ECLI:NL:RBGEL:2025:10229

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
C/05/438296 / HA ZA 24-358
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over het bestaan van een buurweg en bewijsopdracht aan eisers

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Gelderland, is er een geschil tussen een groep eisers, die eigenaren zijn van percelen aan [straatnaam 1] te [plaats], en een aantal gedaagden, die eigenaren zijn van percelen aan [straatnaam 2] en [straatnaam 3]. De eisers stellen dat er sprake is van een buurweg, die hen toegang biedt tot hun percelen, terwijl de gedaagden dit betwisten. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis uitgesproken op 8 januari 2025 en de mondelinge behandeling vond plaats op 27 mei 2025. De rechtbank heeft nu de eisers opgedragen bewijs te leveren van hun stelling dat de doorgang, die loopt vanaf [straatnaam 2] naar hun percelen, is bestemd voor gemeenschappelijk gebruik door de buren voor gemotoriseerd verkeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om te concluderen dat er vóór 1957 een recht van buurweg is ontstaan. De eisers hebben nu de kans om bewijs te leveren dat de doorgang door de eigenaren is bestemd tot gemeenschappelijk gebruik voor gemotoriseerd verkeer. De zaak zal opnieuw worden behandeld op een later te bepalen datum, waarbij de eisers hun getuigen moeten opgeven.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/438296 / HA ZA 24-358
Vonnis van 10 december 2025
in de zaak van

1.[eiser 1 in conv] ,

2.
[eiser 2 in conv],
3.
[eiser 3 in conv],
4.
[eiser 4 in conv],
5.
[eiser 5 in conv],
6.
[eiser 6 in conv] ,
7.
[eiser 7 in conv] ,
8.
[eiser 8 in conv] ,
9.
[eiser 9 in conv] ,
10.
[eiser 10 in conv] ,
allen wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: eisers,
advocaat: mr. W. Leistra,
tegen

1.[gedaagde 1 in conv] ,

2.
[gedaagde 2 in conv],
beiden wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagden 1 en 2 in conv] ,
advocaat: mr. K.J.T. Boersma,
3.
[gedaagde 3 in conv],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 3 in conv] ,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink,
4.
[gedaagde 4 in conv],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 4 in conv]
advocaat: mr. C.J.H. Delissen,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 januari 2025,
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 mei 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn de afzonderlijke eigenaren van verschillende percelen, gelegen aan of nabij [straatnaam 1] te [plaats] . [straatnaam 1] is een weg gelegen tussen [straatnaam 2] en [straatnaam 3] . [straatnaam 1] is bereikbaar via een doorgang aan [straatnaam 2] ter hoogte van de nummers [adres 1] en [adres 2] (hierna: de doorgang).
2.2.
[gedaagden 1 en 2 in conv] is eigenaar van de percelen aan [adres 2] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 1] , [kadastrale aanduiding 2] en [kadastrale aanduiding 3] en woont aan [adres 2] .
2.3.
[gedaagde 3 in conv] is eigenaar van de percelen aan [adres 1] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 4] , [kadastrale aanduiding 5] en [kadastrale aanduiding 6] . [gedaagde 3 in conv] was tot 31 maart 2023 eigenaar van de percelen aan [adres 3] , kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 7] en [kadastrale aanduiding 8] . Alle voormelde percelen heeft [gedaagde 3 in conv] op 4 augustus 2022 verkocht aan [gedaagde 4 in conv] . [gedaagde 4 in conv] is de partner van de dochter van [gedaagde 3 in conv] . De percelen [kadastrale aanduiding 4] , [kadastrale aanduiding 5] en [kadastrale aanduiding 6] ( [adres 1] ) zijn nog niet aan [gedaagde 4 in conv] geleverd. [gedaagde 4 in conv] heeft die percelen in gebruik gekregen van [gedaagde 3 in conv] . [gedaagde 4 in conv] is sinds 31 maart 2023 eigenaar van de percelen [kadastrale aanduiding 7] en [kadastrale aanduiding 8] en woont aan [adres 3] . [gedaagde 3 in conv] woont sinds 2019 elders.
