ECLI:NL:RBGEL:2025:10014

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
126010
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door aanrijding met auto tijdens conflict tussen buren

Op 21 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 67-jarige man, die werd beschuldigd van zware mishandeling van zijn buurman. De verdachte reed op 24 april 2025 met zijn auto in op zijn buurman tijdens een conflict, wat resulteerde in een open botbreuk aan het onderbeen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor poging tot doodslag, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op de zware mishandeling, aangezien hij bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door met aanzienlijke snelheid op het slachtoffer in te rijden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 20 dagen en een taakstraf van 200 uur op. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding, waarbij de rechtbank een bedrag van € 500,- aan immateriële schade toekende. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat er sprake was van een langdurig conflict tussen hem en het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.126010.25
Datum uitspraak : 21 november 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. E.J.M.J. Damen, advocaat in Arnhem .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een personenauto (met aanzienlijke snelheid) op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een open botbreuk aan het (onder)been, heeft toegebracht door met een personenauto (met aanzienlijke snelheid) op die [slachtoffer] in te rijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 april 2025 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een personenauto (met aanzienlijke snelheid) op die [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het subsidiair tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging doodslag wordt vrijgesproken, nu geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
De aanleiding
Uit het dossier komt naar voren dat er sprake is van een jarenlang lopend conflict tussen de bewoners van [adres 1] [verdachte] en zijn vrouw [naam] ) en de bewoner van [adres 2] ( [slachtoffer] ). Verdachte [verdachte] ) heeft de afgelopen jaren diverse meldingen gedaan bij de politie en de woningbouwvereniging met betrekking tot overlastgevend gedrag van [slachtoffer] (aangever). Ook [slachtoffer] heeft meldingen gedaan bij de politie over dreigend gedrag van zijn buurman (verdachte). Verdachte was op 24 april 2025, vlak voor het hierna te bespreken incident, niet thuis en hij zag op zijn telefoon via de camerabeelden van zijn deurbel dat aangever iets in zijn tuin gooide. Vervolgens is verdachte naar huis gereden en hoorde hij, nog steeds via zijn telefoon, dat zijn vrouw werd uitgescholden door aangever.
Het incident
[slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij op 24 april 2025 op de [adres 3] in [plaats] op de stoep liep voor het huis van verdachte en een woordenwisseling kreeg met [naam] . Vervolgens hoorde [slachtoffer] een auto terwijl hij met zijn rug naar de straat stond. Het ene moment stond hij op het parkeervlak en het andere moment lag hij op de grond. Hij is over een hek heen gevlogen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij is geopereerd aan zijn been in verband met een gebroken enkel. [2]
Na de aanrijding voelde [slachtoffer] ook nog een aantal tikken in zijn gezicht en hoorde hij de stem van [verdachte] (verdachte). Hij sloeg op het gezicht van [slachtoffer] , waaronder op zijn neus, waar hij nu een scheurtje in heeft.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de camerabeelden met zicht op de voortuin van [adres 1] en deels met zicht op de voortuin van [adres 2] uitgekeken. Op deze beelden is te zien dat een auto van het merk Opel zonder snelheid te minderen het lege parkeervak indraaide, achter de man die op de stoep stond. Vervolgens reed dit voertuig zonder vaart te minderen de stoep op tegen de man aan en raakte zijn achterbenen. De man vloog door de lucht en landde op de tuintafel in de voortuin. Het voertuig kwam tot stilstand tegen het metalen hek. Nadat de bestuurder uitstapte, dook hij bovenop de man die op de grond lag. De bestuurder gaf de man met gebalde vuist zes vuistslagen. [3] De rechtbank heeft deze beelden ter zitting bekeken en stelt vast dat deze weergave accuraat is en voegt daaraan toe dat het metalen tuinhek aanzienlijk is ingedeukt nadat de auto er tegenaan is gereden. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij de bestuurder is van de grijze auto die op de camerabeelden is te zien en dat hij [slachtoffer] met deze auto heeft geraakt. Daarna is verdachte uitgestapt en heeft hij [slachtoffer] een paar klappen gegeven. [5]
Uit de medische informatie volgt dat [slachtoffer] op 24 april 2025 is geopereerd in verband met een crurisfractuur (dat wil zeggen een (open) botbreuk) in zijn linker onderbeen. Daarna is hij van 24 april 2025 tot en met 2 mei 2025 opgenomen op de afdeling Orthopedie. [6] Vervolgens is [slachtoffer] op 4 juli 2025 opnieuw opgenomen in het ziekenhuis, in verband met een geïnfecteerde tibiapen (pin in het been), die was geplaatst op 24 april 2025 en is hij opnieuw geopereerd. [7] Op 21 juli 2025 is hij vanuit het ziekenhuis ter overbrugging en herstel tot aan een vervolgoperatie opgenomen op de Geriatrische Revalidatieafdeling van Attent. [8] In het operatieverslag van de afdeling Orthopedie van het Rijnstate ziekenhuis wordt gesproken over een langdurig herstel. [9]
Vrijspraak poging doodslag
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of verdachte opzet heeft gehad op de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Om te spreken van een poging tot doodslag dient het opzet van verdachte gericht te zijn geweest op het doden van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het de bedoeling van verdachte is geweest om [slachtoffer] van het leven te beroven. Van vol opzet is daarom geen sprake.
