ECLI:NL:RBGEL:2024:9371

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
22 december 2024
Zaaknummer
11018040 \ VV EXPL 24-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentie- en relatiebeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding uitspraak gedaan over de schorsing van een concurrentie- en relatiebeding in de arbeidsovereenkomst van de eiser. De eiser, werkzaam als filiaalmanager, vorderde schorsing van het beding per 1 januari 2024, omdat zij van mening was dat het beding niet voldeed aan de wettelijke vereisten en haar onbillijk benadeelde. De gedaagde, haar werkgever, voerde aan dat het beding noodzakelijk was vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen. De rechter oordeelde dat de motivering van het beding onvoldoende specifiek was en niet voldeed aan de eisen van artikel 7:653 BW. De rechter concludeerde dat de bodemrechter waarschijnlijk het beding zou vernietigen, en schorste het beding tot er onherroepelijk was beslist in een bodemprocedure. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11018040 \ VV EXPL 24-13
Vonnis in kort geding van 23 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.R. Corbeek,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.A. Houben-Timmermans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 april 2024
- het herstelexploot van 10 april 2024
- de producties 1 tot en met 16 van [gedaagde] .
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 18 april 2024. Verschenen zijn [eiser] in persoon, bijgestaan door mr. Corbeek, en [gedaagde] , vertegenwoordigd door
[naam 1] (hierna: [naam 1] ), bijgestaan door mr. Houben-Timmermans. Mr. Houben-Timmermans heeft een pleitnota voorgedragen en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat verder tijdens de zitting is besproken. De zaak is vervolgens aangehouden voor overleg tussen partijen.
1.3.
Partijen hebben de rechtbank op 25 april respectievelijk 6 mei 2024 te kennen gegeven dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en hebben verzocht om een vonnis te wijzen.
1.4.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 februari 2022 bij [gedaagde] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (tot en met 31 december 2022), in de functie van administratief medewerkster. In de arbeidsovereenkomst zijn onder meer de volgende bedingen opgenomen:
“Artikel 11Non-concurrentiebeding:
1. Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van 1 (één) jaar na beëindiging der dienstbetrekking binnen Nederland of België in enigerlei vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgeefster en/of met haar gelieerde ondernemingen te vestigen, te drijven, mede te drijven, of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin enig aandeel van welke aard ook te hebben, zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de werkgeefster. Voor werkgeefster is dit een zwaarwegend bedrijfsbelang omdat het bedrijf als gevolg van de crisis in de bouwsector zich commercieel en financieel aan het herpakken is in de markt. Het risico dat concurrentiegevoelige commerciële informatie na afloop van het dienstverband door werknemer ten dienste van een andere werkgeefster wordt aangewend kan buitengewoon kwetsbaar zijn voor werkgeefster, waardoor het bedrijfsbelang van werkgeefster ernstig kan worden geschaad.
2. Voorts is het de werknemer verboden om direct of indirect voor zichzelf of voor derden zakelijke betrekkingen te zoeken of te onderhouden met relaties van de werkgeefster en/of relaties van de aan werkgeefster gelieerde ondernemingen.
3. Tot ‘aan werkgeefster gelieerde ondernemingen’ behoort in ieder geval [gedaagde] gevestigd te [vestigingsplaats] .
4. Het verbod in lid 2 geldt tijdens de arbeidsovereenkomst tussen partijen en tot drie jaar na het einde daarvan.
5. Het verbod in lid 2 is beperkt tot zakelijke betrekkingen die activiteiten, diensten, werkzaamheden of producten betreffen, waarmee de werkgeefster en/of met haar gelieerde ondernemingen direct of indirect concurrentie wordt aangedaan of kan worden aangedaan.