2.4.
De doorgang ligt op de percelen [kadastrale aanduiding 2] en [kadastrale aanduiding 3] van [gedaagden 1 en 2 in conv] en op perceel
[kadastrale aanduiding 4] van [gedaagde 3 in conv] .
2.5.
Op de hierna afgebeelde kadastrale kaart is de ligging van de verschillende percelen en de doorgang weergegeven.
*AFBEELDING*
De smalle strook gelegen links van perceel [kadastrale aanduiding 4] , betreft de percelen [kadastrale aanduiding 2] en [kadastrale aanduiding 3] .
2.6.
Vanaf [straatnaam 3] lopen thans twee wegen die toegang geven tot [straatnaam 1] . De weg die vanaf [straatnaam 1] gezien links omhoog naar [straatnaam 3] loopt geeft thans toegang tot het perceel van (de rechtsopvolgers van) [eiser 10 in conv] (eiseres sub 10, [adres 4] ). De weg die vanaf [straatnaam 1] gezien rechts omhoog naar [straatnaam 3] loopt is in 2014 door de gemeente afgesloten met een fietshekwerk. Daarna is dat hek door de gemeente vervangen door een klaphek. De gemeente heeft aan eisers een sleutel van dat hek gegeven, maar het hek staat feitelijk sinds 2017 vrijwel altijd open.
2.7.
Tot 1982 was [straatnaam 1] een onverhard zandpad. In 1982 heeft de gemeente onder [straatnaam 1] een riolering en gasleidingen aangelegd en [straatnaam 1] bestraat met klinkers tot aan de doorgang. De doorgang is toen op eigen kosten van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde 3 in conv] bestraat.
2.8.
Tussen eisers enerzijds en [gedaagden 1 en 2 in conv] en [gedaagde 3 in conv] anderzijds bestaat al langere tijd een geschil over het gebruik van de doorgang.
2.9.
In 2012 heeft [gedaagde 3 in conv] een auto op de doorgang geplaatst. Bij besluit van 29 juni 2012 heeft de gemeente de auto met toepassing van bestuursdwang verwijderd. In een uitspraak van de bestuursrechter van deze rechtbank van 18 februari 2014 tussen [gedaagde 3 in conv] als eiser en het college van B&W van de gemeente als verweerder is bepaald dat de gemeente niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen [gedaagde 3 in conv] omdat de doorgang niet kan worden aangemerkt als openbare weg voor gemotoriseerd verkeer.
2.10.
In juli 2014 hebben [gedaagden 1 en 2 in conv] en [gedaagde 3 in conv] de toegang naar [straatnaam 1] vanaf [straatnaam 2] met een paaltje afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Bij vonnis van 24 september 2014 in een kort gedingprocedure tussen eisers als eisende partij en [gedaagden 1 en 2 in conv] en [gedaagde 3 in conv] als gedaagde partijen heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagden 1 en 2 in conv] en [gedaagde 3 in conv] versterkt met een dwangsom (i) geboden het door hen geplaatste paaltje, waarmee zij de doorgang hadden afgesloten, te verwijderen en (ii) verboden opnieuw over te gaan tot afsluiting van [straatnaam 1] via [straatnaam 2] voor gemotoriseerd verkeer. In dit vonnis heeft de voorzieningenrechter, voor zover van belang, het volgende overwogen:
In 1982 is [straatnaam 1] bestraat met klinkers. Door deze bestrating is [straatnaam 1] daadwerkelijk geschikt gemaakt voor gebruik door gemotoriseerd verkeer. (…)
Hieruit [onder meer uit de door partijen overgelegde verklaringen,
toevoeging rechtbank] kan worden afgeleid dat het gedeelte van [straatnaam 1] dat over de percelen van [gedaagden 1 en 2 in conv] en [gedaagde 3 in conv] loopt stilzwijgend bestemd is voor gemeenschappelijk gebruik. In dit licht is het dan ook aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat [straatnaam 1] in ieder geval vanaf 1982 bestemd is geweest voor gemotoriseerd verkeer en tot gemeenschappelijk gebruik diende voor de bewoners van [straatnaam 1] en dat aldus sprake is van een buurweg.
