ECLI:NL:RBGEL:2024:9742

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
05-253972-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag op vakantiechalet ten laste van echtgenoot van klaagster

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 december 2024 een beschikking gegeven in een klaagschrift dat was ingediend door klaagster, die het inbeslaggenomen vakantiechalet terugvorderde. Het chalet was in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen haar echtgenoot, [belanghebbende]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het chalet op 2 maart 2022 aan klaagster was overgedragen, terwijl er ten tijde van de overdracht nog geen concrete verdenking tegen [belanghebbende] bestond. Klaagster heeft aangevoerd dat zij te goeder trouw was en dat de overdracht van het chalet niet met het doel was om de uitwinning in het kader van de strafzaak te belemmeren. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de teruggave, stellende dat de overdracht een papieren werkelijkheid was en dat er sprake was van verhaalsfrustratie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat klaagster op de hoogte was van enige intentie tot verhaalsfrustratie en dat de overdracht van het chalet niet verdacht was. De rechtbank heeft het beklag gegrond verklaard en gelast de teruggave van het chalet aan klaagster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
raadkamernummer : 24-026369
parketnummer : 05-253972-24
datum : 24 december 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klaagster/beslagene] ,

geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: klaagster, tevens beslagene.
Advocaat: mr. M. van der Steeg, advocaat te Deventer.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94a Sv blijkt dat op 3 april 2022 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [belanghebbende] het vakantiechalet gelegen aan [adres 2] te [plaats] in beslag is genomen.

