ECLI:NL:RBGEL:2025:10235

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
248860.25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris tot plaatsing in Pieter Baan Centrum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris die op 27 oktober 2025 een bevel heeft gegeven voor de overbrenging van de verdachte naar het Pieter Baan Centrum (PBC) voor klinische observatie. De verdachte, geboren in 1994 en momenteel gedetineerd, is verdacht van moord of doodslag. De officier van justitie had op 20 oktober 2025 gevorderd dat de rechter-commissaris dit bevel zou geven, omdat er een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte noodzakelijk werd geacht. De verdediging heeft echter betoogd dat er geen noodzaak is voor deze overbrenging, aangezien de verdachte niet heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek en de noodzaak voor opname in het PBC niet uit de stukken blijkt. De rechtbank heeft in raadkamer op 14 november 2025 de standpunten van de verdediging en de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde dat de observatie van de verdachte in groepsverband noodzakelijk is om te onderzoeken of er sprake is van een waanstoornis die invloed heeft gehad op het delict. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte ook op andere manieren kan plaatsvinden, zoals via een ambulant triple-onderzoek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing van de rechter-commissaris niet voldoet aan de wettelijke criteria voor klinische observatie, en heeft het bevel vernietigd. De rechtbank heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de vordering van de officier van justitie afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.248860.25
Datum: 20 november 2025
Beslissing in hoger beroep tegen een krachtens artikel 196 van het Wetboek van Strafvordering gegeven bevel.
[verdachte]geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats, op dit moment gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] ,
Raadsvrouw: mr. M. Burgers, advocaat in Arnhem.

De procedure

De officier van justitie heeft op 20 oktober 2025 gevorderd dat de rechter-commissaris een bevel als bedoeld in artikel 196 Sv zal geven.
Bij bevel van 27 oktober 2025 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de geestvermogens bij verdachte zal worden ingesteld en bevolen dat verdachte daartoe ter observatie zal worden overgebracht naar een inrichting tot klinische observatie, in casu het Pieter Baan Centrum in Almere (hierna: PBC).
Bij schrijven van 28 oktober 2025, ingekomen bij de rechtbank op diezelfde datum, heeft verdachte tegen dit bevel hoger beroep bij deze rechtbank ingesteld. Een inhoudelijk beroepschrift is op 10 november 2025 door de rechtbank ontvangen.

Het onderzoek in raadkamer

In besloten raadkamer van 14 november 2025 zijn gehoord:
- verdachte;
- de raadsvrouw mr. M. Burgers;
- de officier van justitie, mr. L.M. Rödel.

Het standpunt van de verdediging

Aan het hoger beroep heeft de verdediging, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat er geen noodzaak is om verdachte over te brengen naar het PBC. Niet is gebleken dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan een onderzoek naar haar geestvermogens en los daarvan volgt de noodzaak tot opname in het PBC niet uit de stukken. Het argument van observatie van interactie van verdachte met haar medeverdachte is komen te vervallen nu diens strafzaak is geseponeerd.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat de noodzaak voor plaatsing volgt uit de vraag naar het interpersoonlijk functioneren van verdachte in groepsverband. De officier van justitie ziet dat bij verdachte hoogstwaarschijnlijk sprake is van een waanstoornis waarvan moet worden bekeken hoe die heeft doorgewerkt in het plegen van het strafbare feit. Korte gesprekken met deskundigen op ambulante basis zijn voor een gedegen onderzoek onvoldoende. De officier van justitie kan zich vinden in de beslissing van de rechter-commissaris.

