In deze zaak vordert eiser, een ZZP'er, betaling van een openstaande factuur van € 567,16 en reiskosten van € 52,92 van gedaagde, een gemeente. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst die volgens eiser is ontstaan uit een e-mailcorrespondentie van 8 december 2022. Eiser heeft zijn werkzaamheden uitgevoerd van 16 januari tot en met 19 februari 2023, maar gedaagde heeft de factuur niet betaald. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst met eiser is opgezegd door een derde partij, [betrokken persoon], en dat er geen verdere verplichtingen zijn. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde wel degelijk de wederpartij van eiser is en dat de factuur voldoende gespecificeerd is. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe, met uitzondering van een deel van de gevorderde reiskosten, en veroordeelt gedaagde tot betaling van in totaal € 561,12, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast worden buitengerechtelijke incassokosten van € 84,17 toegewezen en moet gedaagde de proceskosten van € 664,65 vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.