ECLI:NL:RBGEL:2024:9654

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
10757419
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake huurovereenkomst en opheffing beslag

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem op 10 april 2024 een tussenuitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagden] over een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte. De procedure begon met een dagvaarding door [eiser] op 6 oktober 2023, waarbij hij vorderingen indiende tegen [gedaagden] wegens onbetaalde servicekosten en contractuele boetes. [gedaagde 1] was ontbonden op 1 april 2023, waarna [gedaagde 2] het gehuurde in gebruik nam. [eiser] heeft conservatoir beslag gelegd op de rekeningen van [gedaagden] bij ING Bank N.V., wat door [gedaagden] als onrechtmatig werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagden] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van [eiser] ondeugdelijk was. De kantonrechter heeft de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen en [gedaagden] veroordeeld in de proceskosten. De hoofdzaak zal worden voortgezet met een rolverwijzing voor het opgeven van verhinderdata.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10757419 \ CV EXPL 23-7536
Vonnis in het incident van 10 april 2024
in de zaak van
[eiser],
gevestigd in [Plaatsnaam] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. K. Klaasen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

destijds gevestigd en kantoorhoudende in [Plaatsnaam] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2], in zijn hoedanigheid van (voormalig) vennoot van
[gedaagde 1],
destijds zaakdoende in [Plaatsnaam] ,
hierna te noemen: (voormalig) vennoot [gedaagde 2] ,
3.
,handelende onder de naam
[gedaagde 1],
wonende en zaakdoende in [Plaatsnaam] ,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen in conventie in de hoofdzaak,
eisende partijen in reconventie in de hoofdzaak,
eisende partijen in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden] (mannelijk enkelvoud),
gemachtigde: mr. M.J. Seijbel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord in conventie, van eis in reconventie en van incidentele vordering,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in het incident
2.1.
Op 27 november 2018 hebben [eiser] en [gedaagde 1] een huurovereenkomst (hierna: de huurovereenkomst) gesloten. Als gevolg daarvan verhuurt [eiser] met ingang van 1 februari 2019 aan [gedaagde 1] een gedeelte van de totale bedrijfsruimte gelegen aan [adres] in [Plaatsnaam] (hierna: het gehuurde).
2.2.
In de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene bepalingen is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

25.1.De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel - zonder enige opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke huurder op verhuurder heeft of meent te hebben - geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening. (…)”.
2.3.
[gedaagde 1] is op 1 april 2023 ontbonden. [gedaagde 2] heeft het gehuurde diezelfde dag (met zijn eenmanszaak) in gebruik genomen.
2.4.
[eiser] heeft de huurovereenkomst per 1 februari 2024 opgezegd.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagden] op 6 oktober 2023 gedagvaard.
2.6.
Bij verzoekschrift van 10 november 2023 heeft [eiser] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht verlof te verlenen voor het (repeterend) leggen van conservatoir derdenbeslag op alle goederen van [gedaagden] onder ING Bank N.V. (hierna: ING).
2.7.
Op 13 november 2023 heeft de voorzieningenrechter het verlof verleend en daarbij de vordering begroot op een bedrag van € 115.797,92.
2.8.
Het beslag heeft doel getroffen op zowel de privérekening als de zakelijke rekening van (de eenmanszaak van) [gedaagde 2] , voor een bedrag van tenminste € 12.000,00.

