ECLI:NL:RBGEL:2024:9184

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
ARN 24_5312
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke geschillen en schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, wordt de bevoegdheid van de rechtbank beoordeeld in een bestuursrechtelijke zaak. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brummen, dat op 21 juni 2024 een maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Complex heeft toegekend. De rechtbank heeft op 5 december 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat zij niet bevoegd is om het beroep te behandelen, omdat het besluit van 21 juni 2024 een (herzien) primair besluit betreft waartegen eerst bezwaar gemaakt moet worden. Dit volgt uit de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft niet verzocht om rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, waardoor de rechtbank geen toepassing kan geven aan artikel 7:1a van de Awb.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of eiser schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank oordeelt dat deze kwestie niet aan haar is voorgelegd, omdat eiser niet de voorgeschreven weg heeft bewandeld zoals voorgeschreven in artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en verwijst het beroepschrift terug naar het college ter verdere behandeling als bezwaarschrift. Eiser krijgt het griffierecht terug, maar geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/5312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [plaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Brummen

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, dat is gericht tegen de beslissing van 21 juni 2024 van het college.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 gelijktijdig met het beroep van eiser in de zaak met nummer ARN 23/6930 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van het college, vergezeld van [persoon A], deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank moet allereerst beoordelen of zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen. Dat is de rechtbank niet. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
3.1.
Bij besluit van 4 december 2023 heeft het college aan eiser de maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Complex toegekend over de periode van
15 november 2023 tot en met 31 oktober 2025 voor vier uur per week uit te voeren door [bedrijf].
3.2.
Op 14 januari 2024 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3.3.
Op 7 juni 2024 heeft eiser het college in gebreke gesteld omdat het bezwaar niet wordt behandeld. Eiser verlangt een schadevergoeding.
3.4.
Vervolgens heeft college op 21 juni 2024 een besluit genomen waarbij aan eiser
de maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Complex is toegekend over de periode van 15 november 2023 tot en met 31 mei 2026 voor zes uur per week uit te voeren door [bedrijf].
Kon eiser beroep instellen tegen het besluit van 21 juni 2024?
4. Anders dan eiser veronderstelt, kan hij nog niet in beroep tegen het besluit van
21 juni 2024.
4.1.
Het college heeft op de zitting desgevraagd bevestigd dat dit besluit een (herzien) primair besluit is en dat het ook de uitdrukkelijke bedoeling was om een (herzien) primair besluit te nemen. Dit heeft het college ook toegelicht door erop te wijzen dat er in dit besluit een beslissing is genomen over een andere periode. Eiser heeft dit verder niet weersproken. Omdat sprake is van een (herzien) primair besluit moet eiser daartegen eerst bezwaar maken. Dat volgt uit de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Alleen om die reden is de rechtbank niet bevoegd van dit beroep kennis te nemen.
4.2.
Ter zitting heeft het college verzocht om toepassing van artikel 7:1a van de Awb. Dit artikel biedt aan de indiener van het bezwaarschrift de mogelijkheid om het bestuursorgaan te verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter.
4.2.1.
De rechtbank geeft geen toepassing aan dit artikel omdat hierom niet door eiser (uiterlijk in het bezwaarschrift) is verzocht en de rechtbank in hetgeen het college ter zitting heeft aangevoerd geen aanknopingspunten ziet om aan dit wettelijk voorschrift voorbij te gaan, temeer omdat eiser hiermee niet heeft ingestemd.
4.2.2.
Daar komt bij dat eiser ter zitting duidelijk naar voren heeft gebracht dat hij zich niet kan vinden in het besluit van 21 juni 2024 omdat stukken waarnaar wordt verwezen in dit besluit ontbreken. Dat, zoals het college stelt, dit een standaardoverweging is, mag zo zijn, maar is, naar het oordeel van de rechtbank, eenvoudig in het kader van bezwaar te herstellen. Het valt bovendien niet uit te sluiten dat, als alsnog stukken aan eiser worden overgelegd, eiser over de inhoud hiervan nog wel vragen heeft, die in het kader van een te volgen bezwaarprocedure eenvoudiger te beantwoorden zijn. Ook dit is een reden om het beroep niet via de weg van artikel 7:1a van de Awb af te doen.
Heeft eiser (tevens) beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van 4 december 2023?
5. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de overgelegd stukken zonneklaar dat eiser het college met de brief van 7 juni 2024 in gebreke heeft gesteld en het college desondanks tot op heden niet beslist op het bezwaar. Maar uit het namens eiser aan de rechtbank toegezonden beroepschrift van 2 augustus 2024 blijkt niet dat het beroep zich richt tegen het uitblijven van die beslissing op bezwaar. Het beroep richt zich enkel tegen de beslissing van 21 juni 2024.
5.2.
Dat betekent dat de rechtbank niet bevoegd is hierover een beslissing te nemen en het college dus niet kan verplichten om, op straffe van een dwangsom, binnen zoveel weken na deze uitspraak alsnog een beslissing te nemen.
5.3.
Dit betekent ook dat de rechtbank geen beslissing kan geven op de vraag of het college een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd en zo ja, tot welk bedrag dan. De rechtbank wijst het college er wel op dat het college, gelet op het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb, hierover nog wel een beslissing zal moeten nemen.
Heeft eiser schade geleden die voor vergoeding in aanmerking komt?
6. Deze vraag kan de rechtbank in het kader van deze procedure niet beantwoorden.
6.1.
Voor zover aan eiser schadevergoeding zou moeten worden toegekend omdat niet tijdig zou zijn beslist op zijn bezwaar merkt de rechtbank nogmaals op dat die kwestie niet aan de rechtbank is voorgelegd.
6.2.
Voor zover eiser stelt andere of meer schade te hebben geleden, merkt de rechtbank op dat in de artikelen 8:88 van de Awb is voorgeschreven op welke wijze dat aan de rechtbank moet worden voorgelegd en welke voorwaarden daarvoor gelden.
6.2.1.
Eiser heeft niet de voorgeschreven weg bewandeld. Alleen al om deze reden komt de rechtbank niet toe aan een beslissing op dit punt.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank is onbevoegd. Zij mag de zaak dus niet behandelen. Het beroepschrift wordt terugverwezen naar het college ter verdere behandeling als bezwaarschrift. Eiser krijgt daarom het griffierecht van de rechtbank terug. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- bepaalt dat het college het beroepschrift behandelt als bezwaarschrift;
- bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.