ECLI:NL:RBGEL:2025:10226

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
C/05/454360 ZJ RK 25-604 en C/05/454361 / ZJ RK 25-605
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met zorg- en opvoedingstaken

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is op 21 november 2025 uitspraak gedaan in de zaken van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 augustus 2026. De rechtbank heeft ook een regeling vastgesteld voor de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [minderjarige] elke week onder begeleiding van Curess omgang heeft met zijn ouders voor maximaal 1,5 uur. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders benadrukt, evenals de noodzaak van de ondertoezichtstelling om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De ouders hebben aangegeven dat zij veranderingen in hun leven hebben doorgemaakt en hebben verzocht om een beperking van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zorgen over [minderjarige] en de opvoedvaardigheden van de ouders momenteel te groot zijn om de termijn te verkorten. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het belangrijk is dat de GI zorgvuldig onderzoek doet naar het opgroeiperspectief van [minderjarige] en dat de ouders hun medewerking moeten verlenen aan dit onderzoek.

De rechtbank heeft de ouders aangespoord om beter samen te werken met de jeugdbeschermer en hen te informeren over veranderingen in hun leven. De beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt van rechtswege aangetekend in het gezagsregister. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/454360 / ZJ RK 25-604 en C/05/454361 / ZJ RK 25-605
Datum uitspraak: 21 november 2025
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en de vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaken van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
hierna te noemen de GI,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2024 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A.L. Witteveen uit Rotterdam,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. V. de Roo uit Rotterdam,
[namen pleegouders] ,hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 26 augustus 2025 verwijst de rechtbank naar de beschikking van die datum van deze rechtbank, locatie Zutphen. In die beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 27 november 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, inhoudende dat de ouders om de week anderhalf uur omgang met [minderjarige] hebben onder begeleiding van Curess, waarbij [minderjarige] de ene week contact heeft met de moeder en de andere week met de vader. De kinderrechter heeft de beslissing op de verzoeken voor het overige aangehouden tot de nadere zitting van de meervoudige kamer van 7 november 2025. Daarbij heeft de kinderrechter partijen verzocht om uiterlijk 24 oktober 2025 relevante informatie schriftelijk aan de rechtbank te verstrekken.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens ontvangen:
- de brief van de GI van 24 oktober 2025;
- de brief met bijlage van de moeder van 3 november 2025;
- de brief met bijlage van de vader van 3 november 2025.
1.3.
Op 7 november 2025 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met mr. J. Koenen, waarnemend voor mr. V. de Roo;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de pleegouders.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in het pleeggezin van de [pleegouders] .

3.De verzoeken

3.1.
De rechtbank moet nog beslissen op de volgende (tijdens de zitting van
7 november 2025 mondeling gewijzigde) verzoeken van de GI:
- verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 27 augustus 2026;
- verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening van pleegzorg tot 27 augustus 2026;
- vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat
[minderjarige] 1 uur omgang met de ouders heeft onder begeleiding van Curess;
- de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3.2.
De GI heeft tijdens de zitting van 26 augustus 2025 de rechtbank verzocht zich uit te laten over het perspectiefbesluit van de GI van 11 juni 2025. Tijdens de zitting van 7 november 2025 heeft de GI aangegeven het perspectiefbesluit van 11 juni 2025 in te gaan trekken en heeft het eerder gedane verzoek daarover laten vallen.

4.De beoordeling

Wat beslist de rechtbank?
4.1.
De rechtbank verlengt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] tot 27 augustus 2026 en stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast: [minderjarige] en de ouders hebben één keer per week voor maximaal 1,5 uur per keer onder begeleiding van Curess contact met elkaar. De GI kan deze zorgregeling zelf uitbreiden als zij dat in het belang van [minderjarige] acht. De rechtbank verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad en legt deze beslissingen hierna uit.
Verlenging ondertoezichtstelling
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling is voldaan. [1] De rechtbank legt hieronder uit waarom.
4.3.