3.Het geschil in de hoofdzaak in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 26.125,83 inclusief btw aan openstaande servicekostenfacturen, te vermeerderen met (primair) de contractuele boete dan wel (subsidiair) de wettelijke handelsrente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
2. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 4.341,49 inclusief btw aan openstaande eindafrekeningen, te vermeerderen met (primair) de contractuele boete dan wel (subsidiair) de wettelijke (handels)rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
3. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 5.100,00 aan contractuele boetes als gevolg van het uitblijven van betaling van de servicekosten, te vermeerderen met een boete van € 300,00 per maand voor iedere maand die het verzuim voortduurt, vanaf 1 oktober 2023, waarbij iedere maand als een volle maand geldt,
4. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 8.008,00 aan contractuele boetes als gevolg van het gebruik van het gehuurde zonder recht of titel, te vermeerderen met een boete van € 44,00 per dag voor iedere dag dat het verzuim voortduurt, vanaf 1 oktober 2023,
5. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 45.500,00 aan contractuele boetes als gevolg van het verzuim te zake van de exploitatieverplichting, te vermeerderen met een boete van € 250,00 per dag voor iedere dag dat het verzuim voortduurt, vanaf 1 oktober 2023,
6. primair, de huurovereenkomst zal ontbinden en [gedaagden] zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde,
- subsidiair, voor recht zal verklaren dat de huurovereenkomst door [eiser]
rechtsgeldig is opgezegd tegen 1 februari 2024 en/of het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen, zal bepalen op 31 januari 2024 althans een door de kantonrechter te bepalen datum,
- meer subsidiair, zal overgaan tot benoeming van een deskundige ex. art. 7:304 BW en de huurprijs van het gehuurde nader zal vaststellen,
7. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling, ten titel van vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, van:
- primair, een bedrag van € 46.692,70 inclusief btw, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente dan wel (subsidiair) de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
- subsidiair, een bedrag van € 38.347,31 inclusief btw, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente dan wel (subsidiair) de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
- meer subsidiair, een bedrag van € 13.361,30 inclusief btw, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente dan wel (subsidiair) de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
- uiterst subsidiair, de buitengerechtelijke kosten conform de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente dan wel (subsidiair) de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
8. [gedaagden] zal veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt - samengevat en primair - aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] een aantal servicekostenfacturen en eindafrekeningen niet heeft betaald. Aangezien hij te laat is met het betalen van de servicekostenfacturen, is een aantal contractuele boetes verbeurd. Nadat [gedaagde 1] per 1 april 2023 is ontbonden, heeft [gedaagde 2] het gehuurde zonder recht of titel in gebruik genomen en komt [gedaagde 1] zijn contractuele exploitatieverplichting niet na. Hierdoor is (opnieuw) een aantal contractuele boetes verbeurd.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
[gedaagden] vordert in reconventie - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat de huurovereenkomst door [gedaagde 2] is voortgezet,
2. voor recht zal verklaren dat de afrekening van de servicekosten moet geschieden op grond van het in de huurovereenkomst bepaalde systeem met voorschotbetalingen en jaarlijkse eindafrekening,
3. voor recht zal verklaren dat [gedaagde 1] over de jaren 2019 tot en met juli 2023 te veel servicekostenvoorschot heeft betaald, ter hoogte van € 72.054,09 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 20 december 2023,
4. zal bepalen dat het maandelijkse voorschot servicekosten bepaald zal worden op € 1.235,00 tot en met in ieder geval januari 2025, waarna op basis van de afrekening over het jaar 2024 een nieuw voorschotbedrag door partijen zal worden vastgesteld,
5. [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 36.027,05 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 20 december 2023,
6. voor recht zal verklaren dat [gedaagde 2] gerechtigd is zijn vordering ter zake de te veel betaalde servicekostenvoorschot te verrekenen met alles dat [eiser] van hem heeft te vorderen of te vorderen zal hebben,
7. [eiser] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagden] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal bevelen het onder de ING gelegde derdenbeslag binnen 48 uur na betekening van het vonnis in het incident op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van
€ 50.000,00 althans een nader door de kantonrechter te bepalen termijn en dwangsom, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten van dit incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gedaagden] legt aan zijn vordering ten grondslag dat - samengevat - het beslag van [eiser] dat doel heeft getroffen op zijn zakelijke bankrekening bij ING onrechtmatig is. De vermeende vordering van [eiser] bestaat niet. Het beslag is louter ingegeven om de druk op [gedaagden] te verhogen in de hoop dat hij de handschoen in de ring zal gooien.
4.3.
[eiser] voert verweer tegen de vordering en concludeert tot - samengevat - afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten van dit incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