2.11.
[gedaagden 1 en 2 in conv] en [gedaagde 3 in conv] hebben het paaltje in 2014 verwijderd.
2.12.
Op 16 januari 2016 is de gemeente eigenaar geworden de percelen [kadastrale aanduiding 9] , [kadastrale aanduiding 10] en [kadastrale aanduiding 11] nabij [straatnaam 3] . De gemeente heeft deze (tuin)percelen gekocht van [naam 1] , wonende aan [adres 5] , en zijn broer. In de leveringsakte van 16 januari 2016 is onder meer het volgende vermeld:
Artikel 17 Aanvullende afspraken
(…)
5. Ter hoogte van de inrit van verkoper plaatst de gemeente een afsluiting in de weg (klaphek). Verkoper genoemd onder sub 1 in de aanhef [ [naam 1] ,
toevoeging rechtbank] ontvangt een sleutel van het hekwerk ten behoeve van incidentele openstelling alleen voor eigen gebruik.
6. Partijen spreken af dat de bewoners van [straatnaam 1] in uitzonderingssituaties, zoals verhuizingen of groot transport, gebruik kunnen maken van de weg. Zij kunnen daartoe een verzoek doen aan de gemeente. De gemeente is dan verantwoordelijk voor het openen en sluiten van het hekwerk.
7. Partijen komen overeen dat fietsers en voetgangers gebruik mogen maken van de weg. De weg en het klaphek wordt zodanig aangelegd dat er door fietsers en voetgangers gebruik van kan worden gemaakt. Het voetpad naar de dijk blijft bestaan.
2.13.
In een brief van 7 juni 2016 heeft de gemeente aan [gedaagden 1 en 2 in conv] onder meer het volgende meegedeeld:
[straatnaam 1] is erg smal aan het begin bij [straatnaam 2] . Calamiteitenvervoer zoals de brandweer kunnen er niet door. Daarom besloten we om een zogenaamde calamiteitenweg aan te leggen van [straatnaam 1] naar [straatnaam 3] . Deze weg sluiten we af met hekjes, zodat auto’s deze doorgang niet kunnen gebruiken.
2.14.
Bij akte van 20 juni 2017 tussen de gemeente en onder meer eisers is een erfdienstbaarheid gevestigd van uitweg voor noodsituaties ten behoeve van de aan de gemeente in eigendom toebehorende percelen [kadastrale aanduiding 11] , [kadastrale aanduiding 10] en [kadastrale aanduiding 9] als heersend erf en ten laste van de registergoederen van onder meer eisers, met name het gedeelte van die registergoederen dat in gebruik is als weg.
2.15.
Bij brief van 1 maart 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 4 in conv] aan eisers onder meer meegedeeld dat met ingang van 1 april 2024 een poort zal worden geplaatst op de doorgang, die alleen door de bewoners van [straatnaam 1] kan worden geopend, teneinde gebruik door bezorgdiensten, bezoekers en doorgaand verkeer tegen te gaan.
2.16.
Bij brief van 20 maart 2024 heeft de advocaat van eisers aan de advocaat van [gedaagde 4 in conv] onder verwijzing naar het vonnis van 24 september 2014 bericht dat de doorgang een buurweg is en dat het niet is toegestaan om een poort te plaatsen en/of om enige bezoeker of bezorger van eisers de toegang tot [straatnaam 1] te weigeren. Daarbij is erop gewezen dat de doorgang niet mag worden belemmerd en dat nadat voormeld vonnis is betekend iedere afsluiting van de doorgang voor gemotoriseerd verkeer resulteert in de verschuldigdheid van een dwangsom.
