ECLI:NL:RBGEL:2025:10075

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
457977
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een burenconflict met betrekking tot bouwvergunningen en erfgrenzen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 28 oktober 2025, gaat het om een kort geding tussen twee buren, aangeduid als eisers en gedaagden, die in een nieuwbouwproject naast elkaar wonen. De eisers hebben een woning laten bouwen met uitkragingen die volgens een eerder vonnis van 3 september 2025 inbreuk maken op het eigendomsrecht van de gedaagden, omdat deze uitkragingen de erfgrens met ongeveer twee centimeter zouden overschrijden. De rechtbank had eisers veroordeeld om deze uitkragingen te verwijderen, maar eisers hebben in dit kort geding verzocht om schorsing van deze veroordeling totdat er in hoger beroep uitspraak is gedaan.

De voorzieningenrechter heeft de vordering tot schorsing beoordeeld aan de hand van de belangenafweging tussen eisers en gedaagden. Eisers hebben gesteld dat de verwijdering van de uitkragingen aanzienlijke kosten met zich meebrengt en dat het verwijderen van de afwerking zou leiden tot een koudebrug, wat de isolatie van hun woning zou aantasten. Gedaagden hebben het belang van hun eigendomsrecht benadrukt, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van eisers bij het behoud van de huidige situatie zwaarder weegt dan het belang van gedaagden bij de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van eisers toegewezen en de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis geschorst. Gedaagden zijn in het ongelijk gesteld en moeten de proceskosten van eisers vergoeden. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/457977 / KG ZA 25-356
Proces-verbaal van mondeling vonnis van 28 oktober 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,2. [eiser sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. T.J. van Veen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. J.P. Hoegee.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Arnhem.
De zaak wordt behandeld door mr. D.T. Boks, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. C.G.M. Kosman als griffier.
Aanwezig zijn:
- [eiser sub 1] , eiser sub 1
- [eiser sub 2] , eiseres sub 2
- mr. T.J. van Veen, advocaat van eisers
- [gedaagde sub 1] , gedaagde sub 1
- [gedaagde sub 2] , gedaagde sub 2
- mr. J.P. Hoegee, advocaat van gedaagden.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen en het beantwoorden van vragen van de rechter.
De voorzieningenrechter sluit de mondelinge behandeling en wijst het volgende vonnis.

