ECLI:NL:RBGEL:2024:9655

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
10809566
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake huurovereenkomst bedrijfsruimte en incidenten tot opheffing beslag en voeging

In deze zaak gaat het om een huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] voor een bedrijfsruimte, waarbij [eiser] op 27 januari 2024 de overeenkomst heeft opgezegd wegens dringend eigen gebruik. [eiser] heeft conservatoir beslag gelegd op de bankrekeningen van [gedaagde] en zijn auto, wat [gedaagde] aanvecht. De kantonrechter heeft de vorderingen van [gedaagde] tot voeging van een andere zaak en opheffing van het beslag afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van [gedaagde] niet voldoende onderbouwd zijn en dat het belang van [eiser] bij handhaving van het beslag zwaarder weegt. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het opgeven van verhinderdata voor een mondelinge behandeling. De proceskosten van [gedaagde] worden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10809566 \ CV EXPL 23-8512
Vonnis in het incident van 15 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
gevestigd in [Plaatsnaam] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. K. Klaasen,
tegen
[gedaagde],
wonende en zaakdoende in [Plaatsnaam] ,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.J. Seijbel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 november 2023,
- de conclusie van antwoord in conventie, van eis in reconventie, en van incidentele vorderingen tot voeging en tot opheffing beslag,
- de conclusie van antwoord in de incidenten.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten in de incidenten

2.1.
Op 16 januari 2019 hebben [eiser] en [gedaagde] een huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW (hierna: de huurovereenkomst) gesloten. Als gevolg daarvan verhuurt [eiser] met ingang van 1 maart 2019 aan [gedaagde] een gedeelte (een
foodstand) van de totale bedrijfsruimte gelegen aan [adres] in [Plaatsnaam] (hierna: het gehuurde), tegen een huurprijs van € 7.500,00 exclusief btw per jaar. De huurovereenkomst had een initiële duur van twee jaar en is daarna voor een periode van drie jaar verlengd.
2.2.
In de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene bepalingen is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:

25.1.De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata in wettig Nederlands betaalmiddel - zonder enige opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke huurder op verhuurder heeft of meent te hebben - geschieden door storting dan wel overschrijving op een door verhuurder op te geven rekening. (…)”.
2.3.
[eiser] heeft de huurovereenkomst op 27 januari 2024 opgezegd tegen 31 januari 2024 wegens dringend eigen gebruik.
2.4.
Bij verzoekschrift van 10 november 2023 heeft [eiser] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht verlof te verlenen voor het leggen van enerzijds (repeterend) conservatoir derdenbeslag op alle goederen van [gedaagde] onder ING Bank N.V. (hierna: ING) en anderzijds conservatoir administratief beslag op de auto met kenteken [nummer] van [gedaagde] .
2.5.
Op 13 november 2023 heeft de voorzieningenrechter het verlof, voor wat betreft de bankrekeningen van [gedaagde] onder ING, verleend en daarbij de vordering begroot op een bedrag van € 67.954,12.
2.6.
Het beslag heeft voor een bedrag van € 1.717,19 doel getroffen op de bankrekeningen van [gedaagde] onder ING.