Vervolgens beoordeelt de rechtbank of verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad, aldus dat hij bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Onduidelijk is gebleven met welke snelheid verdachte exact reed op het moment dat hij tegen [slachtoffer] aanreed. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat in dit specifieke geval een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] bestond. Voorwaardelijk opzet kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of het letsel van [slachtoffer] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op de aard en ernst van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen door middel van meerdere operaties, de opname in een revalidatiekliniek en het langdurige herstel, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
(Voorwaardelijk) opzet op zware mishandeling
Tot slot ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet heeft gehad op de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Uit het dossier volgt onvoldoende dat het de bedoeling van verdachte is geweest om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is daarom geen sprake.
De rechtbank is gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat er wel een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen als gevolg van de gedraging van verdachte.
Door met onverminderde snelheid op [slachtoffer] in te rijden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op dergelijk letsel bij [slachtoffer] bewust aanvaard. Verdachte heeft dus voorwaardelijk opzet gehad op de zware mishandeling.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks24 april 2025 te [plaats]
, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een open botbreuk aan het
(onder
)been, heeft toegebracht door met een personenauto
(met aanzienlijke snelheid)op die [slachtoffer] in te rijden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat volstaan kan worden met een straf gelijk aan het voorarrest eventueel in combinatie met een voorwaardelijke taakstraf. Daarnaast heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het eigen aandeel van [slachtoffer] in (de aanloop naar) het incident.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met een personenauto in te rijden op [slachtoffer] . Hierbij heeft verdachte de benen van [slachtoffer] geraakt waardoor deze met zijn bovenlichaam op de motorkap terecht kwam en met zijn hoofd de voorruit raakte. Vervolgens vloog [slachtoffer] door de lucht en kwam op de tuintafel in de voortuin terecht. Hierna heeft verdachte [slachtoffer] nog enkele keren geslagen. [slachtoffer] heeft aan deze gebeurtenissen een open botbreuk aan zijn onderbeen en een gebroken neus overgehouden. [slachtoffer] is in verband met de open botbreuk aan zijn onderbeen twee maal geopereerd. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring en de ingediende vordering van de benadeelde partij blijkt dat [slachtoffer] nog steeds kampt met de gevolgen van deze aanrijding.
Persoonlijke omstandigheden
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 25 september 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 25 juni 2025, waarin de reclassering het recidiverisico laag inschat en een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert. Uit het dossier komt verder naar voren dat sprake was van een langlopend conflict tussen verdachte en zijn buurman [slachtoffer] . Verdachte heeft hierover in de voorgaande jaren bij diverse instanties meldingen gedaan en hulp gezocht bij de overlast die hij ervoer, maar daar is naar zijn zeggen nooit adequaat op gereageerd. De rechtbank houdt met deze omstandigheden rekening in het voordeel van verdachte.
De op te leggen straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd en gaan – bij een zaak als deze, het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen niet zijnde een vuurwapen – uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden.
