ECLI:NL:RBGEL:2024:9377

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
22 december 2024
Zaaknummer
11199931 \ VV EXPL 24-37
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in kort geding betreffende gebruiksrecht huurwoning na beëindiging van samenwoning met minderjarige kinderen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een kort geding aanhangig gemaakt door een vrouw tegen haar ex-partner, waarbij zij vordert dat zij met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de huurwoning. De vrouw stelt dat de relatie met de man is geëindigd en dat hij huiselijk geweld heeft gebruikt. De man verblijft sinds april 2024 bij zijn ouders, terwijl de vrouw met hun minderjarige kinderen in de woning woont. De vrouw heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat de man blijft aangeven terug te willen keren naar de woning, wat onrust veroorzaakt voor haar en de kinderen. De man betwist de beschuldigingen van huiselijk geweld en stelt dat hij vrijwillig de woning heeft verlaten. Hij vordert in reconventie dat het gebruiksrecht van de woning gezamenlijk wordt toegekend.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spanningen zijn tussen partijen die het samenwonen in de woning onmogelijk maken. De rechter heeft de belangen van de kinderen meegewogen en geconcludeerd dat het in hun belang is dat de vrouw voorlopig het gebruiksrecht van de woning krijgt. De man is veroordeeld om zich uit te schrijven van het adres van de woning, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11199931 \ VV EXPL 24-37
Vonnis in kort geding van 3 september 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. L.D.M. Rubens-Snijders,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: mr. B. Molenaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op de zitting van 20 augustus 2024. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Rubens-Snijders, en de man, bijgestaan door
mr. Molenaar. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat tijdens de zitting is besproken.
1.3.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn geboren de thans minderjarige kinderen:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] (hierna: [kind 1] )
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] (hierna: [kind 2] )
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] (hierna: [kind 3] ).
De man heeft de kinderen erkend en partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.2.
Partijen hebben samengewoond in de huurwoning aan het adres [adres] (hierna: de woning). Het huurcontract staat op beider naam.
2.3.
De man verblijft sinds 10 april 2024 bij zijn ouders. De vrouw woont met de kinderen in de woning.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
De vrouw vordert
in conventie- samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van het te wijzen vonnis (aanvulling ter zitting: voorlopig) met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning, met bevel dat de man de woning niet meer mag betreden behoudens voorafgaande toestemming van de vrouw;
II. de man veroordeelt om zich uit te schrijven van het adres van de woning uiterlijk binnen drie dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III. de man veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De affectie relatie tussen partijen is geëindigd en de man verblijft thans elders. De man heeft volgens de vrouw tijdens de relatie huiselijk geweld gebruikt tegen haar en de kinderen. In de nacht van 9 op 10 april 2024 is de situatie tussen partijen zodanig geëscaleerd dat de politie naar de woning is gekomen. De man heeft toen op dringend verzoek van de politie de woning verlaten, aldus de vrouw. Veilig Thuis is ingeschakeld en heeft samen met partijen veiligheidsafspraken gemaakt, onder andere over het contact tussen de man en de kinderen. De vrouw stelt dat de man te kennen blijft geven dat hij terug wil keren naar de woning, hetgeen veel onrust doet ontstaan voor haar en de kinderen. Het is in het belang van de vrouw (en dat van de kinderen), die geen alternatieve woonruimte heeft, dat zij voorlopig het uitsluitend gebruiksrecht van de woning krijgt, zodat er rust komt. Daarnaast heeft zij er belang bij dat de man zich uitschrijft van het adres van de woning, zodat zij de voor haar benodigde toeslagen kan aanvragen, aldus de vrouw.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met de bepaling dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.
3.4.
In reconventievordert de man, samengevat:
Primair: dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat het recht om gebruik te maken van de woning voorlopig aan de man en de vrouw gezamenlijk wordt toegekend, waarbij zij week op week af het exclusieve gebruik van de woning hebben, en bepaalt dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.
Subsidiair vordert de man:
I. te bepalen dat de man met ingang van de datum van het te wijzen vonnis met uitsluiting van de vrouw voorlopig gerechtigd is tot het gebruik van de woning, met bevel dat de vrouw de woning dient te verlaten en niet meer mag betreden behoudens voorafgaande toestemming van de man, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
II. de vrouw veroordeelt om zich uit te schrijven van het adres van de woning uiterlijk binnen drie dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
III. bepaalt dat beide partijen hun eigen proceskosten dragen.
3.5.
De man betwist dat sprake is van een dreigende situatie. Hij weerspreekt ook dat hij fysiek huiselijk geweld heeft gebruikt tegen de vrouw en/of de kinderen. In tegenstelling tot hetgeen de vrouw stelt heeft de man de woning op 10 april 2024 vrijwillig verlaten en houdt hij zich steeds aan de gemaakte afspraken. De situatie tussen partijen is volgens hem al een hele tijd rustig. De man zou graag via ‘birdnesting’ (om en om wisselend met de vrouw) met de kinderen in de woning verblijven en acht dat ook in het belang van beide partijen en de kinderen. Indien de voorzieningenrechter aan één van partijen voorlopig het uitsluitend gebruiksrecht gaat toekennen, voert de man in het kader van de belangenafweging aan dat hij een grotere financiële draagkracht heeft dan de vrouw, de afgelopen maanden ook heeft bijgedragen aan de vaste lasten van partijen en het nu - nadat hij ruim vier maanden bij zijn ouders heeft gewoond - de beurt is aan de vrouw om ergens anders te verblijven.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie van gelijke aard zijn, zal de voorzieningenrechter deze gezamenlijk bespreken.
