ECLI:NL:RBGEL:2024:9740

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
05-820398-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 december 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsmaatregel opgelegd aan de veroordeelde. De veroordeelde had een verplichting tot betaling van € 42.954 aan de Staat, waarvan hij tot 17 april 2024 al € 22.464,70 had betaald. De veroordeelde verzocht om kwijtschelding van het resterende bedrag van € 23.789,30, onderbouwd met de stelling dat zijn persoonlijke situatie was verslechterd door een beëindigde relatie en financiële problemen. Hij stelde dat hij psychisch niet in staat was om verder te betalen.

De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet voldoende had aangetoond dat hij nu en in de toekomst geen draagkracht zou hebben om het resterende bedrag te voldoen. Het beroep op psychische onmacht was niet onderbouwd met objectiveerbare bescheiden. De rechtbank erkende de moeilijkheden van de veroordeelde, maar concludeerde dat er nog mogelijkheden waren om aan de betalingsverplichting te voldoen. De rechtbank wees het verzoek tot kwijtschelding of vermindering af, met de opmerking dat de deurwaarder mogelijk een nieuwe betalingsregeling kan treffen.

De beslissing werd genomen door rechter mr. Y.H.M. Marijs, in aanwezigheid van griffier G.C.F.J. Derkx, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
raadkamernummer : 24-026378
parketnummer : 05-820398-13
datum : 24 december 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] (Indonesië),
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.
Advocaat: mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.

Feiten

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft aan veroordeelde bij arrest van 28 juli 2015 een ontnemingsmaatregel opgelegd, inhoudende de verplichting tot betaling aan de Staat van
€ 42.954,--. Deze ontnemingsmaatregel is onherroepelijk geworden.
Veroordeelde heeft tot 17 april 2024, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift, een bedrag van € 22.464,70 betaald.

Procedure

Het verzoek van veroordeelde is op 17 april 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 11 december 2024 het verzoek op de openbare zitting behandeld.
De rechtbank heeft veroordeelde, de advocaat en de officier van justitie op zitting gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt tot kwijtschelding, althans vermindering van de aan veroordeelde ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegde verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 23.789,30.
Door en namens veroordeelde is aangevoerd dat zijn persoonlijke situatie in de afgelopen tijd is veranderd. Zijn relatie is eind 2023 geëindigd, waardoor veroordeelde op zoek moest naar een nieuwe woning. Doordat hij zo weinig te besteden heeft, is het heel moeilijk om een woning te vinden. Veroordeelde woont daarom tijdelijk bij een familielid (te weten zijn oom). Veroordeelde wil graag een toekomstperspectief hebben, met een passende woonruimte en de mogelijkheid om op voet van gelijkwaardigheid een relatie op te bouwen. Doordat een groot deel van zijn inkomen naar de deurwaarder gaat, kan hij zich dat financieel niet veroorloven.
Sinds 21 februari 2018 is veroordeelde in dienst van [bedrijf] in [plaats] . Zijn werkgever is op de hoogte van zijn situatie en heeft veroordeelde geholpen met het in kaart brengen van zijn schulden, contact leggen met de schuldeisers en het overbruggen van financieel moeilijke tijden. Door het draaien van ploegendiensten en het regelmatig maken van overuren kon veroordeelde de afgelopen jaren rondkomen. Momenteel heeft zijn werkgever niet veel orders in portefeuille en daardoor is de mogelijkheid voor ploegentoeslag en overuren sinds medio januari 2024 voor onbepaalde tijd vervallen.
Verzoeker doet een beroep op psychische onmacht. Door de grote bedragen die hij heeft moeten afbetalen, niet alleen op de ontnemingsvordering maar ook op een aantal andere schulden, heeft verzoeker zijn gezondheid verwaarloosd. Verzoeker geeft aan in psychisch opzicht helemaal ‘op’ te zijn en niet meer te kunnen. Hij heeft geen perspectief meer.

