ECLI:NL:RBGEL:2024:9182

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
ARN 23_6860
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 8 mei 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 11 september 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft op 20 november 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft kunnen stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser bij de toewijzing van de VOG. Eiser heeft een strafblad met relevante justitiële gegevens, waaronder een veroordeling voor dood door schuld en andere strafbare feiten. De staatssecretaris heeft de afwijzing van de VOG gebaseerd op zowel objectieve als subjectieve criteria, waarbij het risico voor de samenleving voorop staat. Eiser heeft betoogd dat zijn persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop in zijn voordeel zouden moeten spreken, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

De rechtbank wijst erop dat de aard van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, namelijk als planner op een opvanglocatie, een belangrijke rol speelt in de belangenafweging. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de strafbare feiten van eiser niet te verenigen zijn met de functie en dat de risico's voor de samenleving niet voldoende zijn afgenomen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6860

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.A. de Kock),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris [1]
(gemachtigde: mr. I.M. Touwen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 8 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 september 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag om afgifte van een VOG. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 14 maart 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van planner op een [opvanglocatie] via [uitzendbureau] in [plaats] .
5. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatiesysteem de volgende relevante justitiële gegevens ten name van eiser zijn geregistreerd:
- Eiser is op 21 april 2021 in eerste aanleg veroordeeld wegens dood door schuld (artikel 307, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) en handelen in strijd met de artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) tot een gevangenisstraf van 32 maanden. Daarnaast is aan eiser een maatregel van schadevergoeding opgelegd van
€ 53.820,06 bij niet voldoen 297 dagen gijzeling.
In hoger beroep heeft het gerechtshof dit vonnis vernietigd en eiser op 13 november 2024 veroordeeld wegens doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Hiertegen heeft eiser cassatie ingesteld. Gelet op de ex-tunc toetsing zal het hoger beroep niet worden meegenomen bij de beoordeling van beroep tegen het hier voorliggende bestreden besluit. Ten tijde van het bestreden besluit was er nog geen uitspraak in hoger beroep en daar gaat de rechtbank nu van uit.
- Eiser is in de periode van 11 september 2020 tot en met 30 juni 2021 met politie/justitie in aanraking gekomen in [plaats] wegens het medeplegen van fraude met EG-subsidie (artikel 323a juncto artikel 47, eerste lid, ahf/sub 1 juncto artikel 51, tweede lid, ahf/onder 2 van het Sr) en het medeplegen van valsheid in geschrifte (artikel 225, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, ahf/sub 1 juncto artikel 41, tweede lid, ahf/onder 2 van het Sr).
5.1.
De staatssecretaris ziet in het vervullen van de functie van planner via [uitzendbureau] op grond van het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen meerdere risico’s voor de samenleving, namelijk een risico dat de (minderjarige) personen waarvoor eiser verantwoordelijk is geweld zien of daarvan slachtoffer worden, dat zij met wapens of geweld te maken krijgen, een risico dat eiser zijn werk op een verkeerde manier gebruikt om zichzelf of anderen financieel beter te maken en een risico dat eiser de administratie niet goed doet.
5.2.
Omdat de staatssecretaris binnen de terugkijktermijn van vijf jaar, 11 maanden en 5 dagen (dat is inclusief de duur van de periode dat eiser een vrijheidsbeperkende straf dan wel maatregel heeft ondergaan) tenminste één strafbaar feit heeft gevonden, heeft hij ook gekeken naar strafbare feiten die eiser heeft gepleegd buiten deze termijn. [2] Buiten de terugkijktermijn vond de staatssecretaris strafbare feiten van 1999 tot en met 2015 voor deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, fraude, een opiumdelict en gewelds- en vermogensdelicten. Deze spelen een rol bij de belangenafweging. Het strafbaar feit van 23 juli 2019 wegens een opiumdelict valt buiten de terugkijktermijn en zal bij de belangenafweging een rol spelen. De staatssecretaris vindt, in het kader van het subjectieve criterium, dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG. Hierbij heeft de staatssecretaris meegewogen dat eisers contact met justitie nog maar kort geleden is, dat hij vaker in contact met justitie is geweest en dat hij een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd waarvoor hij een niet lichte straf heeft gekregen. De door eiser naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden heeft de staatssecretaris ook meegewogen bij de belangenafweging, maar deze omstandigheden maken niet dat hij tot een ander besluit komt.
Het toetsingskader
6. Wanneer de aanvrager van een VOG in de justitiële documentatie voorkomt, wordt de aanvraag beoordeeld aan de hand van een objectief en een subjectief criterium. Met het objectieve criterium wordt beoordeeld of de aangetroffen justitiële gegevens binnen de geldende terugkijktermijn, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak, dan wel bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij het subjectieve criterium wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het eerder genoemde risico voor de samenleving. Als dat zo is, wordt de VOG afgegeven, ook al wordt voldaan aan het objectieve criterium. Bij de toepassing van het subjectieve criterium worden als relevante omstandigheden betrokken de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG worden door de staatssecretaris de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023 (beleidsregels), die golden ten tijde van het bestreden besluit.