3.Het geschil in de hoofdzaak in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 22.683,89 inclusief btw aan openstaande servicekostenfacturen, te vermeerderen met (primair) de contractuele boete dan wel (subsidiair) de wettelijke handelsrente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
2. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.388,51 inclusief btw aan openstaande eindafrekeningen, te vermeerderen met (primair) de contractuele boete dan wel (subsidiair) de wettelijke (handels)rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
3. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.200,00 aan contractuele boetes als gevolg van het uitblijven van betaling van de servicekosten en eindafrekeningen, te vermeerderen met een boete van € 300,00 per maand voor iedere maand die het verzuim voortduurt, vanaf 1 oktober 2023, waarbij iedere maand als een volle maand geldt,
4. - primair, de huurovereenkomst zal ontbinden en [gedaagde] zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde,
- subsidiair, voor recht zal verklaren dat de huurovereenkomst door [eiser]
rechtsgeldig is opgezegd tegen 1 maart 2024 en/of het tijdstip waarop de huurovereenkomst zal eindigen, zal bepalen op 29 februari 2024 althans een door de kantonrechter te bepalen datum,
- meer subsidiair, zal overgaan tot benoeming van een deskundige ex. art. 7:304 BW en de huurprijs van het gehuurde nader zal vaststellen,
5. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten, van:
- primair, een bedrag van € 17.863,24 inclusief btw, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente dan wel (subsidiair) de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
- subsidiair, een bedrag van € 17.001,10 inclusief btw, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente dan wel (subsidiair) de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
- meer subsidiair, een bedrag van € 7.840,86, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente dan wel (subsidiair) de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
- uiterst subsidiair, de buitengerechtelijke kosten conform de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit, te vermeerderen met (primair) de wettelijke handelsrente dan wel (subsidiair) de wettelijke rente, vanaf de vervaldata van de afzonderlijke facturen althans vanaf de dag van de dagvaarding totdat alles is betaald,
6. [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt - samengevat - aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] een aantal servicekostenfacturen en eindafrekeningen niet heeft betaald. Als gevolg daarvan zijn een aantal contractuele boetes verbeurd. Verder is [gedaagde] (onder meer) herhaaldelijk en zeer ernstig tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen tot naleving van de wettelijke en contractuele hygiëneregels.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
[gedaagde] vordert in reconventie - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat de afrekening van de servicekosten dient te geschieden op grond van het in de huurovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene bepalingen bepaalde systeem met voorschotbetalingen en jaarlijkse eindafrekening,
2. voor recht zal verklaren dat [gedaagde] over de jaren 2019 tot en met juli 2023 te veel servicekostenvoorschot heeft betaald, ter hoogte van € 36.346,45 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 november 2023,
3. zal bepalen dat het maandelijkse voorschot servicekosten bepaald zal worden op € 1.235,00 tot en met in ieder geval januari 2025, waarna op basis van de afrekening over het jaar 2024 een nieuw voorschotbedrag door partijen zal worden vastgesteld,
4. [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 36.346,45 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 november 2023,
5. voor recht zal verklaren dat [gedaagde] gerechtigd is zijn vordering ter zake de te veel betaalde voorschotten op basis van het onder 2. en 4. bepaalde, te verrekenen met alles dat [eiser] van hem heeft te vorderen of te vorderen zal hebben,
6. [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.100,00 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 28 september 2023,
7. voor recht zal verklaren dat [gedaagde] gerechtigd is zijn vordering op basis van het onder 6. bepaalde, te verrekenen met alles dat [eiser] van hem heeft te vorderen of te vorderen zal hebben,
8. [eiser] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Aan zijn vorderingen in reconventie legt [gedaagde] - samengevat - ten grondslag dat [eiser] ten onrechte (bepaalde) servicekosten bij hem in rekening heeft gebracht. Als gevolg daarvan heeft [gedaagde] in het verleden te veel servicekosten aan [eiser] betaald. Dat overschot moet zij aan [gedaagde] (terug)betalen. [gedaagde] stelt verder dat personeel van [eiser] zijn koelvitrine heeft beschadigd. Die schade moet zij vergoeden, aldus [gedaagde] .
3.6.
[eiser] heeft nog geen verweer gevoerd.