De ontwikkeling van [minderjarige] wordt nog steeds ernstig bedreigd. Hij is pas één jaar oud en heeft in zijn korte leven al veel meegemaakt. Tijdens de gezinsopname bij Zorg Anders en tijdens het verblijf van de moeder en [minderjarige] in het moeder-kindhuis van Pluryn zijn de zorgen over [minderjarige] toegenomen. Er zijn grote zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders. Ook tijdens de contactmomenten die worden begeleid door Curess wordt er gezien dat de ouders ondersteuning nodig hebben. [minderjarige] is als eenjarig kind volledig afhankelijk van zijn opvoeders. De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] nu binnen het huidige pleeggezin de verzorging, opvoeding en stabiliteit wordt geboden die hij nodig heeft om zich op een positieve manier te ontwikkelen. De ouders willen op den duur weer zelf voor [minderjarige] zorgen. De ondertoezichtstelling is nodig zodat de GI zicht kan houden op de ontwikkeling van [minderjarige] en zodat de ouders kunnen werken aan de doelen van de ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De vader is het hiermee eens. De moeder is het eens met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de resterende duur van negen maanden, mits één van de doelen is dat gewerkt wordt aan thuisplaatsing van [minderjarige] .
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
4.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding. [2]
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat niet te verwachten is dat (één van) de ouders binnen de komende negen maanden in staat is/zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen. [minderjarige] heeft kort na zijn geboorte met de moeder (en ook kort met de vader) een gezinsopname gehad bij Zorg Anders. Daarna heeft hij met de moeder in een moeder-kindhuis van Pluryn gewoond, waarbij de moeder uiteindelijk heeft aangegeven niet meer voor [minderjarige] te kunnen zorgen. [minderjarige] is vervolgens in een crisispleeggezin geplaatst en sinds mei 2025 verblijft hij bij de huidige pleegouders. [minderjarige] heeft op dit moment begeleid contact met zijn ouders van ongeveer 1-1,5 uur per week.
4.6.
De ouders hebben naar voren gebracht dat sprake is van veranderingen in hun leven. Zij hebben kort na de vorige zitting van 26 augustus 2025 hun relatie weer hervat en willen op termijn gaan samenwonen. Zij hebben zich onlangs ieder bij Denktank aangemeld voor de afname van een persoonlijkheidsonderzoek (hierna: PO) waar de GI eerder om heeft gevraagd. Ze hebben allebei werk. De vader woont inmiddels in een studio van Zorggroep Achterhoek en hij kan naar verwachting binnen 1-1,5 jaar doorstromen naar een grotere huurwoning. De moeder krijgt EMDR-therapie bij VGGNET en wil die therapie voortzetten. De ouders verzoeken de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot maximaal zes maanden, zodat de GI een nieuw perspectiefonderzoek kan (laten) uitvoeren, rekening houdende met de hiervoor genoemde positieve ontwikkelingen. De vader wil dat daarbij de mogelijkheid van de oma moederszijde (mz.) als netwerkplaatsing wordt betrokken. De rechtbank heeft oog voor deze ontwikkelingen maar dat betekent niet dat er aanleiding is om de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten zoals de ouders verzoeken. Daarvoor zijn de zorgen over [minderjarige] en de zorgen over de opvoedvaardigheden van de ouders momenteel te groot. Er is met de huidige stand van zaken ook nog onvoldoende zicht op wat de ouders hem in de toekomst mogelijk kunnen bieden en wat van hen verwacht kan worden in hun rol als ouders. Zo zijn de resultaten van de PO’s van de ouders nog niet bekend. Die resultaten zijn waarschijnlijk relevant voor een nadere inschatting van de opvoedvaardigheden en het leervermogen van de ouders. Van belang is bijvoorbeeld verder ook dat nog ongewis is hoe de relatie van de ouders zich verder ontwikkelt, dat de vader vooralsnog in een studio woont die niet geschikt is voor een gezinsleven, dat de moeder bij de oma (mz.) inwoont en vooralsnog onvoldoende zicht bestaat op de vraag in hoeverre de oma (mz.) de rol van een positieve steunfiguur kan vervullen.