6. Het verbod in lid 2 geldt ongeacht van wie het initiatief tot (het aangaan van) de zakelijke betrekking uitgaat.
7. Het begrip ‘relaties’ in lid 2 is niet beperkt tot de relaties van werkgeefster en/of met haar gelieerde ondernemingen met wie werknemer uit hoofde van haar functie contract heeft (gehad). Onder een relatie wordt verstaan de natuurlijk persoon, rechtspersoon of onderneming:
a. voor wie werkgeefster en/of aan werkgever gelieerde ondernemingen diensten of werkzaamheden heeft/hebben verricht of aan wie werkgeefster en/of aan werkgever gelieerde ondernemingen zaken heeft/hebben geleverd, in de periode van twee jaar voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst met de werknemer; of
b. met wie werkgeefster en/of aan werkgever gelieerde ondernemingen in de onder a. bedoelde periode van twee jaar zakelijke betrekkingen heeft/hebben gezocht door het uitbrengen van een offerte of het voeren van onderhandelingen of (een) gesprek(ken).
8. De administratie van werkgeefster geldt als volledig bewijs van de kwalificatie van een persoon of onderneming als relatie, behouden door de werknemer geleverd tegenbewijs.
9. Onder het zoeken of onderhouden van zakelijke betrekkingen met een relatie, als bedoeld in lid 2, wordt in ieder geval (doch niet uitsluitend) verstaan:
a. het solliciteren naar een functie bij een relatie of het sluiten van een arbeidsovereenkomst met een relatie;
b. het sluiten van een overeenkomst van opdracht, koopovereenkomst of enige andere overeenkomst met een relatie;
c. het tegen betaling of om niet verlenen van diensten of het leveren van zaken aan een relatie of het verrichten van werkzaamheden voor een relatie;
d. het werven van een relatie of het doen van een poging daartoe zoals het uitbrengen van een offerte aan een relatie, het voeren van onderhandelingen of een (verkoop)gesprek met een relatie of het zenden van een diensten- of productaanbod, prijzen, mailings, brochures e.d. aan een relatie; of
e. het op sociale media contact zoeken met een relatie:
i. door een relatie uit te nodigen toe te treden tot het netwerk van de werknemer op het sociale medium of een uitnodiging daartoe van de relatie te aanvaarden; of
ii. door de relatie via het sociale medium (een) bericht(en) te sturen.
10. De in artikel 14 neergelegde boeteclausule is van toepassing.
11. Bovenstaand concurrentiebeding en bovenstaand relatiebeding zijn noodzakelijk vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen van werkgeefster.
12. Werkgeefster geeft de volgende motivering voor lid 11. Werknemer is in de functie van filiaalmedewerker verantwoordelijk voor de verkoopactiviteiten van werkgeefster. De filiaalmedewerker is het commerciële gezicht van werkgeefster. De filiaalmedewerker heeft toegang tot de gegevens van alle relaties van werkgeefster. De filiaalmedewerker heeft toegang tot en is betrokken bij het opstellen en verwerken van concurrentiegevoelige informatie, zoals diensten- en productspecificaties, prijsstellingen, historische verkoopgegevens, wensen, eisen en klachten van relaties, uitgebrachte offertes en met relaties gesloten overeenkomsten. De filiaalmedewerker zoekt en onderhoudt bovendien voor werkgeefster de zakelijke betrekkingen met de relaties van werkgeefster. Een en ander betekent dat de werknemer werkgeefster met de bij werkgeefster opgedane kennis zodanige concurrentie kan aandoen, dat dit beding vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen van werkgeefster noodzakelijk is.
(…)
Artikel 14Boete
Door de enkele overtreding en/op niet-nakoming van het in de artikel 10, 11, 2 en/of 13 bepaalde is de werknemer van rechtswege in gebreke en verbeurt hij een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete van € 25.000,-- per overtreding, alsmede een bedrag van € 1.000,-- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, zijnde deze bedragen de alsdan door de werkgeefster geleden en te lijden schade, welke schade door de werknemer wordt erkend en door de werkgeefster niet behoefte te worden aangetoond, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan werkgeefster van een volledige schadevergoeding te dezer zake, indien deze meer dan vermeld boetebedrag moge belopen.”
2.2.
In oktober 2022 is [eiser] aangesteld als filiaalmanager van de (nieuw) geopende vestiging van [gedaagde] in [vestigingsplaats] .