Standpunt van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)

De officier van justitie stelt dat veroordeelde op dit moment nog € 20.489,30 van de ontnemingsmaatregel moet betalen. Uit het verzoekschrift kan het CJIB niet tot de onweerlegbare conclusie komen, dat verzoeker onmachtig is om op termijn de gehele ontnemingsmaatregel te betalen. De wens van veroordeelde – hoe begrijpelijk uit menselijk perspectief die ook mag zijn – voldoet niet aan de wettelijke criteria. Gelet daarop en op het nog openstaande bedrag en de leeftijd van verzoeker, lijkt het prematuur om nu al over te gaan tot kwijtschelding dan wel vermindering van de ontnemingsmaatregel. Het kwijtschelden van de vordering onder de gegeven omstandigheden zou bovendien een onwenselijk precedent scheppen.

Beoordeling

Op grond van artikel 6:6:26 Sv kan de rechter die de betalingsverplichting heeft opgelegd op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van veroordeelde het vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden of bevelen dat een reeds betaald of verhaald bedrag geheel of gedeeltelijk wordt teruggegeven of aan een derde wordt uitgekeerd.
De rechtbank stelt voorop dat, om in aanmerking te komen voor kwijtschelding dan wel vermindering van de opgelegde betalingsverplichting, op de verzoeker de verplichting rust om gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd aannemelijk te maken dat nu en in de toekomst bij veroordeelde geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van verzoeker niet aan de wettelijke criteria voldoet. Het beroep van verzoeker op psychische onmacht is niet onderbouwd met objectiveerbare bescheiden. Daarmee is niet komen vast te staan dat vanwege een psychische belasting in redelijkheid niet van verzoeker kan worden verlangd dat hij nog langer op het ontnemingsbedrag aflost. De rechtbank kan zich het gevoel van onmacht wel indenken, omdat verzoeker al langere tijd met een gezien zijn inkomsten en lasten verhoudingsgewijs hoog bedrag per maand aflost, maar acht de reële mogelijkheden om uiteindelijk tot volledige betaling van de vordering te kunnen komen niet uitgeput. Verzoeker werkt en heeft inkomen. Dit betekent dat hij draagkracht heeft om maandelijks een bedrag af te lossen op de ontnemingsvordering. Wijziging van het maandelijks te betalen bedrag, teneinde verzoeker meer perspectief te bieden, is wellicht toch mogelijk in overleg met de deurwaarder. In dat verband is het volgende nog van belang.
Voor zover de rechtbank bekend heeft verzoeker in oktober 2024 contact opgenomen met de deurwaarder om te bekijken of het mogelijk is om het restantbedrag in een keer te betalen. Verzoeker moest aan de geldschieter (de bank) aantonen dat hij het geleende bedrag terug kan betalen. Zijn verzoek om de betalingen voor twee maaanden op te schorten, is door het CJIB toegewezen. Het is de rechtbank niet bekend of deze betaling ineens middels een lening bij deze of een andere geldschieter nog tot de mogelijkheden behoort. Ook hieruit blijkt dat de mogelijkheden voor verzoeker om uiteindelijk tot volledige betaling van de ontnemingsvordering te komen, niet zijn uitgeput, wat overigens niet wil zeggen dat, indien aflossing in één keer niet (meer) tot de mogelijkheden behoort, verzoeker niet langer is gehouden om in redelijkheid naar draagkracht op het hem opgelegde bedrag af te lossen.
Verzoeker beschikt vooralsnog over woonruimte. De rechtbank begrijpt dat verzoeker niet voor onbepaalde tijd bij zijn oom kan inwonen, maar als hij andere woonruimte weet te vinden, zou dit moeten betekenen dat het maandelijks af te lossen bedrag op de nieuwe woonsituatie wordt aangepast. Het is aan de deurwaarder om dan een nieuwe berekening van de draagkracht van verzoeker te maken. Het staat thans onvoldoende vast dat geen andere betalingsregeling mogelijk is.
Ter zitting heeft de advocaat aangevoerd dat verzoeker in 2012 een aanslag inkomstenbelasting van de Belastingdienst heeft ontvangen die ook betaald is. De advocaat acht het mogelijk dat het destijds door verzoeker betaalde bedrag van circa € 8.800,-- in mindering moet worden gebracht op de ontnemingsvordering. Dit verzoek is niet met stukken onderbouwd en kan daarom niet leiden tot vermindering dan wel kwijtschelding van de ontnemingsvordering.
Het verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. Y.H.M. Marijs, rechter, in tegenwoordigheid van G.C.F.J. Derkx, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2024.