ECLI:NL:RBGEL:2024:9051

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
AWB 23/9
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde en schending hoorplicht in belastingzaak

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 oktober 2022. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [locatie] te [plaats], per 1 januari 2021 vastgesteld op € 513.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2022 opgelegd. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarde gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2024 behandeld, waarbij de heffingsambtenaar zich afmeldde voor de zitting. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft de woning op 6 mei 2020 aangekocht voor € 500.000. De rechtbank beoordeelt of de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en of de hoorplicht is geschonden. Belanghebbende bepleit een waarde van maximaal € 470.000, terwijl de heffingsambtenaar de waarde van € 513.000 verdedigt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank verlaagt de WOZ-waarde tot € 485.000 en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/9

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 oktober 2022.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [locatie] te [plaats] (de woning) per 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 513.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) van de gemeente [plaats] (West Betuwe) voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de heer [persoon A] partner van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft zich afgemeld voor de zitting.

Feiten

1. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het gaat om een vrijstaande woning met een dakkapel en een garage. De woning is op een perceel gelegen waarvan twee delen ter grootte van 190 m² en 25 m² behoren tot uitgezonderde dijkgrond.
2. De woning is 6 mei 2020 door belanghebbende aangekocht voor € 500.000. De overdracht heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2020.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Tevens beoordeelt de rechtbank of de hoorplicht is geschonden.
4. Belanghebbende bepleit een waarde van maximaal € 470.000. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van
€ 513.000.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vooraf: 8:42 stukken
6. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rust op het bestuursorgaan de verplichting om alle stukken aan de bestuursrechter over te leggen die aan dat bestuursorgaan ter beschikking staan en die van belang zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.
7. De rechtbank heeft bij brief van 2 mei 2023 de heffingsambtenaar verzocht om binnen vier weken na dagtekening van de brief de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Tevens is verweerder in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.
8. Op 23 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar verzocht om uitstel voor het indienen van het verweerschrift en de 8:42 stukken. De rechtbank heeft uitstel verleend en deze termijn verlengd tot 3 juli 2023.
9. Bij e-mail van 10 juli 2023 heeft de heffingsambtenaar de rechtbank bericht dat partijen in gesprek zijn om mogelijk tot een compromis te komen.
10. Op 17 april 2024 heeft de heffingsambtenaar nogmaals verzocht om uitstel voor het verweerschrift in verband met het ontbreken van een taxatie technisch advies van een taxateur. De heffingsambtenaar heeft om uitstel verzocht tot 3 mei 2024.
11. Eerst op 30 september 2024 heeft de rechtbank de nadere stukken en het stuk genaamd verweerschrift ontvangen van de heffingsambtenaar.
12. De rechtbank is tijdens de zitting voor het eerst op de hoogte gekomen van het feit dat de bijlagen behorend bij het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar niet zijn bijgevoegd.
13. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zeer ernstige schending van artikel 8:42 Awb. Desondanks zal de rechtbank in dit concrete geval hier geen nadere gevolgen aan verbinden. Zoals uit het navolgende zal blijken is het beroep reeds gegrond, waardoor de WOZ-waarde wordt verlaagd, belanghebbende het griffierecht vergoed krijgt en waardoor belanghebbende zijn proceskosten vergoed krijgt.
Is de hoorplicht geschonden?
14. Belanghebbende stelt dat hij ten onrechte niet door de heffingsambtenaar is gehoord terwijl hij daar wel om heeft verzocht in de bijlage van zijn digitale bezwaarschrift. De betreffende bijlage heeft belanghebbende ter zitting overgelegd. Nu vaststaat dat belanghebbende heeft verzocht om gehoord te worden en dat een hoorgesprek desondanks achterwege is gebleven, is sprake van schending van de hoorplicht.
15. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat hij geen terugwijzing naar de heffingsambtenaar wenst. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien.
Waarde woning
16. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
17. Naar vaste rechtspraak moet, indien een onroerende zaak kort voor of kort na de waardepeildatum is gekocht, er in de regel vanuit worden gegaan dat de waarde overeenkomt met de betaalde prijs. Dit is slechts anders indien de partij die het standpunt inneemt dat de waarde afwijkt van de betaalde prijs feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de aankoopsom niet de waarde weergeeft. [2]
18. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat de door hem verdedigde waarde van € 513.000 niet te hoog is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin niet geslaagd. De heffingsambtenaar heeft ter voldoening aan de op hem rustende bewijslast alleen verwezen naar het eigen aankoopcijfer. Tussen partijen is echter niet in geschil dat een gedeelte van de onroerende zaak niet tot de waardegrondslag behoort (uitgezonderde dijkgrond). De heffingsambtenaar heeft op geen enkele wijze onderbouwd in hoeverre de uitgezonderde dijkgrond buiten de heffing van de WOZ-waarde is gebleven.
19. Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem gestelde waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend.
20. Belanghebbende heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd, naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 470.000 bedraagt. Belanghebbende heeft hiervoor verwezen naar een door hem ingebracht taxatierapport. Dit taxatierapport is echter opgesteld in verband met de financiering met als waardepeildatum 6 mei 2020. Daarom hecht de rechtbank aan dit taxatierapport niet de waarde die belanghebbende daaraan hecht.
21. Omdat geen van beide partijen naar het oordeel van de rechtbank er in is geslaagd het van haar gevraagde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum in goede justitie op € 485.000.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag OZB te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en verlaagt de waarde van de woning op waardepeildatum tot een bedrag van € 485.000. De aanslag wordt dienovereenkomstig verlaagd.
24. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht moet vergoeden.
25. De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten bestaan op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht uit de door belanghebbende gemaakte reiskosten van € 44,12 (op basis van tweede klas openbaar vervoer) en verletkosten van 5 uur x € 89 = € 445. Deze kosten moeten door de heffingsambtenaar worden vergoed. De kosten van het taxatierapport € 500 komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het is opgemaakt ten behoeve van de financiering van de woning en niet ten behoeve van deze procedure. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van de woning tot een bedrag van
€ 485.000;
- vermindert de voor de woning opgelegde aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50,- aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 489,12 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.L. van Benthem, rechter, in aanwezigheid van
M.I.M. Geraerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
2.Zie Hoge Raad 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610.