2.3.
Partijen hebben een nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, met de looptijd van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023, in de functie van filiaalmanager. De artikelen 11 en 14 van deze arbeidsovereenkomst zijn gelijkluidend aan de hiervoor aangehaalde artikelen 11 en 14 van de eerste arbeidsovereenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten.
2.4.
Op 14 november 2023 heeft [eiser] van [gedaagde] te horen gekregen dat haar arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: het tussen partijen gesloten concurrentiebeding per 1 januari 2024, dan wel per heden, schorst tot onherroepelijk is beslist in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van het concurrentiebeding;
  • subsidiair: [gedaagde] , ex artikel 7:653 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW), veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 19.950,00 bruto;
  • zowel primair als subsidiair: [gedaagde] in de proceskosten veroordeelt.
3.2.
Ter onderbouwing van haar primaire vordering beroept [eiser] zich op de vernietigbaarheid van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst. Enerzijds omdat het beding niet aan de wettelijke vereisten voldoet, nu uit de motivering niet volgt dat het opnemen van het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Anderzijds omdat [eiser] , in verhouding tot het door [gedaagde] te beschermen belangen, onbillijk wordt benadeeld door handhaving van het beding.
Indien en voor zover het beding niet wordt geschorst, vraagt [eiser] subsidiair om een vergoeding als bedoeld in artikel 7:653 lid 5 BW. Zij stelt daartoe - samengevat - dat het beding een zeer brede gelding heeft, waardoor zij ernstig wordt beperkt om (in de zinkbranche) aan het werk te gaan.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij betwist dat [eiser] een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. Daarnaast betwist [gedaagde] de vernietigbaarheid van het concurrentie- en relatiebeding. Het beding is volgens [gedaagde] noodzakelijk vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen, zoals in het beding ook is gemotiveerd. [eiser] wordt volgens [gedaagde] niet belemmerd in het vinden van een andere baan buiten de zinkbranche, zodat het beding geen gevolgen heeft voor haar verdiencapaciteit. [eiser] wordt dus niet onbillijk benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] . [eiser] wil een concurrerende zinkzetterij opzetten en benadert daarvoor volgens [gedaagde] klanten van [gedaagde] . Dit is een directe aantasting van het bedrijfsdebiet van [gedaagde] .
[gedaagde] voert verder aan dat [eiser] met haar subsidiaire vordering een voorziening ten gronde vordert, hetgeen in kort geding niet mogelijk is.
3.4.
Op de stellingen van partijen, voor zover van belang bij de beoordeling van het geschil, zal hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

De primaire vordering
Het spoedeisend belang
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering. [eiser] wil een zinkzetterij in [vestigingsplaats] beginnen om in haar levensonderhoud te voorzien, waarvan niet in geschil is dat dit onder de reikwijdte van het beding in artikel 11 van de arbeidsovereen-komst valt. [eiser] heeft er belang bij om op voorhand duidelijkheid te krijgen over de rechtsgeldigheid van het beding.
De schorsing van het “non-concurrentiebeding”
4.2.
In een kort geding procedure is gehele of gedeeltelijke schorsing van een concurrentiebeding mogelijk totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist. Toetssteen is in zo’n geval of een met de gevraagde voorziening vergelijkbare vordering in een bodemprocedure met een grote mate van waarschijnlijkheid zal worden toegewezen.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 11 van de arbeidsovereenkomst zowel een non-concurrentie- als een relatiebeding inhoudt. Beide zijn aan te merken als een beding in de zin van artikel 7:653 BW.
4.4.