De beoordeling

Verdachte wordt verdacht van moord dan wel doodslag en verblijft in voorlopige hechtenis. Toen het slachtoffer in diens woning werd aangetroffen, bleek hij al enkele dagen te zijn overleden. In de woning zijn verdachte aangetroffen en een man. Beiden werden aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het gewelddadige overlijden van het slachtoffer. Inmiddels is de verdenking jegens de man komen te vervallen en is die strafzaak geseponeerd (ten onrechte als verdachte aangemerkt).
Psychiater R.W.G. Verpoort heeft tijdens het trajectconsult bij verdachte een psychotisch toestandsbeeld gezien, dat wordt gekenmerkt door een uitgebreid waansysteem met de overtuiging dat zij samen met politieagenten, overheid en televisiemedewerkers onderdeel uitmaakt van een groot netwerk. Zij kan aanspraak maken op enorme geldbedragen. Dit vertelde zij ook bij het onderzoek in raadkamer. Waarschijnlijk bestaat dit psychotische beeld al langer, hoewel zij geen belaste psychiatrische voorgeschiedenis lijkt te hebben. Differentiaal-diagnostisch denkt de psychiater voorshands aan schizofrenie of een waanstoornis.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte noodzakelijk is en wel in de vorm van triple-onderzoek, door een psychiater, een psycholoog en een milieu-onderzoeker. De vraag is echter of dit onderzoek klinisch dan wel ambulant moet plaatsvinden.
Overbrenging ter observatie naar een inrichting tot klinische observatie (het PBC), zoals bedoeld in artikel 196 Sv, vindt in dit kader slechts plaats als het onderzoek niet op andere wijze kan plaatsvinden. Verdachte heeft verklaard te willen meewerken aan het opstellen van een triple-rapportage door het NIFP vanuit het huis van bewaring waar zij thans verblijft. De psychiater overweegt in het trajectconsult:
“In theorie kan hiermee een ambulant triple pro Justitia onderzoek worden overwogen, echter is de inschatting dat een klinisch onderzoek de voorkeur verdient om zo aanvullend zicht te krijgen op het interpersoonlijk functioneren van betrokkene in groepsverband en tevens (indien zijn tenlastelegging nog actueel is) op de interactie met medeverdachte. Al met al wordt hiermee geadviseerd tot een klinische observatie binnen het Pieter Baan Centrum (PBC).”
Dit advies is dus mede gebaseerd op het gegeven dat ten tijde van zijn onderzoek een medeverdachte in beeld was en dat het nuttig was de interactie tussen beiden te kunnen observeren. Dat argument is echter achterhaald doordat de strafzaak tegen deze aanvankelijke medeverdachte inmiddels is geseponeerd.
Daarmee resteert het “zicht krijgen op het interpersoonlijk functioneren van betrokkene in groepsverband.” In zekere zin geldt dit echter voor ieder gedragskundig onderzoek, ieder mens functioneert nu eenmaal in interactie met anderen. Niet is gebleken waarom het juist bij deze verdachte in het onderzoek naar dit delict van belang is haar groepsfunctioneren te bestuderen. Ook de aard van het delict, voor zover dat naar voren komt uit de voorhanden stukken, wijst daar niet op.
De officier van justitie heeft hier in raadkamer nog aan toegevoegd dat het onderzoek mede is gericht op de vraag of de waanstoornis een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het delict. Dat is echter één van de kernvragen bij ieder gedragskundig onderzoek en geeft als zodanig en op zichzelf beschouwd ook geen afdoende reden om in dit geval een klinisch onderzoek noodzakelijk te achten.
Dat bij een ambulant onderzoek slechts sprake is van kortdurende gesprekken, die onvoldoende basis vormen voor een gedegen beantwoording van de gestelde vragen, herkent de rechtbank niet. Ook bij een ambulant onderzoek zullen de rapporteurs alle tijd en energie besteden aan de gesprekken met verdachte, het onderzoek en intercollegiaal overleg die zij nodig achten.
Uit de stukken blijkt, kortom, niet dat het onderzoek naar verdachte niet op andere wijze, zoals door middel van een ambulante triple-rapportage, kan plaatsvinden. Niettemin is dit wel één van de criteria die in de wet wordt gesteld aan het bevelen van een klinische observatie. Nu hieraan niet is voldaan, zal de raadkamer de beschikking van de rechter-commissaris vernietigen en de vordering van de officier van justitie alsnog afwijzen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de officier van justitie het nodige zal verrichten om een ambulant triple-onderzoek te doen verrichten.

De beslissing

De raadkamer:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt het bevel van de rechter-commissaris van 27 oktober 2025 tot overbrenging van verdachte ter observatie naar een inrichting tot klinische observatie;
- wijst de daartoe strekkende vordering van de officier van justitie van 20 oktober 2025 af.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. I. de Bruin en mr. J.M. Breimer, als rechters in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en in raadkamer op 20 november 2025.
Mrs. Hovens en Breimer zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.