2.17.
Bij proces-verbaal van constatering van 17 mei 2024 heeft de deurwaarder geconstateerd dat op de doorgang zowel aan de kant van [straatnaam 2] als aan kant van [straatnaam 1] vanaf [straatnaam 3] gezien een houten hek is geplaatst. Die hekken zijn daar geplaatst door [gedaagde 4 in conv] .
2.18.
In juni 2024 is in verband met verbeurde dwangsommen door eisers executoriaal beslag gelegd ten laste van [gedaagden 1 en 2 in conv] en [gedaagde 3 in conv] op de onroerende zaken aan [adres 2] en [adres 1] .
2.19.
In augustus 2024 zijn de door [gedaagde 4 in conv] geplaatste houten hekken (poorten) verwijderd.
2.20.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 12 september 2024 is het executoriaal beslag op de onroerende zaken van [gedaagden 1 en 2 in conv] opgeheven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Eisers vorderen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis gedaagden:
zal veroordelen tot het binnen 24 uur verwijderen van belemmeringen op de buurweg [straatnaam 1] die de toegang tot [straatnaam 1] via [straatnaam 2] beperken voor gemotoriseerd verkeer, zijnde in ieder geval twee poorten, de palen waaraan de poorten zijn bevestigd, overhangende beplanting, geplaatste schuttingen voor- en achteraan het perceel van [gedaagden 1 en 2 in conv] en eventuele andere beperkingen, zodat de buurweg een breedte krijgt van tenminste de breedte van de huidige weg én vrije stoepbanden aan weerszijden, zijnde minimaal 2.70 meter breed,
zal verbieden nieuwe belemmeringen op te werpen, waaronder het niet snoeien van de beplanting langs de buurweg,
zal veroordelen tot betaling van een dwangsom aan eisers van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij niet aan de vorderingen voldoen, tot een maximum van € 250.000,00,
zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden 1 en 2 in conv] , [gedaagde 3 in conv] en [gedaagde 4 in conv] voeren afzonderlijk verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden 1 en 2 in conv] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • primair: eisers zal verbieden om op zijn percelen [kadastrale aanduiding 2] en [kadastrale aanduiding 3] met motorvoertuigen te rijden, of door hun bezoek, waaronder begrepen post- en bezorgdiensten, zal laten berijden, en - onder de voorwaarde dat komt vast te staan dat [straatnaam 1] geen openbare weg is voort voetgangers, fietsers en handkarren - tevens zal verbieden deze percelen voor dit gebruik te (laten) gebruiken, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat een van hen dat verbod overtreedt met een maximum van € 50.000,00 per eiser,
  • subsidiair, voor zover de rechtbank zal oordelen dat er sprake is van een buurweg bestemd voor gemotoriseerd verkeer, eisers zal verbieden de doorgang te (laten) gebruiken door gemotoriseerd verkeer met een ledig gewicht van meer dan 1.500 kg en een breedte van meer dan 1,83 meter, en sneller dan 5 km per uur te rijden, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per keer dat een van hen dat verbod overtreedt met een maximum van € 50.000,00 per eiser,
  • met veroordeling van eisers is de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[gedaagde 3 in conv] vordert dat de rechtbank bij vonnis:
  • voor recht zal verklaren dat er geen sprake is van een buurweg van het eerste gedeelte welke over [straatnaam 1] loopt en welke genoegzaam bekend is bij partijen, en
  • voorwaardelijk, indien de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een buurweg, eisers zal verbieden om van de toegangsweg tot [straatnaam 1] gebruik te maken, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding per afzonderlijke eiser, tot een maximum van € 15.000,00 per afzonderlijke eiser.