Het opgroeiperspectief van [minderjarige]
4.7.
De GI is van mening dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. Hij woont nu bij de pleegouders en er is zichtbaar sprake van beginnende hechting tussen [minderjarige] en de pleegouders. De ouders zijn het hier niet mee eens.
4.8.
De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat bij een ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige moet worden toegewerkt naar thuisplaatsing van die minderjarige bij de gezaghebbende ouder(s). Thuis opgroeien heeft in principe de voorkeur, maar voor sommige gezinnen is blijvend elders opgroeien van een kind een noodzakelijke stap. In het algemeen is het daarbij essentieel om een goede inschatting van de situatie te maken om uiteindelijk een zorgvuldige, weloverwogen beslissing te kunnen maken over wel of niet (meer) terugplaatsen. Dit vergt van de GI om - met behulp van de afwegingskaders uit de van toepassing zijnde richtlijnen [3] - tot een grondige verklarende analyse te komen over of werken aan terugplaatsing (nog) in het belang van het kind is te achten.
4.9.
De GI heeft tijdens de zitting het standpunt gehandhaafd dat uit met name de voorgeschiedenis - waaronder de resultaten van de gezinsopname bij Zorg Anders en de plaatsing in het moeder-kind huis van Pluryn - volgt dat de opvoedvaardigheden van de ouders onvoldoende zijn en zullen blijven. De GI zet - ondanks dat ze ter zitting heeft aangegeven het perspectiefbesluit van 11 juni 2025 in te gaan trekken - daarom niet meer in op thuisplaatsing van [minderjarige] . De resultaten van het PO en de andere ontwikkelingen in het leven van de ouders acht de GI (bij nader inzien) niet langer relevant. De rechtbank acht dit door de GI ingenomen standpunt over het opgroeiperspectief van [minderjarige] voorbarig. De rechtbank mist een gedegen verklarende analyse van de zijde van de GI. De rechtbank acht het daarbij zonder nadere toelichting die ontbreekt bijvoorbeeld niet begrijpelijk dat de GI de resultaten van het PO bij de ouders niet langer relevant vindt voor het bepalen van het opgroeiperspectief.
4.10.
De rechtbank acht het gelet op het voorgaande belangrijk dat de GI binnen de looptijd van de te verlengen ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zorgvuldig (nader) onderzoek naar het opgroeiperspectief van [minderjarige] doet (of laat doen door een externe partij). Daarbij zal de GI in ieder geval de volgende omstandigheden moeten betrekken:
- de bevindingen met betrekking tot de eerdere opname van het gezin bij Zorg Anders;
- de bevindingen met betrekking tot de eerdere plaatsing van de moeder en
[minderjarige] in het moeder-kind huis van Pluryn;
- de omstandigheden die hebben geleid tot de spoed uithuisplaatsing van
[minderjarige] op 28 oktober 2024, zoals vermeld in de beschikking van de kinderrechter van diezelfde datum [4] ;
- het beloop van de plaatsing in een crisispleeggezin en daarna in het huidige pleeggezin en het effect daarvan op de ontwikkeling van [minderjarige] ;
- de uitkomsten van het gestarte PO van de moeder en het nog te starten PO van de vader, mede van belang in verband met de opvoedcapaciteiten en eventuele leerbaarheid van de ouders;
- evaluatie(s) van Curess van de contactmomenten tussen de ouders en [minderjarige] waarbij ook actuele evaluaties worden betrokken;
- de woonsituatie van de vader en de moeder en daarin eventuele te verwachten ontwikkelingen;
- het beloop van de relatie van de ouders;
- het contact tussen de moeder en de oma mz.;
- de mening van de oma mz. over het toelaten van hulpverlening in haar woning (waar de moeder ook woont);
- de stand van zaken van de EMDR-therapie van de moeder;
- overige relevante omstandigheden.
4.11.