Procedure

Het klaagschrift is op 24 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 11 december 2024 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft klaagster, de advocaat en de officier van justitie op zitting gehoord.
De belanghebbende [belanghebbende] is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen chalet.
Namens klaagster is aangevoerd dat buiten redelijke twijfel is dat klaagster eigenaar is van het inbeslaggenomen onroerend goed. Het chalet is in conservatoir beslag genomen ten laste van [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ). Namens klaagster is de officier van justitie op 15 mei 2024 verzocht om het conservatoir beslag op te heffen. Daarop is geen reactie gekomen. Inmiddels is klaagster ook als verdachte aangemerkt, maar er zijn geen aanwijzingen dat het conservatoir ten laste van haar is gelegd. Er zijn geen aanwijzingen dat het chalet aan klaagster is gaan toebehoren met het kennelijk doel om de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, terwijl klaagster dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. Klaagster was volledig te goeder trouw toen het chalet van [belanghebbende] aan haar in eigendom is overgedragen. Het chalet is aan haar overgedragen vanwege de broze gezondheid van [belanghebbende] en om te voorkomen dat het chalet na zijn dood naar zijn broer zou gaan. Al vanaf 2018 heeft klaagster bedragen overgemaakt naar [belanghebbende] ter aanbetaling op het chalet. Nu zich niet een situatie voordoet zoals genoemd in artikel 94a, vierde en vijfde lid, Sv, dient het conservatoir beslag te worden opgeheven.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen onroerend goed aan klaagster. Op basis van de OVC-gesprekken en de wijze waarop het eigendom van [belanghebbende] naar klaagster is overgegaan, meent het Openbaar Ministerie dat sprake is van een papieren werkelijkheid ten aanzien van het eigendom van het chalet en dat [belanghebbende] zijn feitelijke macht over de chalet heeft proberen te verhullen door klaagster op papier eigenaar te laten zijn. Dat het voorwerp aan de ander is gaan toebehoren vlak vóór de sluiting van het huwelijk en zonder dat hier een reële economische transactie aan ten grondslag lag, onderschrijft het doel van [belanghebbende] om de uitwininning van het chalet te bemoeilijken of verhinderen. Aannemelijk is dat de eigendomsoverdracht ertoe diende om uitwinning daarvan te bemoeilijken en dat zodoende sprake is van verhaalsfrustratie.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat bij klaagster daadwerkelijk de wetenschap bestond van de intentie tot verhaalsfrustratie van [belanghebbende] . Dat vermoeden is er echter wel. Het Openbaar Ministerie meent dat (op zijn minst) sprake is van een situatie waarin klaagster dit had kunnen vermoeden. Daarom kan niet worden gezegd dat zij te goeder trouw was. Zodoende stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat sprake is van verhaalsfrustratie. Daarom is het chalet meegenomen in de aanvraag tot machtiging van conservatoir beslag, wat door de rechter-commissaris aldus is toegewezen. Het conservatoir beslag is rechtmatig gelegd en het beklag dient ongegrond verklaard te woden.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee jaren na inbeslagneming. Klaagster is daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het chalet is door [belanghebbende] overgedragen aan klaagster op 2 maart 2022. Op 24 juni 2022 zijn klaagster en [belanghebbende] gehuwd. Het staat vast dat het chalet aan klaagster toebehoort.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag op grond van artikel 94a, derde lid, Sv dient de rechter eerst te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd. Als er geen sprake is van een dergelijke verdenking moet teruggave worden gelast.
Als er wel sprake is van een dergelijke verdenking, moet de rechter onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer zal opleggen als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Klaagster wordt – kort gezegd – verdacht van verboden bezit van wapens en munitie. Dit betreft een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd.
Op het chalet van klaagster is op 3 april 2024 conservatoir beslag gelegd in het kader van de strafzaak tegen haar echtgenoot [belanghebbende] . Hij is op 7 november 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden wegens (samengevat weergegeven) het vervaardigen van amfetamine(-olie) en de voorbereidingshandelingen daartoe gedurende een periode van twee maanden, namelijk in de periode van 12 december 2023 tot en met
21 februari 2024. Daarnaast is hem een ontnemingsmaatregel op gelegde ter grootte van
€ 96.600,85.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanwijzingen dat het chalet op
2 maart 2022 is overgedragen met het kennelijke doel de uitwinning in het kader van voornoemde strafzaak en ontneming te belemmeren of te verhinderen, terwijl klaagster dat wist of moest vermoeden. De rechtbank overweegt daarbij dat enkel het bij het Openbaar Ministerie bestaande vermoeden van verhaalsfrustratie onvoldoende is om de inbeslagneming van het chalet te rechtvaardigen.
Namens klaagster is aangevoerd dat het chalet is overgedragen om te voorkomen dat het chalet na het overlijden van [belanghebbende] aan de broer van [belanghebbende] zou toekomen. Aangezien klaagster en [belanghebbende] een affectieve relatie hadden, is voor het chalet minder betaald dan de marktwaarde. De rechtbank ziet vooralsnog geen reden om te twijfelen aan het relaas van klaagster dat haar echtgenoot ten tijde van de overdracht (reeds) in slechte gezondheid verkeerde. Ook het feit dat het chalet is overgedragen aan klaagster een paar maanden voordat zij met [belanghebbende] in het huwelijk trad, maakt niet zonder meer dat sprake is van een verdachte overdracht. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat het chalet om redenen gelegen in de familiesfeer is overgedragen voor een relatief bescheiden bedrag.
Daar komt bij dat ten tijde van de overdracht nog geen sprake was van een concrete verdenking jegens [belanghebbende] . De rechtbank dient ex-tunc te toetsten. De tijd waarin het [belanghebbende] het tenlastegelegde zou hebben gepleegd, beslaat de periode 12 december 2023 tot en met 21 februari 2024. Het chalet is ruim anderhalf jaar eerder overgedragen.
De OVC-gesprekken die zijn opgenomen in het dossier, zien niet op het verkrijgen van het chalet maar op het vervreemden van goederen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet vaststaat dat klaagster ten tijde van het verkrijgen van het chalet niet te goeder trouw is geweest. Gelet op de verdenking jegens klaagster zelf, acht de rechtbank het ook hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan klaagster de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij het ontbreken van strafvorderlijk belang het beslag dient te worden opgeheven. Zij verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave van het inbeslaggenomen chalet aan klaagster.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag gegrond en gelast de teruggave aan klaagster van vakantiechalet gelegen aan [adres 2] te [plaats] .
Deze beslissing is gegeven door mr. Y.H.M. Marijs, rechter, in tegenwoordigheid van G.C.F.J. Derkx, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.