3.6.
[gedaagde 3 in conv] heeft in zijn spreekaantekeningen een enigszins gewijzigde eis opgenomen. Hij heeft dat echter niet met zoveel woorden als een wijziging van zijn eis geduid en ook eisers en de rechtbank hebben dat niet als zodanig begrepen. De rechtbank gaat daarom uit van de hiervoor onder 3.5. vermelde vorderingen van [gedaagde 3 in conv] .
3.7.
[gedaagde 4 in conv] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • voor recht zal verklaren dat geen sprake is van een buurweg,
  • eisers zal verbieden met gemotoriseerd verkeer gebruik te maken van perceel B 1117, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding met een maximum van € 100.000,00 indien door een van eisers niet aan het verbod wordt voldaan,
  • met veroordeling van eisers in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.8.
Eisers voeren verweer tegen de vorderingen van [gedaagden 1 en 2 in conv] , [gedaagde 3 in conv] en [gedaagde 4 in conv] .
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Kern van het geschil tussen partijen is of de doorgang die loopt vanaf de [straatnaam 2] naar de percelen van eisers aan [straatnaam 1] moet worden aangemerkt als buurweg voor gemotoriseerd verkeer, zoals eisers stellen en gedaagden betwisten.
4.3.
Eisers stellen zich op het standpunt dat in het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 september 2014 al is vastgesteld dat [straatnaam 1] een buurweg is. De rechtbank is van oordeel dat eisers aan dat vonnis geen rechten kunnen ontlenen. Het betreft immers een vonnis in kort geding en de rechtbank is, als bodemrechter, niet aan dat oordeel gebonden. Overigens heeft de voorzieningenrechter niet vastgesteld dat [straatnaam 1] een buurweg is, maar slechts overwogen dat aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat sprake is van een buurweg.
4.4.
Anders dan eisers betogen kan uit de enkele omstandigheid dat de advocaat van [gedaagden 1 en 2 in conv] in zijn brieven van 24 juni 2024 aan respectievelijk [gedaagde 3 in conv] en de advocaat van [gedaagde 4 in conv] de doorgang een buurweg noemt, niet worden afgeleid dat [gedaagden 1 en 2 in conv] erkent dat de doorgang een buurweg is. Deze brieven zijn immers niet aan eisers gericht, zodat zij daaraan geen rechten kunnen ontlenen.
4.5.
Artikel 719 oud BW, zoals dat gold tot 1 januari 1992, luidde als volgt:
Voetpaden, dreven of wegen aan verscheidenen geburen gemeen, en welke hun tot eenen uitweg dienen, kunnen niet dan met gemeene toestemming worden verlegd, vernietigd of tot een ander gebruik gebezigd, dan waartoe dezelve zijn bestemd geweest.
Naar huidig recht kan geen buurweg meer ontstaan. Voormeld artikel is in 1992 komen te vervallen bij de invoering van het huidige BW. De ten tijde van de invoering van het huidige BW bestaande buurwegen zijn echter op grond van artikel 160 Overgangswet NBW blijven bestaan.
4.6.