Is het objectieve criterium een belemmering voor de afgifte van de VOG?
7. Ter zitting is vastgesteld dat het objectieve criterium niet (meer) in geschil is tussen partijen.
Is het subjectieve criterium een belemmering voor de afgifte van de VOG?
8. Eiser betoogt dat in zijn geval zijn belang zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de samenleving. Werken is voor eiser namelijk een manier om zijn toekomst weer op te bouwen na het verlies van zijn vrouw door het tragische incident - waarvoor hij in eerste aanleg is veroordeeld en waarvoor hij ook therapie volgt - doordat hij dan inkomen krijgt en hij een zinvolle dagbesteding heeft. Aan eiser is ook een relatief lichte straf opgelegd in vergelijking met wat de officier van justitie had geëist, namelijk 18 jaren gevangenisstraf voor moord, dan wel doodslag. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de omstandigheden van het voorval ook niet zijn meegenomen, namelijk dat het een ongeluk betreft en daardoor geen kans op herhaling aanwezig is. De beoogde functie betreft verder slechts een administratieve functie, waarbij geen risico bestaat voor de samenleving als eiser deze functie uitoefent. Eiser heeft een verklaring van de (beoogde) werkgever overgelegd waaruit dit ook blijkt. Het tijdsverloop en de positieve ontwikkelingen van eiser verkleinen daarnaast ook het risico voor de samenleving, omdat de kans op herhaling inmiddels dermate klein is. Eiser kan op deze manier voor geen enkele functie een VOG krijgen en dus geen zinvolle bijdrage leveren aan de maatschappij.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris met de door hem gebruikte argumenten in redelijkheid heeft kunnen vinden dat eisers belang bij toewijzing van de VOG ondergeschikt is aan het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving. Uit de veroordeling in eerste aanleg voor meerdere strafbare feiten kan worden afgeleid dat deze feiten door de rechter, anders dan eiser betoogt, eiser niet licht zijn aangerekend. De rechter heeft een gevangenisstraf van 32 maanden opgelegd vanwege de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de onomkeerbare gevolgen daarvan. Het tijdsverloop is echter te kort om te kunnen concluderen dat de risico’s voldoende zijn afgenomen. Ook in het verleden is eiser regelmatig met justitie in aanraking gekomen. Daardoor acht de staatssecretaris op goede gronden de kans groter dat eiser opnieuw met justitie te maken krijgt. De rechtbank leest in het dossier dat de staatssecretaris eisers persoonlijke belang begrijpt en het positief acht dat eiser zich bewust is van de gemaakte fouten in het verleden en dat hij zijn leven positief heeft ontwikkeld, maar dat hoefde voor de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende zekerheid te geven om te kunnen zeggen dat er geen risico meer is voor de samenleving. Verder acht de staatssecretaris op goede gronden de aard van het werk en de locatie waar eiser wil gaan werken van groot gewicht. Eiser is tijdens zijn functie als planner verantwoordelijk voor de uitvoering van de dienstverlening op een specifieke [opvanglocatie] waarbij hij verantwoordelijk is voor een veilige en prettige leefomgeving voor [jongeren] en begeleiders. Dit volgt uit het gekopieerde stuk van het arbeidscontract. Eiser bewaakt in deze functie ook de naleving van de normen en de huisregels en treft passende maatregelen bij afwijkingen. Hij houdt zich verder bezig met de organisatorische cultuur, het optimaliseren van de kwaliteit en veiligheid en de verdere professionalisering van de organisatie. Daarnaast zal hij administratief werk doen dat te maken heeft met de zorgverlening. De staatssecretaris stelt zich op goede gronden op het standpunt dat de strafbare feiten niet te verenigen zijn met deze functie en dat de overgelegde verklaring van [uitzendbureau] dit niet anders maakt. De staatssecretaris gaat hierbij terecht uit van het screeningsprofiel dat door de werkgever zelf is ingevuld. Hierin staat nummer 85 aangevinkt, wat inhoudt dat eiser in de functie belast zal zijn met de zorg voor (hulpbehoevende) personen, zoals ouderen en gehandicapten. De overgelegde verklaring van de werkgever maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daar niet meer vanuit kan worden gegaan. Hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is ook onvoldoende om daaraan te twijfelen. De rechtbank merkt nog op dat ook als wel uitgegaan wordt van de functieomschrijving zoals eiser stelt – dat hij geen direct contact heeft met of zorg heeft voor de [jongeren] of andere (hulpbehoevende) personen – dit het voorgaande niet verandert, omdat hij dan nog steeds contact heeft met collega’s. Verder maakt de stelling van eiser ter zitting, dat het oude strafbare feit er eerder nooit toe heeft geleid dat hij geen VOG kon krijgen, niet dat de staatssecretaris daar in het kader van het tijdsverloop bij toetsing van het subjectieve criterium in dit geval geen rekening mee heeft mogen houden en niet heeft mogen betrekken in de belangenafweging en de motivering daarvan. De staatssecretaris merkt terecht op dat er ook voldoende functies bestaan waarvoor geen VOG hoeft te worden aangevraagd, of met een andere functieomschrijving en screeningsprofiel. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de minister voor Rechtsbescherming.
2.Zie paragraaf 3.1.1. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2023.