Uitgangspunt is dat een dergelijk beding slechts kan worden overeengekomen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (artikel 7:653 lid 1 onder a BW). In afwijking daarvan kan een dergelijk beding ook in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden opgenomen, míts uit de bij dat beding opgenomen schriftelijke motivering van de werkgever blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen (artikel 7:653 lid 2 BW). De achtergrond van dit vereiste is dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dubbel nadeel ondervinden. Enerzijds zijn zij gezien de tijdelijkheid van de arbeidsovereenkomst genoodzaakt om elders werk te vinden en anderzijds worden zij belemmerd om elders werk te aanvaarden. [1] Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat er hoge eisen aan de motivering worden gesteld. Zo dient in het beding te zijn aangegeven om welke bedrijfs- of dienstbelangen het gaat en waarom die bescherming vereisen. Dit om de werkgever vooraf te dwingen tot een concrete afweging die voor de werknemer kenbaar is en om een lichtvaardig gebruik van de afwijkingsmogelijkheid te voorkomen. [2] Niet kan worden volstaan met een algemene uitspraak. Vereist is een specifieke afweging en motivering per geval. [3]
4.5.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de noodzakelijkheid van het beding in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst onvoldoende blijkt uit de daarin opgenomen motivering. Het beding, dat in de eerste en de tweede arbeidsovereenkomst van [eiser] in dezelfde letterlijke bewoordingen is opgenomen, is algemeen geformuleerd. Volgens de tekst van het beding ziet het op de functie van filiaalmedewerker, terwijl de functie van [eiser] in eerste instantie administratief medewerker was en daarna filiaalmanager. De motivering van het beding had specifieker toegesneden moeten worden op de werkzaamheden die [eiser] feitelijk vervulde. De genoemde kennis over “diensten- en productspecificaties, prijsstellingen, historische verkoopgegevens, wensen, eisen en klachten van relaties, uitgebrachte offertes en met relaties gesloten overeenkomsten” is algemeen en zou voor alle commerciële functies kunnen gelden. Tijdens de zitting is namens [gedaagde] ook verklaard dat dit beding wordt gebruikt voor alle commerciële functies - in ieder geval voor alle filiaalmedewerkers en managers - binnen [gedaagde] . Hieruit volgt dat het beding een generieke motivering behelst die voor meerdere functies binnen de organisatie wordt toegepast en die niet is toegespitst op de functie, laat staan op de persoon met wie de arbeidsovereenkomst is gesloten. Daarmee is de daarin weergegeven afweging van belangen onvoldoende specifiek en is de noodzakelijkheid van het beding daarmee onvoldoende onderbouwd. [4]
4.6.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] nog toegelicht dat zij een uniek filiaalconcept heeft (het zogenoemde ‘one-shop-stop’ concept) en dat haar concurrenten graag zouden willen weten hoe dit concept precies werkt en waarom dit zo succesvol is. Ook heeft [gedaagde] gesteld dat zij flink heeft geïnvesteerd in zowel een externe als een interne opleiding van [eiser] , waardoor [eiser] essentiële strategische kennis en ervaring heeft opgedaan. Het had echter op de weg van [gedaagde] gelegen om deze belangen en specifieke kennis van [eiser] op te nemen in de schriftelijke motivering van het beding. De motivering moet immers kenbaar voor de werknemer worden gegeven bij het sluiten van de overeenkomst met het beding.
4.7.
Nu de motivering van de noodzakelijkheid van het concurrentie- en relatiebeding voorshands ontoereikend wordt geoordeeld, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de bodemrechter het overeengekomen beding zal vernietigen op de voet van artikel 7:653 lid 3 sub a BW. De voorzieningenrechter zal dit beding daarom schorsen als gevorderd vanaf 1 januari 2024 totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de rechtsgeldigheid van dat beding.
4.8.
Gezien het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan beantwoording van de vraag of [eiser] door het beding onbillijk wordt benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van [gedaagde] . Evenmin wordt nog toegekomen aan een beoordeling van de subsidiaire vordering.
De proceskosten
4.9.
Omdat [gedaagde] in het ongelijk wordt gesteld, moet zij de proceskosten dragen als in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
schorst het tussen partijen gesloten relatie- en concurrentiebeding als opgenomen in artikel 11 van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2024 tot onherroepelijk is beslist in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van dat beding;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 135,97 aan dagvaardingskosten, € 706,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
23 mei 2024.
25115 \ 41245

Voetnoten

4.Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 7 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1692