4.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of de vrouw ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.3.
Hoewel de man betwist dat sprake is van een onhoudbare situatie die een voorlopige voorziening vereist, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van zodanige spanningen tussen partijen dat zij niet samen meer in de woning kunnen wonen. Partijen schetsen weliswaar een ander beeld van de huidige situatie, maar vast staat dat Veilig Thuis is betrokken en dat het nodig is om met de hulp van deze instantie afspraken te maken. Aangezien beide partijen als huurder op het huurcontract staan, is het van belang dat er duidelijkheid komt over de vraag wie van partijen voorlopig in de woning mag blijven wonen. Daarvoor is een voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden. Dit betekent dat de vrouw een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. De man heeft op zijn beurt, gelet op het voorgaande, ook een spoedeisend belang bij zijn (tegen)vordering.
4.4.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen huurders en medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. De vordering wordt alleen toegewezen, als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. Dit artikel kan analoog worden toegepast in deze zaak, waar de vrouw en de man contractueel medehuurder zijn. Bij de vraag aan wie (voorlopig) het gebruiksrecht van de woning moet worden toegewezen, gaat het om een belangenafweging. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. De verhuurder wordt niet in de afweging betrokken.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat die afweging in het voordeel van de vrouw uitvalt en overweegt daartoe het volgende.
Nadat de man de woning heeft verlaten hebben partijen met de hulp van Veilig Thuis afspraken gemaakt over de contacten tussen de man en de kinderen. Vóór de zomervakantie verbleven [kind 2] en [kind 3] iedere woensdag en eenmaal per twee weken van zaterdagochtend tot zondagavond bij de man. In de zomervakantie zijn zij 50% van de tijd bij de man geweest. [kind 1] heeft in de zomervakantie een enkele keer contact gehad met haar vader en heeft op dit moment helemaal geen contact met hem. De regeling zou eigenlijk na de zomervakantie worden uitgebreid, maar de vrouw heeft onweersproken gesteld dat er ten tijde van de zitting even geen contact tussen de man en de kinderen was totdat er weer een nieuw gesprek had plaatsgevonden tussen partijen en Veilig Thuis die week en partijen weer nieuwe afspraken hadden gemaakt. De voorzieningenrechter stelt vast dat de feitelijke situatie de afgelopen periode dan ook zo was, dat [kind 2] en [kind 3] het merendeel van de tijd bij de vrouw verbleven en [kind 1] de hele tijd. Het is in het belang van de kinderen dat zij in deze toch onrustige tijd van de relatiebreuk tussen hun ouders in de voor hen stabiele, vaste en vertrouwde omgeving van de woning kunnen blijven wonen.
Daarnaast weegt de voorzieningenrechter mee dat de man op dit moment - hoewel niet ideaal - alternatieve woonruimte heeft waar hij de kinderen ook kan ontvangen. Bovendien is tijdens de zitting gebleken dat de man makkelijker aan een andere woning kan komen dan de vrouw, omdat zijn inschrijftijd bij de woningbouwvereniging langer is. De man heeft weliswaar aangevoerd dat zijn financiële draagkracht groter is dan die van de vrouw, maar dat is geen doorslaggevend argument, zeker nu de vrouw, nadat de man zich heeft uitgeschreven van het adres van de woning (waartoe hij hierna zal worden veroordeeld) toeslagen kan aanvragen en heeft verklaard dat zij zich daarmee financieel kan redden.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt verder nog dat een 50-50 regeling van het gebruiksrecht van de woning, zoals de man primair in reconventie heeft gevorderd reeds niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat er (nog) geen dienovereenkomstige zorgregeling is vastgesteld. Gezien de huidige stand van zaken ligt het niet in de rede daar via het verdelen van het huurrecht op vooruit te lopen.
4.7.
De conclusie is dat de vordering van de vrouw zal worden toegewezen. De tegenvorderingen van de man zullen worden afgewezen.
4.8.
Aangezien de man weinig bezwaar heeft gemaakt tegen toewijzing van de vordering van de vrouw dat de man zich uitschrijft van het adres van de woning, terwijl de vrouw een spoedeisend financieel belang bij die vordering heeft, zal de voorzieningenrechter de conventionele vordering onder II. toewijzen. Wel zal de termijn van drie dagen waarbinnen de man zich moet uitschrijven pas ingaan nadat dit vonnis aan hem is betekend. De voorzieningenrechter wijst de gevorderde dwangsom ook toe, als prikkel voor de man om zich daadwerkelijk uit te schrijven, met dien verstande dat de dwangsom wordt gematigd naar € 250,00 per dag, met een maximum van € 5.000,00.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van dit vonnis voorlopig met uitsluiting van de man gerechtigd is tot het gebruik van de woning aan het adres [adres] , met bevel dat de man de woning niet meer mag betreden behoudens voorafgaande toestemming van de vrouw;
5.2.
veroordeelt de man om zich uit te schrijven van het adres van de woning aan het adres [adres] uiterlijk binnen drie dagen na de datum van betekening van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,00;
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.
560 \ 41245