Een buurweg kon ontstaan door (de subjectieve) bestemming door de eigenaar of eigenaren van het perceel of de percelen waarover de weg loopt, tot gemeenschappelijk gebruik door de naburen, mits de weg overigens voldoet aan de in artikel 719 (oud) BW genoemde voorwaarden. Deze bestemming tot buurweg moet dus vóór 1 januari 1992 hebben plaatsgevonden. Ook voor de omvang van het recht van buurweg is bepalend de subjectieve bestemming door de eigenaar/eigenaren. Het enkele gedogen door of vanwege de eigenaar van een weg van het gebruik daarvan door een buurman, brengt nog niet mee dat de weg tot buurweg wordt bestemd. De bestemming tot buurweg is echter vormvrij, en kan ook stilzwijgend geschieden. De bestemming kan bovendien mede worden afgeleid uit feitelijke omstandigheden, waarbij ook van belang kan zijn de wijze waarop de weg pleegt te worden gebruikt. De beslissing omtrent het bestaan en de omvang van een recht van buurweg moet echter steeds worden ontleend aan de aan het betrokken perceel of de betrokken percelen gegeven bestemming. Een buurweg eindigt alleen met gezamenlijke toestemming van alle buren die gerechtigd zijn tot de buurweg. Deze toestemming kan ook stilzwijgend geschieden. De buurweg houdt echter niet op te bestaan alleen omdat de buren niet meer van de weg gebruik maken. Ongestoord bezit van het recht van buurweg - dat wil zeggen dat een buurman, of iemand die op grond van zijn rechtsverhouding met die buurman bevoegd is tot gebruik van diens erf, de, naar verkeersopvattingen te beoordelen, feitelijke macht over de desbetreffende weg uitoefent die past bij het gebruik van die weg als buurweg - levert het, voor tegenbewijs vatbare, vermoeden op dat van (een bestemming tot) een buurweg sprake is. In het kader van het tegenbewijs tegen het vermoeden kan door de rechthebbende worden aangetoond dat de uitoefening van het recht enkel steunt op gedogen van de rechthebbende op de weg of eigenmachtig optreden van degene die zich op het recht van buurweg beroept [1] .
4.7.
Eisers stellen onder verwijzing naar door hen in het geding gebrachte verklaringen dat ten aanzien van de doorgang aan het begin van de vorige eeuw, in ieder geval vóór 1957, een buurweg is ontstaan. Zij wijzen erop dat uit die verklaringen volgt dat al vanaf 1915 bedrijvigheid bestond op [straatnaam 1] en dat toen al door bewoners van [straatnaam 1] met gemotoriseerd verkeer over de doorgang werd gereden. Ook de bewoners/eigenaren van [adres 1] en [adres 2] maakten gebruik van [straatnaam 1] als buurweg om naar [straatnaam 3] te gaan. Eisers stellen dat de buurweg loopt vanaf [straatnaam 2] over de doorgang en [straatnaam 1] tot aan de voet van [straatnaam 3] . Zij betogen dat de doorgang voor fietsers en voetgangers een openbare weg is en dat de doorgang voor gemotoriseerd verkeer een buurweg is.
4.8.
Gedaagden betwisten gemotiveerd dat de doorgang een buurweg is. Uit de door eisers aangehaalde verklaringen volgt volgens hen slechts dat de doorgang destijds is gebruikt door bewoners van [straatnaam 1] maar niet dat de doorgang door de eigenaren is bestemd om te worden gebruikt als buurweg. Zij voeren aan dat de doorgang niet gebruikt kon worden en niet gebruikt werd door gemotoriseerd verkeer omdat deze toen nog niet was bestraat. Ook was de doorgang tussen de percelen te smal voor vrachtwagens en bestelbussen en was er aan het einde van de doorgang een sloot die het verhinderde om met gemotoriseerd verkeer vanaf de doorgang naar [straatnaam 1] te rijden. In ieder geval is vanaf 1957 door de rechtsvoorgangers van [gedaagde 3 in conv] en [gedaagden 1 en 2 in conv] steeds bezwaar gemaakt tegen het gebruik van de doorgang door gemotoriseerd verkeer. Al vóór 1957 hing aan het begin van de doorgang aan [straatnaam 2] een bord waaruit volgde dat de doorgang een eigen weg was. Gemotoriseerd verkeer kon [straatnaam 1] destijds bereiken vanaf [straatnaam 3] . De toegang vanaf [straatnaam 3] is pas later afgesloten, aldus gedaagden.
4.9.
