ECLI:NL:RBGEL:2024:8952

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
ARN 23/6542
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardebeschikking onroerende zaak en de rol van de heffingsambtenaar in bestuursrechtelijke procedures

Deze uitspraak betreft de waardebeschikking voor de onroerende zaak aan de [locatie] te [plaats] op 1 januari 2022. Belanghebbende, de eigenaresse van de woning, is het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem vastgestelde waarde van € 900.000. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarde gehandhaafd. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 9 december 2024 is de heffingsambtenaar niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde niet aannemelijk heeft gemaakt en de stellingen van belanghebbende niet heeft betwist. Hierdoor staan de door belanghebbende gestelde feiten vast. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning moet worden vastgesteld op € 650.000, zoals door belanghebbende bepleit. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de aanslag dienovereenkomstig. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.998, en moet het griffierecht van € 50 vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. den Blaauwen-Jansen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6542

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [naam gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, de heffingsambtenaar.

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de waardebeschikking voor de onroerende zaak aan de [locatie] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum). Belanghebbende is het niet eens met de waardebeschikking. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelt de waardebeschikking aan de hand van deze beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Belanghebbende krijgt dus gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. De heffingsambtenaar heeft de waarde vastgesteld op € 900.000. Gelijktijdig met deze waardevaststelling is aan belanghebbende de aanslag onroerendezaakbelastingen van de gemeente Arnhem voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag). Met de bestreden uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
2. Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak op bezwaar.
3. De heffingsambtenaar heeft niet op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Hij heeft evenmin de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De rechtbank beschikt in dit dossier dus alleen over de uitspraak op bezwaar en het beroepschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen [persoon A] , kantoorgenote van gemachtigde.
5. Van de zijde van de heffingsambtenaar is - zonder bericht - niemand verschenen. Uit de gegevens van PostNL (Track&Trace code [code] ) blijkt dat de uitnodiging voor deze zitting, gedateerd op 6 november 2024, op 8 november 2024 op het adres van de heffingsambtenaar is bezorgd. Hieruit volgt dat de heffingsambtenaar geldig is uitgenodigd voor de zitting.

Feiten

6. Belanghebbende is eigenaresse van de woning. De woning is een vrijstaande woning.

Beoordeling door de rechtbank

7. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om de vastgestelde waarde van de woning van € 900.000 aannemelijk te maken. Hij is hierin niet geslaagd, omdat hij hiertoe geen enkele informatie aan de rechtbank heeft verschaft. De uitspraak op bezwaar is onvoldoende om aan de bewijslast te voldoen, omdat de heffingsambtenaar niet heeft gereageerd op de beroepsgronden van belanghebbende.
8. Belanghebbende bepleit in beroep een waarde van € 650.000. Zij voert hiertoe aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerdheid van de voorzieningen in de woning en met de matige staat van het onderhoud van de berging vanwege vochtdoorslag en schimmelvorming. Ter onderbouwing van de staat van de voorzieningen en van de staat van de berging heeft belanghebbende bij het beroepschrift foto’s overgelegd. Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat niet op de juiste wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de door de heffingsambtenaar in bezwaar gehanteerde vergelijkingsobjecten. Voor twee van de objecten heeft belanghebbende gevraagd om nadere informatie hierover toegestuurd te krijgen, omdat zij hierover niet zelf kan beschikken.
9. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar de stellingen van belanghebbende in beroep onweersproken heeft gelaten. Dit brengt mee dat de door belanghebbende gestelde waardedrukkende feiten vast staan. Niet aannemelijk is dat de heffingsambtenaar met deze feiten (voldoende) rekening heeft gehouden. De tekst van de uitspraak op bezwaar is hiervoor zonder onderliggende stukken niet voldoende. Ook heeft de heffingsambtenaar de door belanghebbende in beroep gestelde lagere waarde niet betwist, zodat ook deze vast staat. De rechtbank stelt de waarde van de woning daarom vast op € 650.000. Dit betekent dat het beroep gegrond is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en stelt de waarde van de woning vast op € 650.000. De aanslag wordt dienovereenkomstig verminderd.
11. De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [1] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
12. Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar ook het griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de waarde van de woning tot € 650.000;
- vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. den Blaauwen-Jansen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030,
6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, waarin is beslist dat het lage tarief voor bezwaar in belastingzaken buiten toepassing moet blijven in verband met mogelijke schending van het discriminatieverbod.