ECLI:NL:RBGEL:2024:9181

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
ARN 23_6713
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek huurtoeslag 2020

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van het besluit van 23 april 2020 behandeld. Dit besluit stelde het recht op huurtoeslag van eiser over de maanden januari en februari 2020 vast op € 0. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij recht had op huurtoeslag, omdat hij geen bewijs heeft geleverd van een zelfstandige woonruimte, een huurovereenkomst, of de feitelijke betaling van huur. De Dienst Toeslagen heeft het verzoek van eiser afgewezen bij besluit van 8 maart 2023, en dit is bevestigd in het bestreden besluit van 31 augustus 2023. De rechtbank heeft op 20 november 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag over de genoemde maanden, omdat er geen sprake was van huur van een zelfstandige woonruimte. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6713

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
Dienst Toeslagen [1] , de dienst
(gemachtigden: [naam gemachtigde 1] en [naam gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van het besluit van 23 april 2020 waarbij zijn recht op huurtoeslag over het jaar 2020 bij wijze van voorschot is vastgesteld op € 0.
1.1.
De dienst heeft het verzoek van eiser afgewezen bij besluit van 8 maart 2023. Met het bestreden besluit van 31 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is de dienst bij dat besluit van 8 maart 2023 gebleven.
1.2.
De dienst heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de dienst. De gemachtigde van eiser heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. Met zijn verzoek om herziening beoogt eiser – zo leest de rechtbank in zijn beroepsgronden – te bewerkstelligen dat de dienst vaststelt dat hij recht heeft op huurtoeslag over de maanden januari en februari van het jaar 2020. De dienst heeft het herzieningsverzoek afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat eiser over de maanden januari en februari van het jaar 2020 geen recht heeft op huurtoeslag. De rechtbank beoordeelt of de dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag over de maanden januari en februari van het jaar 2020 en of de dienst om die reden het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het beroep is dan ook ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De totstandkoming van het bestreden besluit
3. In de periode van 2 december 2019 tot 13 februari 2020 heeft eiser ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) op het adres [locatie 1] in [plaats 2]. Hiervoor was hij woonachtig op het adres [locatie 2] te [plaats 2] en voor het betalen van de huur voor deze woning ontving hij huurtoeslag. Op 19 januari 2020 heeft eiser zijn huurtoeslag stopgezet per 20 januari 2020. Met de voorschotbeschikking van 23 april 2020 is eisers recht op huurtoeslag over het jaar 2020 opnieuw berekend op basis van zijn nieuwe adres ([locatie 1]) en vastgesteld op € 0. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met de beslissing op bezwaar van 15 maart 2021 heeft de dienst het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
Op 7 juli 2022 heeft eiser onderhavig herzieningsverzoek ingediend. Op 19 oktober 2022 heeft de dienst aan eiser per brief gevraagd om een kopie van de huurovereenkomst en betaalbewijzen van de huur voor [locatie 1]. Eiser heeft vervolgens een woonverklaring overgelegd waarin staat dat hij per 2 december 2019 toestemming heeft van [instelling] om het adres [locatie 1] als woonadres te gebruiken. Met het besluit van 8 maart 2023 is het herzieningsverzoek van eiser afgewezen. Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarschriftenprocedure heeft de dienst eiser bij brief van 29 juni 2023 verzocht om gegevens te verstrekken met betrekking tot het adres [locatie 1]. Daarop heeft eiser op 4 augustus 2023 gereageerd. Op 23 augustus 2023 is er telefonisch contact geweest tussen de dienst en [instelling] waaruit volgt dat het adres [locatie 1] dagopvang betreft van [instelling], dat het niet mogelijk is om op dit adres een zelfstandige woonruimte te huren en dat voor verblijf op dit adres geen huur maar een eigen bijdrage per dag betaald moet worden. De dienst heeft vervolgens het bezwaar van eiser ongegrond verklaard op 31 augustus 2023. Dit besluit ligt hier nu voor.
Terugvordering van ontvangen (huur)toeslag
4. In de gronden van beroep wordt ingegaan op (een) terugvorderingsbeslissing(en) van de dienst. In diverse stukken in het dossier heeft de dienst hierop inhoudelijk gereageerd. Echter, zoals hiervoor onder 2 is weergegeven gaat dit geschil slechts om de vraag of eiser over de maanden januari en februari van het jaar 2020 recht heeft op huurtoeslag. Dit laatste is ter zitting ook met partijen vastgesteld. Dat betekent dat de rechtbank hieronder geen oordeel zal geven over - onder meer - de vraag of eiser schulden heeft bij de dienst, of die (inmiddels) zijn voldaan of niet en of er nog moet worden betaald of niet.
Heeft de dienst zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag over de maanden januari en februari van het jaar 2020?
5. Eiser betoogt dat hij voor de maanden januari en februari van het jaar 2020 recht heeft op huurtoeslag. Uit de overgelegde verklaring van [instelling] blijkt dat eisers woonadres destijds [locatie 1] was, een groot pand met meerdere deuren/opgangen. Het betreft een zelfstandige woning met een eigen voordeur en niet slechts kamerhuur. Eiser had deze woning toegewezen gekregen van de gemeente Doetinchem (op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning), omdat de woning aan de [locatie 2] niet rolstoelgeschikt was. Eiser heeft verder een kopie overgelegd van een brief waarop is vermeld ‘gemeente Doetinchem’ van 31 maart 2020, waarin is te lezen dat de huur voor [locatie 1] € 548 per maand was en dat eiser dit heeft voldaan. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij van de feitelijke betaling van deze huur geen bankafschriften kan overleggen, omdat hij de huur contant heeft betaald bij het loket van het gemeentehuis. Ter zitting heeft eiser ook aangegeven dat hij de huurtoeslag in januari van 2020 had stopgezet, omdat hij in een wisselwoning zat aan [locatie 1]. Het pand is van de gemeente en bestaat onder andere uit een fabriek, een kledingzaak en [instelling] en het gedeelte van het pand waar eiser destijds woonde was niet van [instelling], aldus eiser.