De rechtbank overweegt het volgende. Als niet, althans onvoldoende weersproken staat het volgende vast. (Familie) [naam 2] was eigenaar van de onroerende zaak aan [adres 2] , waaronder een deel van de doorgang, en had daar een bedrijf (onder meer een moffelarij). In 1957 zijn de ouders van [gedaagde 3 in conv] in de woning aan [adres 2] gaan wonen. Zij huurden die woning toen van [naam 2] en hebben die woning in 1967 van hem gekocht. [gedaagde 3 in conv] is in 1965 in die woning geboren en heeft daar tot 1996 gewoond. De ouders van [gedaagde 3 in conv] zijn op enig moment in de woning aan [adres 3] gaan wonen. In 2007 hebben de ouders van [gedaagde 3 in conv] de onroerende zaak aan de aan [adres 2] , waaronder een deel van de doorgang, verkocht aan [gedaagden 1 en 2 in conv]
[naam 3] , geboren in 1901, was eigenaar van de onroerende zaak aan [adres 1] , waaronder een deel van de doorgang, en hij was daar gevestigd/woonachtig tot 1996. [naam 3] heeft de onroerende zaak op enig moment aan de moeder van [gedaagde 3 in conv] verkocht. Op 29 augustus 1996 heeft [gedaagde 3 in conv] de onroerende zaak van zijn moeder gekocht. [gedaagde 3 in conv] heeft daar vanaf 1996 tot 2019 gewoond. Daarna heeft hij de woning verhuurd. In 2022 heeft [gedaagde 3 in conv] de onroerende zaak, waaronder een deel van de doorgang, verkocht en in gebruik gegeven aan [gedaagde 4 in conv] .
4.10.
Niet duidelijk is geworden vanaf wanneer [naam 2] respectievelijk [naam 3] eigenaar zijn geworden van de onroerende zaken aan [adres 2] respectievelijk [adres 1] en de doorgang en of zij al eigenaar waren aan het begin van de vorige eeuw, toen volgens eisers de buurweg is ontstaan. Indien zij toen nog geen eigenaren waren, is niet duidelijk wie toen de eigenaren zijn geweest. Met name uit de stellingen van eisers in de conclusie van antwoord in reconventie kan worden opgemaakt dat [naam 2] pas na 1929 eigenaar is geworden van de onroerende zaak aan [adres 2] . Eisers stellen immers dat begin vorige eeuw op [adres 2] , die toen volgens eisers nog [straatnaam 4] werd genoemd, een café heeft gezeten dat in 1929 is afgebrand. Deze stellingen zijn, behoudens met een foto, niet nader onderbouwd en door gedaagden betwist.
4.11.
Ook staat niet vast hoe de feitelijke situatie ter plaatse was vanaf het begin van de vorige eeuw en hoe die feitelijke situatie door de jaren heen tot heden is veranderd. Partijen nemen verschillende standpunten in ten aanzien van onder meer de volgende vragen:
  • Loopt [straatnaam 1] vanaf [straatnaam 2] over de doorgang naar (de voet van) [straatnaam 3] of vanaf het einde van de doorgang (gezien vanuit [straatnaam 2] ) tot aan de (voet van [straatnaam 3] ?
  • Waar liep de sloot? Was daar een brug? Zo, ja, sinds wanneer? Wanneer en waar is de duiker aangelegd? Waar ligt perceel [kadastrale aanduiding 12] ? Is de duiker/watergang eigendom van het waterschap?
  • Hoe was [straatnaam 1] (het gedeelte van [straatnaam 1] waar eisers wonen) toegankelijk vanaf het begin van de vorige eeuw tot heden? Vanaf [straatnaam 2] ? Vanaf [straatnaam 3] ? En met welk vervoer (gemotoriseerd verkeer (auto, bestelbus, vrachtwagen), fiets, te voet)? Hoe is dat in de loop van de jaren veranderd?
  • Waar liep het ‘olifantenpaadje’?
  • Op welke wijze (met welk vervoer), door wie en met welke frequentie werd de doorgang gebruikt vanaf het begin van de vorige eeuw tot 1957?