Het is in het belang van [minderjarige] dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt over zijn opgroeiperspectief. Dit sluit aan bij de mening van de pleegzorgorganisatie zoals door de GI in de brief van 24 oktober 2025 is opgeschreven:
“Vanuit pleegzorg vinden wij het van groot belang dat er tijdens deze zitting duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . Dit is cruciaal voor zijn hechting en verdere ontwikkeling. [minderjarige] is een jong kind voor wie hechting een belangrijke rol speelt. Na een crisisplaatsing waar hij 8 maanden verbleef, is hij overgeplaatst naar een pleeggezin dat op dit moment perspectief kan bieden. In dit gezin ontwikkelt hij zich positief en er is zichtbaar sprake van beginnende hechting. Het is dan ook onze insteek dat het perspectief van [minderjarige] op korte termijn wordt bepaald, zodat er rust, duidelijkheid en continuïteit kan worden geboden in zijn opvoedingssituatie.”
4.12.
Tijdens de zitting heeft de GI gezegd dat zij intern zal bespreken of een onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel van de ouders aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gevraagd gaat worden. Als de uitkomst van het interne overleg inderdaad is dat de Raad wordt gevraagd een onderzoek in te stellen naar een gezagsbeëindigende maatregel, gaat de rechtbank ervan uit dat de Raad in ieder geval alle hiervoor in 4.10. door de rechtbank genoemde omstandigheden bij dat onderzoek zal betrekken.
4.13.
De rechtbank overweegt dat een (nader) onderzoek naar het opgroeiperspectief van [minderjarige] en het daarna door de GI te nemen perspectiefbesluit niet hoeven te betekenen dat deze de door de ouders gewenste uitkomst zullen hebben. De resultaten van dat onderzoek zijn immers op dit moment nog niet bekend. In de tussentijd moet de GI blijven inzetten op een thuisplaatsing van [minderjarige] en is het aan de ouders om hun medewerking te verlenen aan dat (nader) onderzoek.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.14.
De GI geeft (inmiddels) aan dat het begeleid bezoekmoment maximaal 1 uur per keer kan duren gelet op de zeer jonge leeftijd en het gedrag dat [minderjarige] na de bezoekmomenten laat zien. [minderjarige] houdt een langer bezoekmoment nog niet vol: hij is onrustig, slaapt slecht, eet en drinkt minder goed en is de nacht en volgende dag uit zijn doen. Een uur bezoek is gelet op zijn leeftijd heel lang.
4.15.
De ouders zijn van mening dat de voorlopige regeling op dit moment te minimaal is en dat gewerkt moet worden aan een uitbreiding van de regeling. Op die manier zullen de ouders [minderjarige] meer zien en kan een beter beeld gevormd worden van de opvoedvaardigheden van de ouders. De voorkeur van de moeder is dat er frequenter contact is met [minderjarige] , primair twee keer in de week gedurende één uur. Mocht dat niet in het belang van [minderjarige] worden geacht, dan verzoekt de moeder dat de ouders [minderjarige] één keer per week zien, maar dan langer (drie uur per keer) en in de thuissituatie van de ouders. De vader wenst ook een opbouw in het contact, waarbij gestart wordt met twee keer per week begeleid contact voor de duur van 1 tot 1,5 uur per keer.
4.16.
De pleegouders verklaren dat het belang van [minderjarige] voorop staat. De pleegouders zien bij [minderjarige] ander gedrag rondom de contactmomenten met de ouders: hij is onrustig, slaapt slecht, wil niet eten en wordt in de avond wakker waarbij hij lang moet huilen. De pleegouders gunnen [minderjarige] en de ouders een positief contact met elkaar. De pleegouders hopen dat de ouders contact met de pleegouders houden, onder andere door te reageren op de wekelijkse update die de pleegouders naar de ouders sturen.
4.17.
De rechtbank kan voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. [5]
4.18.