De vordering tot opheffing van beslag
5.1.
De kantonrechter overweegt dat uit artikel 705 lid 2 Rv volgt dat een conservatoir gelegd beslag kan worden opgeheven als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Degene die opheffing van een beslag vordert, in dit geval [gedaagden] , moet aannemelijk maken dat de door de beslaglegger, [eiser] , gestelde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Bij de beoordeling of [gedaagden] daarin is geslaagd, zal de kantonrechter de wederzijdse belangen van partijen afwegen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van [eiser] bij de handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [gedaagden] bij de opheffing daarvan. Hierbij geldt dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, in het geval een vordering die vooralsnog niet vaststaat in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de schade die door het beslag is ontstaan. Het oordeel dat de rechter in dat kader geeft over de vraag of de vordering waarvoor beslag is gelegd, deugdelijk of ondeugdelijk is, is niet meer dan een voorlopig oordeel. Voor de motivering ervan gelden dan ook minder strenge eisen dan aan de motivering van de beslissing in de hoofdzaak. [1]
Was [eiser] bevoegd het beslag te leggen?
5.2.
[gedaagden] stelt dat het beslag onrechtmatig is, omdat de vordering op hem niet bestaat. Hij voert daartoe in de eerste plaats aan dat [gedaagde 1] is opgeheven en dat [gedaagde 2] niet op grond van de huurovereenkomst gehouden kan zijn tot betaling van een contractuele boete, servicekosten of een ander bedrag, omdat hij de huurovereenkomst - volgens de eigen stelling van [eiser] - niet zou hebben voortgezet. [eiser] moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . In het verlengde daarvan komt hem ook geen bevoegdheid tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde 2] toe.
5.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde 2] heeft zich in persoon verbonden als vennoot van [gedaagde 1] . Uit artikel 18 van het Wetboek van Koophandel volgt dat [gedaagde 2] in dat geval hoofdelijk verbonden is voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst die [gedaagde 1] met [eiser] heeft gesloten. Dit geldt ook voor eventuele verplichtingen tot betaling van servicekosten, eindafrekeningen of (verbeurde) contractuele boetes. In het geval [gedaagde 1] een verplichting jegens [eiser] niet nakomt, dan is [gedaagde 2] met zijn privévermogen aansprakelijk voor de schade die [eiser] daardoor lijdt. Daaronder vallen zijn privérekening en de zakelijke rekening die op zijn naam staat. Het beslag heeft daarop doel getroffen. Anders dan [gedaagden] meent, was [eiser] - nadat zij daartoe verlof van de voorzieningenrechter had gekregen, en marginaal toetsend - dus wel degelijk bevoegd tot het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van [gedaagde 2] .
Opschorting door [gedaagden]
5.4.
[gedaagden] stelt verder dat hij een bedrag aan openstaande servicekostenfacturen heeft opgeschort. De servicekostenfacturen zijn voorschotbetalingen die worden afgerekend met jaarlijkse eindafrekeningen. De manier waarop dat gebeurt, is onjuist. Bovendien heeft [gedaagden] vanaf het begin van de huurovereenkomst servicekosten betaald voor diensten die [gedaagde 1] sinds zijn ontbinding niet meer heeft afgenomen. Als gevolg daarvan heeft [gedaagden] meer servicekosten betaald dan hij verschuldigd was. Hij heeft recht op terugbetaling van het overschot, dat groter is dan het bedrag aan openstaande servicekostenfacturen dat hij nog aan [eiser] verschuldigd zou zijn. De vordering van [eiser] bestaat dus niet.
Daartegen heeft [eiser] (onder meer) ingebracht dat [gedaagden] de betaling van de servicekostenfacturen zonder rechtsgrond heeft opgeschort, omdat het opschortingsrecht van huurders in artikel 25.1 van de algemene bepalingen uitdrukkelijk is uitgesloten.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat voorshands, binnen de marginale toetsing van dit incident, het contractuele opschortingsverbod in de weg staat aan het rechtsgevolg waarop [gedaagden] zich beroept. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de vordering van [eiser] niet bestaat.
Beslag als pressiemiddel?
5.6.
Ten slotte stelt [gedaagden] dat het bedrag dat hij heeft opgeschort, te weten € 34.143,51, ruim minder is dan het bedrag waarvoor het beslag doel heeft getroffen. Het beslag is dan ook louter bedoeld om de druk op [gedaagden] te verhogen in de hoop dat hij de handdoek in de ring zal gooien, aldus [gedaagden] Nu het beslag voor € 12.000,00 doel heeft getroffen, is de stelling dat het bedrag van € 34.143,51 ruim minder is dan het bedrag waarvoor het beslag doel heeft getroffen feitelijk onjuist. [gedaagden] kan alleen al om die reden niet gevolgd worden in zijn stelling dat het beslag louter is bedoeld om de druk op [gedaagden] te verhogen, nog daargelaten dat [eiser] die stelling gemotiveerd heeft betwist.
Belangenafweging
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat, voorshands, niet is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagden] heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Daartegenover staat dat [eiser] haar belang bij handhaving van het beslag heeft uiteengezet door er onder meer op te wijzen dat het debiteurenrisico van [gedaagden] steeds groter wordt als gevolg van het oplopen van haar vordering. Het belang van [eiser] prevaleert dan ook boven dat van [gedaagden]
De incidentele vordering zal worden afgewezen
5.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vordering van [gedaagden] zal worden afgewezen.
[gedaagden] moet de proceskosten betalen
5.9.
Omdat [gedaagden] ongelijk krijgt, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld op € 926,00 (1,00 punt x € 926,00) aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten van betekening zoals in de beslissing zal worden vermeld.
Hoofdelijke proceskostenveroordeling
5.10.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

6.De beoordeling in de hoofdzaak

6.1.
De kantonrechter zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata over de periode juni 2024 tot en met
november 2024 op te geven. Vervolgens zal een datum voor een mondelinge behandeling worden bepaald.

7.De beslissing in het incident en in de hoofdzaak

De kantonrechter
in het incident
7.1.
wijst de vorderingen van [gedaagden] af,
7.2.
veroordeelt [gedaagden] , hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 926,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als hij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, verder te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis totdat alles is betaald,
in de hoofdzaak
7.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 april 2024voor opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen over de maanden juni 2024 tot en met november 2024,
7.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
51588 \ 61512

Voetnoten

1.Zie: Hoge Raad 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105.