4.De incidentele vorderingen tot voeging en opheffing

Het geschil in het incident tot voeging en de beoordeling
4.1.
[gedaagde] vordert dat de onderhavige hoofdzaak wordt gevoegd met de zaak met zaaknummer 10757419 CV EXPL 23-7536 die ook aanhangig is bij deze rechtbank (hierna: zaak 23-7536).
4.2.
Aan zijn vordering legt [gedaagde] ten grondslag - samengevat - dat de hoofdzaak verknocht is aan de andere zaak. Ook is het vanuit proceseconomische overwegingen wenselijk om de zaken gezamenlijk te behandelen, aldus [gedaagde] .
4.3.
[eiser] voert verweer tegen de vordering en concludeert tot afwijzing daarvan, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten van dit incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Voeging van zaken die bij dezelfde rechter aanhangig zijn op grond van artikel 222 lid 1 Rv kan plaatsvinden bij litispendentie of verknochtheid. Bij zaken tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp is sprake van litispendentie. Van verknochtheid is sprake als de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, of als zij daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Voor verknochtheid is niet vereist dat de zaken tussen dezelfde partijen worden gevoerd.
4.6.
De kantonrechter zal de incidentele vordering tot voeging toetsen aan het criterium van verknochtheid. Aangezien, [gedaagde] geen partij is in zaak 23-7536 is geen sprake van litispendentie.
4.7.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat deze zaak verknocht is aan zaak 23-7536, voert [gedaagde] aan dat in beide zaken sprake is van een huurgeschil tussen een standhouder en [eiser] . Beide zaken komen - in de kern - neer op een geschil over servicekosten. Verder heeft de correspondentie tussen partijen gedeeltelijk samen plaatsgevonden en worden de partijen in beide zaken door dezelfde gemachtigden bijgestaan. Vanuit proceseconomische overwegingen zou het dan ook wenselijk zijn beide zaken samen te behandelen.
4.8.
Daartegen voert [eiser] verweer. Zij voert - samengevat - aan dat de zaken niet hoofdzakelijk betrekking hebben op een geschil over servicekosten. De hoofdvordering heeft in beide zaken betrekking op de ontbinding van een huurovereenkomst, mede als gevolg van het onbetaald laten van servicekostenfacturen. Het feitencomplex en de overige ontbindingsgronden zijn echter verschillend. Het feit dat de partijen in beide zaken door dezelfde gemachtigden worden bijgestaan, maakt niet dat de zaken verknocht zijn. In de correspondentie tussen partijen is in beide zaken juist een duidelijke scheiding aangebracht. [eiser] voert verder aan dat voeging uitsluitend wordt gevorderd met het doel de procedures te vertragen. Nadere vertraging is vanwege de onhoudbare positie van [gedaagde] onwenselijk.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter is van verknochtheid in de onder 4.5. voormelde zin geen sprake. Weliswaar gaat het in beide zaken om vorderingen die verband houden met een huurovereenkomst van een
foodstandin dezelfde
[bedrijfsruimte], en ziet de discussie tussen de partijen in beide zaken (mede) op de verschuldigdheid van servicekosten. De vorderingen in beide zaken berusten evenwel op een verschillend feitencomplex. Immers, in beide zaken legt [eiser] verschillende gronden aan haar vordering tot ontbinding van de betreffende huurovereenkomst ten grondslag, zoals zij zelf ook opmerkt. Zo stelt [eiser] in deze zaak dat [gedaagde] de wettelijke en contractuele hygiëneregels heeft overtreden. Dat speelt niet in zaak 23-7536. In zaak 23-7536 stelt [eiser] bovendien - in tegenstelling tot in de onderhavige zaak - dat de betreffende huurder zijn contractuele exploitatieverplichting niet nakomt als gevolg van (verboden) ingebruikneming van de betreffende
foodstand. Deze gestelde tekortkomingen vormen in beide zaken ook verschillende grondslagen voor de vordering van [eiser] tot betaling van verschillende verbeurde contractuele boetes.
Daaruit volgt, naar het oordeel van de kantonrechter, dat de feitelijke en juridische geschilpunten in beide zaken niet identiek zijn. Zonder toelichting, welke ontbreekt, valt ook niet in te zien dat de feitelijke of juridische geschilpunten in de zaken zodanige samenhang met elkaar vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders.
Het geschil in het incident tot opheffing van beslag en de beoordeling
4.10.
[gedaagde] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal bevelen het onder de ING gelegde derdenbeslag alsmede het beslag op de lease-auto van [gedaagde] binnen 48 uur na betekening van het vonnis in het incident op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00 althans een nader door de kantonrechter te bepalen termijn en dwangsom, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten van dit incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.11.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen ten grondslag - samengevat - dat het beslag van [eiser] dat doel heeft getroffen op zijn bankrekeningen bij ING onrechtmatig is. De vermeende vordering van [eiser] bestaat niet. Het beslag is louter ingegeven om de druk op [gedaagde] te verhogen in de hoop dat hij de handschoen in de ring zal gooien. [eiser] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot afwijzing daarvan, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten van dit incident, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.12.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