  • Is de doorgang een openbare weg voor fietsers en voetgangers? Zo ja, sinds wanneer?
  • Wanneer is het verbodsbord voor gemotoriseerd verkeer geplaatst op de gevel van het pand aan [adres 1] en door wie?
4.12.
Het antwoord op al deze vragen kan van belang zijn voor de beoordeling of en zo ja, wanneer, de doorgang door de toenmalige eigenaren al dan niet stilzwijgend is bestemd tot gemeenschappelijk gebruik van de naburen, en indien de doorgang is bestemd tot buurweg, wat de omvang van het recht van buurweg was; ook voor gemotoriseerd verkeer of niet.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stellingen van eisers en de door hen overgelegde stukken nu niet kan worden geconcludeerd dat aan het begin van de vorige eeuw, althans in ieder geval vóór 1957, een recht van buurweg voor gemotoriseerd verkeer is ontstaan. Uit die verklaringen, die door gedaagden gemotiveerd zijn betwist, volgt slechts dat de doorgang door de vader van [naam 4] vanaf 1915 tot 1961 is gebruikt met een kleine vrachtwagen ten behoeve van zijn bier- en limonadehandel, die op [straatnaam 1] was gevestigd. Uit de verklaringen van [naam 5] , [naam 1] en [naam 6] volgt slechts dat de doorgang vanaf respectievelijk 1968 (voor de meel- en veevoederhandel van [naam 5] ), 1976 (voor de fietsenzaak van [naam 1] ) en 1969/1972 (voor de verbouwing en handel in varkens door [naam 6] ) is gebruikt met gemotoriseerd verkeer, dus na 1957. Ook kan uit de door eisers overgelegde verklaringen niet worden afgeleid dat ten aanzien van de doorgang vanaf het begin van de vorige eeuw, in ieder geval vóór 1957, sprake is geweest van ongestoord bezit van een recht van buurweg. Voor een bewijsvermoeden is dus ook geen plaats.
4.14.
Nu eisers zich in conventie beroepen op de rechtsgevolgen van hun stelling dat aan het begin van de vorige eeuw, in ieder geval vóór 1957, ten aanzien van de doorgang een recht van buurweg voor gemotoriseerd verkeer is ontstaan, en zij in reconventie als bevrijdend verweer aanvoeren dat de doorgang een buurweg voor gemotoriseerd verkeer is, zullen zij in de gelegenheid worden gesteld dat te bewijzen.
4.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
draagt eisers op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de doorgang (de percelen [kadastrale aanduiding 2] , [kadastrale aanduiding 3] en [kadastrale aanduiding 4] ) aan het begin van de vorige eeuw, in ieder geval vóór 1957, door de eigenaren van die percelen is bestemd tot gemeenschappelijk gebruik door de naburen voor gemotoriseerd verkeer, te weten met personenauto’s en kleine vrachtwagens/bestelbussen,
5.2.
bepaalt dat, voor zover eisers dit bewijs door middel van getuigen willen leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 december 2025voor het opgeven door eisers van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de dinsdagen, woensdagen en donderdagen in de maanden januari tot en met april 2026, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.4.
verwijst voor het geval eisers op die roldatum hebben medegedeeld geen getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata hebben opgegeven de zaak naar de achtste rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor vonnis of,
maar alleen indien eisers daarom op de onder 5.3. bedoelde roldatum hebben verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van eisers, waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kunnen leveren,
5.5.
bepaalt voorts dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn en, indien daartoe naar het oordeel van de rechter aanleiding bestaat, tijdens en/of na de getuigenverhoren voor de rechter zullen verschijnen om aan deze inlichtingen over de zaak te geven en deze te laten onderzoeken of de partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden,
5.6.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2025.
592

Voetnoten

1.ECLI:NL:PHR:2021:457, randnummers 2.58 tot en met 2.64