisatie van een zonnepark.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van de stichting tegen het bestreden besluit op 3 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] namens de stichting, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghouder.
1.2.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghouder heeft op 6 januari 2023 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van een drijvend zonnepark op de noordelijke plas van [locatie 1] van ongeveer 10 hectare aan zonnepanelen en met inkoopstation, energieopslagsysteem en containers voor reserveonderdelen op land ten noorden van [locatie 2] in [plaats 1].
2.1.
Het zonnepark is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied derde herziening", waar de enkelbestemmingen "Recreatie -De Beldert" en "Water " en daarnaast de dubbelbestemmingen "Waterstaat - beheerszone watergang" en "Waarde - archeologisch onderzoeksgebied gelden en tot slot de functieaanduiding
"vrijwaringszone weg".
2.2.
Op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Het ontwerpbesluit is van 26 april 2023 en de stichting heeft op 5 juni 2023 een zienswijze ingediend.
2.3.
Bij besluit van 20 september 2023 heeft het college aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor hetgeen is aangevraagd. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘bouwen’ [1] , het ‘hebben of veranderen van een uitweg’ [2] en een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan [3] .
2.4.
Op 13 november 2023 heeft de stichting beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat het ingestelde beroep van de stichting ongegrond is, omdat de normen waarop de stichting zich beroept, niet strekken tot de bescherming van de belangen waarvoor de stichting in deze procedure kan opkomen.
Ontvankelijkheid
4. Bij uitspraak van 4 mei 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, [4] overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. [5]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Daartegen konden zienswijzen naar voren worden gebracht door een ieder. De stichting heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het beroep van de stichting tegen het voorliggende besluit ontvankelijk te achten. Dit neemt echter niet weg dat het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg kan staan.
Relativiteitsvereiste
5. De stichting heeft beroepsgronden aangevoerd over de locatiekeuze, de strijdigheid met het bestemmingsplan, de tijdelijkheid van de omgevingsvergunning, de strijdigheid met verschillende beleidsdocumenten, afnemend handelingsperspectief voor ondernemers, inpassingsplan, gebiedsverordening De Beldert 2008, onjuiste participatie, algemene beginselen van behoorlijk bestuur, Kaderrichtlijn Water, Wet Bibob, veiligheid, welstand, watervogels, uitbreiding bedrijventerrein en ecologische waarden van de plas.
5.1.
Op 23 november 2023 heeft de stichting aanvullende stukken ingediend. Deze stukken bestaan uit een inspraakreactie, een zienswijze, een WOO-verzoek en een bezwaarschrift.
5.2.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
5.3.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
5.4.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 20 maart 2024 geoordeeld dat in gevallen wanneer het beroep van een belangenorganisatie die volgens haar statuten één of meer algemene belangen behartigt, ontvankelijk is omdat zij een zienswijze naar voren heeft gebracht, het volgende geldt. In zulke gevallen wordt in het kader van het relativiteitsvereiste naast de statutaire doelstellingen mede van belang geacht of zo’n belangenorganisatie enige feitelijke werkzaamheden heeft verricht die invulling geven aan één of meer van de algemene belangen die zij volgens haar statuten behartigt. Dit betekent dat een belangenorganisatie niet kan opkomen voor de algemene belangen die zij volgens haar statuten behartigt als zij in het geheel geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht. [6]
5.5.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van de stichting ongegrond is. Uit de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2024 blijkt dat het verrichten van feitelijke werkzaamheden door de stichting van belang isin het kader van de relativiteit. [7] De werkzaamheden waar de stichting in productie 25 en verder op heeft gewezen zijn allemaal verricht in het kader van juridische procedures en de voorbereiding daarvan. [8] Blijkens de rechtspraak van de Afdeling zijn deze handelingen geen feitelijke handelingen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Dat de stichting in 2010 een zogenoemd masterplan heeft opgesteld doet aan het voorgaande niets af, omdat dit te lang geleden is om nu nog te kunnen spreken van feitelijke werkzaamheden in dit verband. De stelling ter zitting van de stichting dat er rondleidingen worden gegeven in het betreffende gebied is niet onderbouwd. Niet is duidelijk geworden hoe vaak deze gestelde rondleidingen plaats zouden vinden en ook is niet onderbouwd dat deze gestelde rondleidingen namens de stichting werden gegeven.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat de normen waarop de stichting zich beroept, niet strekken tot de bescherming van de belangen waarvoor zij in deze procedure kan opkomen. Gelet hierop staat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg aan vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk bespreken.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. De stichting krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024 door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid aanhef, onder a, en onder 3, van de Wabo.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:7 (Stichting Varkens in Nood).
5.Uitspraak van 4 mei 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8.
6.Uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1139.
7.Uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1139.
8.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF3912.