De rechtbank moet voorts rekening houden met het taakstrafverbod uit artikel 22b, lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op dit taakstrafverbod is de rechtbank in dit geval verplicht aan verdachte een (ten minste deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen. Daarom zal in ieder geval aan verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd voor de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 20 dagen.
De rechtbank acht het echter, gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden, niet passend om verdachte terug te sturen naar de gevangenis of om aan hem nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank houdt er daarbij rekening mee dat het slachtoffer inmiddels is verhuisd en dat de kans op recidive laag is ingeschat.
Anderzijds kan niet volstaan worden met ‘alleen maar’ twintig dagen gevangenisstraf die al zijn uitgezeten. Daarom zal de rechtbank naast de gevangenisstraf nog een werkstraf opleggen van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De rechtbank zal tot slot het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 540,21 aan materiële schade, bestaande uit medische kosten met betrekking tot het gebitsletsel en reiskosten tot en met 7 november 2025 en € 3.000,- aan immateriële schade wegens een neusfractuur en schade aan het gebit, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Schadevergoeding die ziet op het letsel door de aanrijding wordt niet verzocht, omdat deze via de verzekering wordt afgehandeld. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. De officier van justitie vordert voorts oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Ten aanzien van de gebitsschade heeft de raadsman aangevoerd dat er een groot tijdsverloop zit tussen de datum van het incident (24 april 2025) en de datum van het tandartsbezoek (18 juni 2025). Daarnaast heeft getuige [getuige] verklaard dat de benadeelde partij zijn kunstgebit had uitgedaan voordat verdachte aan kwam rijden, waardoor er geen causaal verband is vast te stellen tussen het feit en de schade. Met betrekking tot de gevorderde reiskosten heeft de raadsman aangevoerd dat deze kosten niet zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman gesteld dat de mishandeling in een te ver verwijderd verband van het tenlastegelegde staat.
Overweging van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde en het daarop volgende en niet in geschil zijnde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde medische kosten tot en met 7 november 2025 van € 390,21 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank kan uit de medische stukken niet afleiden dat er omstreeks 24 april 2025 schade aan het gebit is geconstateerd. Daarnaast ligt de datum van de behandeling van 18 juni 2025 die terugkomt op de tandartsfacturen geruime tijd na de datum van het incident. Het voorgaande, in combinatie met de verklaring van getuige [getuige] dat de benadeelde partij zijn kunstgebit had uitgedaan, brengt mee dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van uit het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks voortvloeiende schade.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde reiskosten tot en met 7 november 2025 van € 150,- onvoldoende onderbouwd. Bovendien is niet aannemelijk dat reiskosten hoefden te worden gemaakt voor schade aan de neus. Immers, uit de beschikbare informatie over benadeeldes schade aan de neus blijkt dat hij op 27 april 2025 in het ziekenhuis is geweest voor zijn neus. Op dat moment lag hij echter nog in het ziekenhuis in verband met zijn been. Dat reiskosten noodzakelijk waren voor dit bezoek aan het ziekenhuis is daarom niet gebleken.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde en het daarmee samenhangende en daaropvolgende handelen van verdachte schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De benadeelde heeft immers lichamelijk letsel opgelopen onder meer in de vorm van een gebroken neus. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade ten aanzien van de gebroken neus op een bedrag van € 500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot immateriële schade. Verdachte is vanaf 24 april 2025 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op
een taakstraf van 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
Civiele vordering [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met het subsidiaire feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] (voor het overige) niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 500,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 10 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Rikken (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2025.
De griffier en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2025188725, gesloten op 27 april 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 11-12.
3.Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden), p. 40-41.
4.Waarneming ter zitting.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 november 2025
6.Aanvullende medische informatie: ontslagbrief Rijnstate, Vakgroep Chirurgie/Orthopedie, van 6 mei 2025, p. 28.
7.Aanvullende medische informatie: brief Rijnstate, Vakgroep Chirurgie/Orthopedie, van 23 juli 2025, p. 14-15.
8.Aanvullende medische informatie: brief Attent zorg behandeling, p. 6.
9.Aanvullende medische informatie: Rijnstate Orthopedie Operatieverslag, p. 45-46.