5.1.
Huurtoeslag wordt alleen toegekend voor de huur van een zelfstandige woning of onvrije etage, of een onzelfstandige woonruimte (alleen als die door de dienst is aangewezen en deel uitmaakt van een woongebouw of woning). [2] De dienst mag er in beginsel van uit gaan dat op één BRP-adres, één zelfstandige woonruimte is gelegen. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat op één BRP-adres meer zelfstandige woningen aanwezig zijn door bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de gehuurde woning beschikt over een eigen toegang en wezenlijke voorzieningen die niet met andere bewoners op hetzelfde adres worden gedeeld. [3]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de dienst terecht vastgesteld dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag over de maanden januari en februari van het jaar 2020, omdat er geen sprake was van huur van een zelfstandige woonruimte aan [locatie 1] te [plaats 2]. Er was voor de dienst dus ook geen reden om terug te komen op de voorschotbeschikking van 23 april 2020 en de dienst heeft daarom terecht het verzoek om herziening daarvan afgewezen. Eiser heeft met de overgelegde stukken, de woonverklaring van de gemeente Doetinchem en een kopie van een brief van 31 maart 2020, namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zijn verblijfplaats in deze maanden op het adres [locatie 1] een zelfstandige woonruimte betrof, dat sprake was van een huurovereenkomst, dat daarvoor huur moest worden betaald à € 548 per maand en dat hij die huur ook feitelijk heeft betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat het adres [locatie 1] het verblijfsadres is geweest van eiser gedurende de periode van inschrijving. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat dit een zogenaamde wisselwoning was. Ter zitting heeft de dienst nog een e-mailbericht van 14 november 2024 overgelegd van de gemeente Doetinchem. [4] Uit dit e-mailbericht volgt dat op het adres geen (wissel-)woning aanwezig is en ook nooit is geweest en dit al vele jaren het adres is van de daklozenopvang van [instelling]. De verklaring dat er huur voor de woning zou zijn betaald door eiser is dus onmogelijk volgens de gemeente, omdat er geen sprake is geweest van een woning op dat adres. Dit
e-mailbericht komt grotendeels overeen met de inhoud van de notitie van het telefoongesprek tussen de dienst en [instelling] van 23 augustus 2023. Verder heeft de gemeente de kopie van de brief van 31 maart 2020 onderzocht en heeft daarbij dusdanige onregelmatigheden gezien waardoor het volgens de gemeente waarschijnlijk om knip- en plakwerk moet gaan. Eiser heeft ook geen origineel overgelegd. Ook is onderzocht of de brief bekend is bij de gemeente of bij [instelling] en dat is niet het geval. Eiser kan de genoemde beschikkingen waarnaar wordt verwezen in de kopie van de brief van 31 maart 2020 na navragen door de rechtbank ook niet overleggen. Voorgaande betekent dat eiser met zijn verklaring ter zitting over de uiterlijke verschijningsvorm van de door hem genoemde wisselwoning en met de brief van 31 maart 2020 het gestelde door [instelling] tijdens het telefoongesprek van 23 augustus 2023 en het e-mailbericht van de gemeente Doetinchem van 14 november 2024 niet heeft kunnen ontkrachten. Eiser heeft verder ook geen huurovereenkomst overgelegd om het voorgaande nader te onderbouwen. Tot slot kan de door eiser overgelegde woonverklaring hem niet baten omdat dit geen antwoord geeft op de vraag of zijn verblijfplaats bij [instelling] aan de [locatie 1] een zelfstandige woonruimte was, waarvoor huur betaald moest worden, welke huur hij ook heeft betaald. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Na de sluiten van het onderzoek heeft eiser nog een aanvullend stuk met bijlagen ingediend als reactie op het overgelegde e-mailbericht van 14 november 2024 door de dienst op zitting. Dit betreft een verklaring van eiser van 20 november 2024 met daarbij gevoegde stukken (waaronder kopieën van zijn adresgegevens, nogmaals een kopie van de brief van 31 maart 2020 en nog enkele kopieën van brieven van de gemeente Doetinchem, van de huisarts en een ingevuld reactieformulier) waaruit volgens eiser zou blijken dat hij geen stukken heeft vervalst door middel van knip- en plakwerk waar hij – zo hij meent – van wordt beticht. Hierin ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, omdat de rechtbank hierin nog steeds geen grond ziet voor het oordeel dat eiser in januari en februari van het jaar 2020 in een zelfstandige woning woonde, dat daarvoor een huurovereenkomst was afgesloten en dat hij hiervoor huur heeft betaald. Gelet daarop hebben deze overgelegde stukken geen toegevoegde waarde in deze zaak.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het bestuursorgaan aan welk de uitvoering van de inkomensafhankelijke regelingen op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is opgedragen draagt volgens deze wet vanaf 1 januari 2024 de naam dienst Toeslagen in plaats van de Belastingdienst/Toeslagen.
2.Dat volgt uit artikel 11, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2160.
4.Hoewel de dienst dit stuk te laat heeft ingebracht, heeft eiser op zitting aangegeven dat hij er geen bezwaar tegen heeft dat de rechtbank dit stuk meeneemt bij de beoordeling.