4.13.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 705 lid 2 Rv bepaalt dat een conservatoir gelegd beslag kan worden opgeheven als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Degene die opheffing van een beslag vordert, in dit geval [gedaagde] , moet aannemelijk maken dat de door de beslaglegger, [eiser] , gestelde vordering ondeugdelijk of onnodig is. Bij de beoordeling of [gedaagde] daarin is geslaagd, zal de kantonrechter de wederzijdse belangen van partijen afwegen, waarbij moet worden beoordeeld of het belang van [eiser] bij de handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij de opheffing daarvan. Hierbij geldt dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, in het geval een vordering die vooralsnog niet vaststaat in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de schade die door het beslag is ontstaan. Het oordeel dat de rechter in dat kader geeft over de vraag of de vordering waarvoor beslag is gelegd, deugdelijk of ondeugdelijk is, is niet meer dan een voorlopig oordeel. Voor de motivering ervan gelden dan ook minder strenge eisen dan aan de motivering van de beslissing in de hoofdzaak. [1]
4.14.
[gedaagde] stelt dat het beslag onrechtmatig is, omdat de vordering van [eiser] op hem niet bestaat. Hij heeft betalingen opgeschort, omdat hij recht heeft op een grotere terugbetaling van te veel betaalde servicekosten dan het bedrag dat hij nog aan [eiser] verschuldigd is of zou zijn. De vorderingen van [eiser] in de hoofdzaak moeten dan ook worden afgewezen. Daarom moet ook het beslag worden opgeheven.
Daartegen heeft [eiser] (onder meer) ingebracht dat [gedaagde] de betalingen zonder rechtsgrond heeft opgeschort, omdat het opschortingsrecht van huurders in artikel 25.1 van de algemene bepalingen uitdrukkelijk is uitgesloten.
4.15.
De kantonrechter overweegt dat voorshands, binnen de marginale toetsing van dit incident, het contractuele opschortingsverbod in de weg staat aan het rechtsgevolg waarop [gedaagde] zich beroept. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat voorshands niet kan worden aangenomen dat de vordering van [eiser] niet bestaat.
4.16.
Ten slotte stelt [gedaagde] dat het bedrag dat hij heeft opgeschort, te weten € 23.866,96, ruim minder is dan het bedrag waarvoor het beslag doel heeft getroffen. Het beslag is dan ook louter bedoeld om de druk op [gedaagde] te verhogen in de hoop dat hij de handdoek in de ring zal gooien, aldus [gedaagde] . Nu het beslag voor € 1.717,19 doel heeft getroffen, is de stelling dat het bedrag van € 23.866,96 ruim minder is dan het bedrag waarvoor het beslag doel heeft getroffen feitelijk onjuist. [gedaagde] kan alleen al om die reden niet gevolgd worden in zijn stelling dat het beslag louter is bedoeld om de druk op [gedaagde] te verhogen, nog daargelaten dat [eiser] die stelling gemotiveerd heeft betwist.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat, voorshands, niet is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door [eiser] ingeroepen recht. Ook een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Daartegenover staat dat [eiser] haar belang bij handhaving van het beslag heeft uiteengezet door er onder meer op te wijzen dat zij vreest voor verhaalsontrekking door [gedaagde] . Verder stelt zij dat het debiteurenrisico van [gedaagde] steeds groter wordt als gevolg van het oplopen van haar vordering. Het belang van [eiser] prevaleert dan ook boven dat van [gedaagde] .
Slotsom
4.18.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vorderingen van [gedaagde] tot voeging en tot opheffing van beslag zullen worden afgewezen.
4.19.
Aangezien [gedaagde] ongelijk krijgt, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van [eiser] in het incident zullen worden vastgesteld op € 815,00 (1,00 punt x € 815,00) aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten van betekening zoals in de beslissing zal worden vermeld.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De kantonrechter zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen om partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata over de periode juli 2024 tot en met november 2024 op te geven. Vervolgens zal een datum voor een mondelinge behandeling worden bepaald. Verder zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld een conclusie van antwoord in reconventie te nemen.

6.De beslissing in de incidenten en in de hoofdzaak

De kantonrechter
in het incident tot voeging
6.1.
wijst de vordering van [gedaagde] af,
in het incident tot opheffing van beslag
6.2.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
in beide incidenten
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eiser] vastgesteld op € 815,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als hij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, verder te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis totdat alles is betaald,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 mei 2024voor opgave verhinderdata aan de zijde van beide partijen over de maanden juli 2024 tot en met november 2024, waarbij partijen tenminste twintig dagdelen beschikbaar zijn, verdeeld over voormelde maanden, en dat na genoemde datum een dag en tijdstip voor de mondelinge behandeling zal worden vastgesteld (ook als geen data zijn ontvangen),
6.5.
stelt [eiser] in de gelegenheid om uiterlijk op rol van
12 juni 2024de conclusie van antwoord in reconventie te nemen,
6.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.
51588 \ 61512

Voetnoten

1.Zie: Hoge Raad 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105.