De rechtbank constateert dat inmiddels feitelijk een wijziging van de regeling heeft plaatsgevonden ten opzichte van de situatie die vertrekpunt is geweest voor het vaststellen van de voorlopige regeling. De ouders zijn namelijk sinds de zitting van 27 augustus 2025 weer bij elkaar en hebben sindsdien elke week samen omgang met [minderjarige] , onder begeleiding van Curess voor (maximaal) 1,5 uur per keer. De rechtbank zal deze regeling vaststellen, omdat zij dit in het belang van [minderjarige] vindt. Daarvoor heeft de rechtbank de volgende redenen. Uit de door de moeder overgelegde omgangsverslagen van Curess blijkt dat de begeleide omgangsmomenten van [minderjarige] met eerst de moeder alleen (30 juli en 13 augustus 2025) en later met de ouders samen (op 22 oktober 2025) positief lijken te verlopen. Evaluatie van die momenten door Curess moet echter nog plaatsvinden. De bevindingen van Curess over hoe de begeleide omgang met de ouders verloopt, dragen bij aan de door de GI te maken nadere analyse over de vraag of terugplaatsing nog haalbaar en in het belang van [minderjarige] is en/of welke (andere) rol de ouders in de toekomst mogelijk in zijn leven kunnen vervullen. Het nu verder terugschroeven van de duur van de omgang vindt de rechtbank daar niet bij passen. Anders gezegd: Curess zal met de vast te leggen regeling als vertrekpunt naar verwachting een beter beeld krijgen van onder andere de leerbaarheid en de opvoedvaardigheden van de ouders dan wanneer de omgang wordt beperkt zoals de GI verzoekt.
4.19.
Voor uitbreiding van de regeling ziet de rechtbank op dit moment evenmin aanleiding. De rechtbank begrijpt goed dat de ouders [minderjarige] vaker/langer willen zien. De rechtbank leest echter ook in de stukken dat [minderjarige] onrustiger in gedrag is na de omgang. Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk hoe dat komt. Er zal een balans gevonden moeten worden tussen wat [minderjarige] aankan en wat de ouders willen. De rechtbank benadrukt in dit kader dat de GI niet per se hoeft te wachten met eventuele uitbreiding van het begeleide contact totdat de GI het onder rechtsoverweging 4.8. beschreven onderzoek naar het opgroeiperspectief volledig heeft afgerond. Bijvoorbeeld een tussentijdse evaluatie van Curess en/of de uitkomsten van de PO’s zouden ook eerder daartoe aanleiding kunnen geven. Vanzelfsprekend kan een dergelijke uitbreiding alleen plaatsvinden als dat ook in het belang van [minderjarige] is. Ter zitting hebben niet alleen de GI en de pleegouders dit belang voorop gesteld, maar hebben ook de ouders dat gedaan. Waar het op aan komt, is dat de ouders daarnaar ook gaan en blijven handelen. Dit betekent bijvoorbeeld dat zij beter moeten gaan samenwerken met de jeugdbeschermer (in plaats van haar verwijten te maken) en haar beter moeten informeren over veranderingen in hun leven, bijvoorbeeld op het gebied van wonen, werk, relatie, begeleiding en behandeling. Dit betekent ook dat als de ouders dat moeilijk vinden, zij zich daarbij door anderen moeten laten helpen.
Tot slot
4.20.
De beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling wordt van rechtswege aangetekend in het gezagsregister. [6]
4.21.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 27 augustus 2026;
5.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 augustus 2026;
5.3.
stelt de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast: [minderjarige] heeft elke week omgang met de ouders samen voor de duur van maximaal 1,5 uur, onder begeleiding van Curess. De GI kan deze zorgregeling zelf uitbreiden als zij dat in het belang van [minderjarige] acht;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Raat, P.J.C. Cremers en J.E.C. Verhoeff, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2025, in aanwezigheid van
mr. D.B.T. Koster als griffier.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:260 BW.
2.Artikel 1:265c, tweede lid, BW.
3.Zoals met name de Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing en de Richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen, inclusief de voorwaarden voor ‘goed genoeg opvoederschap’.
4.Met het kenmerk C/05/442876 / ZJ RK 24-773.
5.Artikel 1:265g, eerste lid, BW.
6.Artikel 2 Besluit gezagsregisters.