1.De feiten en de gronden van de beslissing

1.1.
[eisers] en [gedaagden] zijn buren en wonen naast elkaar op [adres] in [woonplaats] . [eisers] woont op [adres] en [gedaagden] op [adres] . De woningen van partijen zijn nieuwbouw rijtjeswoningen en grenzen aan één zijde aan elkaar.
1.2.
Zowel [eisers] als [gedaagden] hebben afzonderlijk opdracht gegeven aan een architect om een passende woning te ontwerpen. De voor [eisers] ontworpen woning heeft – voor zover hier van belang – een voorgevel met drie zogenaamde uitkragingen die vijftig centimeter voorbij de voorgevelrooilijn uitsteken. De uitkragingen op de derde, vierde en vijfde bouwlaag van de woning van [eisers] bevinden zich aan de zijde van de voorgevel grenzend aan de voorgevel van [gedaagden]
1.3.
De uitkragingen zijn aan de zijkant afgewerkt. De afwerkingen hebben een dikte van maximaal 4 centimeter, waarvan een aantal centimeter zich bevindt aan de voorzijde langs de rand van de woning van [gedaagden] . De betreffende afwerkingen zijn aangebracht in overeenstemming met de afgegeven omgevingsvergunning, de gestelde isolatievoorschriften en het bouwplan van [eisers] .
1.4.
Tussen partijen zijn verschillende conflicten ontstaan met betrekking tot de realisatie van de bouw van de betreffende woningen. Over deze geschillen is tussen partijen een procedure gevoerd. In deze procedure heeft de rechtbank opdracht gegeven aan een deskundige om een rapport uit brengen. Dit rapport heeft de rechtbank in de beslissing betrokken. De procedure is geëindigd in een vonnis van 3 september 2025 [1] .
1.5.
In rechtsoverweging 5.1. van het dictum van dit vonnis is [eisers] veroordeeld om op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen zes weken na betekening van het vonnis de afwerking van de zijkanten van de uitkragingen – voor zover die zijn gesitueerd voor en aan het voorgevelvlak van de woning van [gedaagden] – te verwijderen en verwijderd te houden. Dit onderdeel van het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft aan deze veroordeling ten grondslag gelegd dat die afwerking inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [gedaagden] omdat sprake zou zijn van overschrijding van de erfgrens met ongeveer twee centimeter.
1.6.
[gedaagden] heeft direct na ontvangst van het vonnis aangekondigd daartegen hoger beroep in te stellen. Het vonnis is door [gedaagden] aan [eisers] betekend bij exploot van 17 september 2025. Ook [eisers] zal hoger beroep instellen tegen het vonnis, in elk geval ten aanzien van rechtsoverweging 5.1. in het dictum.
Vordering
1.7.
[eisers] vordert in dit kort geding schorsing van de veroordeling van [eisers] zoals vermeld in rechtsoverweging 5.1 van het dictum van het vonnis van deze rechtbank van 3 september 2025 (met zaak-/rolnummer C/05/404865 / HA ZA 22-246), totdat in het door [eisers] dan wel [gedaagden] in te stellen hoger beroep onherroepelijk uitspraak zal zijn gedaan, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
1.8.
Het spoedeisend belang bij de vordering is gegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat [eisers] vanaf 29 oktober 2025 dwangsommen verbeurt indien hij niet voldoet aan de veroordeling zoals vermeld in rechtsoverweging 5.1. van het vonnis. [gedaagden] heeft het spoedeisend belang ook niet weersproken.
1.9.
Bij het beoordelen van de vordering tot schorsing van de executie van het vonnis van de rechtbank van 3 september 2025 geldt het volgende toetsingskader. [2] Het uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde (in dit geval [eisers] ) bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen (in dit geval [gedaagden] ) bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende hoger beroep blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
Is sprake van een kennelijk misslag?
1.10.
[eisers] stelt dat het vonnis van 3 september 2025 twee kennelijke misslagen bevat. Hij stelt daartoe het volgende.
1.11.
Ten onrechte is door de rechtbank in rechtsoverweging 4.23 geoordeeld dat de zijkanten van de uitkragingen dan wel de afwerkingen een overschrijding van de erfgrens met [gedaagden] met ongeveer 2 centimeter oplevert en dat daarmee sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagden] . Dat is onjuist. De uitkragingen van de woning van [eisers] bevindt zich volledig boven grond die in eigendom aan de Gemeente Arnhem toebehoort en de afwerking bevindt zich aan de eigen voorgevel.
1.12.
Dit is ter zitting door [gedaagden] betwist en met foto’s onderbouwd. Gelet op deze betwisting kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een evidente fout van de rechtbank.
1.13.
Ten tweede voert [eisers] aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het oordeel van de deskundige ATB op vraag 7b zoals weergegeven in het deskundigenrapport dat in de bodemprocedure is ingebracht. Het enkele gegeven echter dat de rechtbank het antwoord op deze vraag niet met zoveel woorden heeft genoemd betekent niet dat het antwoord op die vraag niet is meegenomen in de beoordeling. Ook op dit punt kan niet gezegd worden dat sprake is van een evidente fout.
Belangenafweging
1.14.
De rechtbank heeft in het vonnis van 3 september 2025 de beslissing over de uitvoerbaar bij voorraadverklaring, anders dan [gedaagde sub 1] in deze procedure tijdens de zitting heeft betoogd, niet gemotiveerd. De rechtbank is wel ingegaan op de termijn voor tenuitvoerlegging, maar van een belangenafweging blijkt niet. Daarom mogen bij de beoordeling van de vraag, of er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [eisers] bij behoud van de bestaande toestand totdat op het ingestelde hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van [gedaagden] bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van 3 september 2025, eventueel ook omstandigheden worden betrokken die niet nieuw zijn.
1.15.
In dit geval is gesteld dat het belang van [eisers] bij schorsing van het vonnis zwaarder moet wegen dan het belang van [gedaagden] bij verwijdering van de afwerking van de zijkanten van de uitkragingen die zijn gesitueerd voor en aan het voorgevelvlak van de woning van [gedaagden] . [eisers] heeft gemotiveerd gesteld dat verwijdering aanzienlijke kosten met zich brengt, waarbij in het midden kan blijven of dit € 10.000,- of € 30.000,- is. Verder heeft hij naar voren gebracht dat verwijdering van de afwerking tot gevolg heeft dat er een koudebrug ontstaat. Dit laatste is door [gedaagde sub 1] betwist, maar zoals [gedaagde sub 1] ook zelf in haar pleitaantekening naar voren brengt heeft de deskundige geconstateerd dat als de aangebrachte afwerking wordt verwijderd, de woning niet meer aan de isolatievoorschriften voldoet. Met het oog op de komende winter heeft [eisers] daarom een belang bij handhaving van de huidige situatie. En dit belang weegt zwaarder dan het belang van [gedaagden] bij onmiddellijke tenuitvoerlegging.
1.16.
[gedaagden] heeft ter zitting wel gesteld dat zijn belang is gelegen in het feit dat een inbreuk is gemaakt op zijn eigendomsrecht, maar niet gesteld is welk nadeel hij daar nu van ondervindt. Er is verder nog gewezen op het aanzicht van de woning dat zou zijn aangetast door een rafelrand, maar ook dat levert op dit moment geen direct nadeel op. En verder is nog gewezen op lekkages die zouden kunnen worden verholpen als de afwerking en de zijkanten van de uitkragingen worden verwijderd, maar dat is niet onderdeel van de veroordeling. Nog daargelaten dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat die lekkages zijn verholpen als de uitkragingen worden aangepast. Ten slotte wijst [gedaagden] op het gegeven dat een infrezen in de voorgevel van zijn woning achterwege kan blijven bij verwijdering van de afwerking van de gevel van [gedaagden] , maar onduidelijk is wat hij daarmee bedoelt.
1.17.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat het belang van [eisers] zwaarder weegt dan het belang van [gedaagden] .
1.18.
De voorzieningenrechter wijst de vordering toe.
1.19.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
147,81
- griffierecht
331,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.763,81

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van deze rechtbank van 3 september 2025, voor zover [eisers] is veroordeeld om binnen zes weken na betekening van het vonnis de afwerking van de zijkanten van de uitkragingen – voor zover die zijn gesitueerd voor en aan het voorgevelvlak van de woning van [gedaagden] – te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van € 1.763,81, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
2.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door de voorzieningenrechter.
1518

Voetnoten

1.Zaaknummer C/05/404865 / HA ZA 22-246
2.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 (Strandhotel)