ECLI:NL:RBGEL:2025:1030

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
6 februari 2025
Zaaknummer
10992962
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van asbus en zegelring door ex-partner namens kinderen na overlijden

In deze zaak vordert de ex-partner van de overledene, namens hun kinderen, de afgifte van de asbus en zegelring van hun overleden vader. De asbus en zegelring zijn door de uitvaartonderneming aan de zus van de overledene afgegeven, omdat zij de opdrachtgeefster van de uitvaart was. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot afgifte van de asbus wordt toegewezen, omdat het vaststaat dat het de wens van de overledene was om zijn as aan zijn kinderen na te laten. Ook de vordering tot afgifte van de zegelring wordt toegewezen, aangezien de kinderen als erfgenamen aanspraak maken op de nalatenschap. De gedaagde partij, die de asbus en zegelring in bezit heeft, wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar voorwaardelijke eis in reconventie tot vaststelling van een beheersregeling, omdat zij geen deelgenoot is. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter in Nijmegen op 7 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10992962 \ CV EXPL 24-954
Vonnis van 7 februari 2025
in de zaak van
[eiseres],
in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [kind 1] en [kind 2] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten (Advocatenkantoor Verstraten),
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.G.A. Meulenberg (ARAG Rechtsbijstand).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juli 2024
- de mondelinge behandeling van 26 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Op 28 november 2022 is de heer [ex-partner eiseres] dood aangetroffen in zijn woning. [ex-partner eiseres] was de ex-partner van [eiseres] en de broer van [gedaagde] . [ex-partner eiseres] had samen met [eiseres] twee kinderen: [kind 1] en [kind 2] . Na de crematie heeft het uitvaartcentrum de as en zegelring van [ex-partner eiseres] aan [gedaagde] gegeven. [eiseres] vordert namens [kind 1] en [kind 2] dat [gedaagde] de as en zegelring aan haar afgeeft.
2.2.
[gedaagde] is het daar niet mee eens. Als opdrachtgever van de uitvaart meent zij te mogen bepalen wat er met de as gebeurt. [ex-partner eiseres] zou haar voor zijn overlijden gevraagd hebben om de zegelring voor [kind 1] te bewaren totdat hij oud genoeg zou zijn om de verantwoordelijkheid daarvoor te dragen. Daarnaast zouden [eiseres] en [gedaagde] op 28 november 2022 en 3 december 2022 met elkaar afgesproken hebben dat de [zoon van gedaagde 1] , de zoon van [gedaagde] , de zegelring zou mogen dragen totdat [kind 1] oud genoeg zou zijn om de verantwoordelijkheid daarvoor te dragen.
2.3.
Als voorwaardelijke tegeneis (eis in reconventie) vordert [gedaagde] de kantonrechter om een beheersregeling vast te stellen ten aanzien van de zegelring.
2.4.
De kantonrechter oordeelt dat de as en de zegelring door [gedaagde] aan [eiseres] afgegeven moeten worden en wijst daarom de vorderingen van [eiseres] toe. De voorwaardelijke tegeneis van [gedaagde] wordt afgewezen.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eiseres] vordert in conventie - samengevat - dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om de as en zegelring van [ex-partner eiseres] binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan haar te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag. Daarnaast vordert [eiseres] een veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure (inclusief nakosten), vermeerderd met wettelijke rente in geval van te late betaling.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Het was de uitdrukkelijke wens van [ex-partner eiseres] om zijn as na te laten aan zijn kinderen en daarnaast dat [kind 1] (als zijn oudste zoon) zijn zegelring zou krijgen. Dit heeft hij voor zijn overlijden met [eiseres] besproken. [kind 1] en [kind 2] zijn erfgenamen van [ex-partner eiseres] en hebben dus recht op de zegelring.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Als opdrachtgever van de uitvaart meent zij te mogen bepalen wat er met de as gebeurt. [eiseres] heeft volgens haar niet aangetoond dat het de wens van [ex-partner eiseres] was om de as aan de kinderen na te laten. Daarnaast zou [ex-partner eiseres] [gedaagde] gevraagd hebben om de zegelring voor [kind 1] te bewaren totdat hij oud genoeg zou zijn om de verantwoordelijkheid daarvoor te dragen. Bovendien zouden [eiseres] en [gedaagde] op 28 november 2022 en 3 december 2022 met elkaar afgesproken hebben dat [zoon van gedaagde 1] , voornoemd, de ring zou mogen dragen, dan wel bewaren, totdat [kind 1] 18 jaar oud is.
3.4.
In voorwaardelijke reconventie verzoekt [gedaagde] dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad een beheersregeling vaststelt ten aanzien van de zegelring, inhoudende dat [gedaagde] of [zoon van gedaagde 1] de ring mag bezitten totdat [kind 1] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Deze tegeneis is ingesteld onder twee voorwaarden (die allebei vervuld moeten zijn), namelijk:
1) voor zover de kantonrechter tot het oordeel komt dat niet aangetoond is dat het de wens van [ex-partner eiseres] was om de zegelring pas aan zijn zoon ter beschikking te stellen op het moment dat hij 18 jaar wordt en tot die tijd [gedaagde] de ring te laten bewaren, en;
2) voor zover de kantonrechter van oordeel is dat niet aangetoond is dat na het overlijden tussen partijen is overeengekomen dat de zoon van [gedaagde] , [zoon van gedaagde 1] , de ring mag dragen, dan wel bewaren, totdat [kind 1] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Daarnaast vordert [gedaagde] een veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure (inclusief nakosten), vermeerderd met wettelijke rente in geval van te late betaling.
3.5.
[eiseres] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk besproken worden.
De vordering tot afgifte van de as van [ex-partner eiseres]
4.2.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiseres] tot afgifte van de as van [ex-partner eiseres] , stelt de kantonrechter het volgende voorop. Artikel 18 van de Wet op de lijkbezorging bepaalt dat op de aanvrager van het verlof tot crematie de plicht rust tot lijkbezorging en de asbestemming. Het bepalen van de asbestemming moet plaatsvinden overeenkomstig de wens, of – als die niet vaststaat – de vermoedelijke wens, van de overledene. Artikel 59 van de Wet op de lijkbezorging geeft voor de afgifte van de asbus als algemene regel dat de asbus ter beschikking wordt gesteld aan de nabestaande door of namens wie de opdracht tot de crematie is gegeven.
4.3.
In dit geval heeft [gedaagde] te gelden als de nabestaande door wie de opdracht tot de crematie is gegeven. Uitgangspunt in deze zaak is daarmee dat het aan haar is om de bestemming van de as te bepalen. Uit artikel 18 van de Wet op de lijkbezorging vloeit voort dat [gedaagde] daarbij de wens of de vermoedelijke wens van de overledene in acht zal moeten nemen.
4.4.
[ex-partner eiseres] heeft niets op papier gezet voor het geval hij zou komen te overlijden. Er is door hem geen testament of codicil opgesteld. De kantonrechter moet dan ook onderzoeken wat de vermoedelijke wens van [ex-partner eiseres] was.
4.5.
Door [eiseres] is gesteld dat zij met [ex-partner eiseres] heeft gesproken over zijn wensen bij een eventueel overlijden. Daarbij zou door [ex-partner eiseres] uitdrukkelijk de wens zijn uitgesproken om zijn as na te laten aan zijn kinderen. Dat dit [ex-partner eiseres] ’s wens was, is door [gedaagde] op zichzelf niet betwist. Zij stelt enkel dat [eiseres] dit niet heeft aangetoond. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij zelf niet met [ex-partner eiseres] heeft gesproken over de bestemming van de as na zijn overlijden. Voor haar is het wel duidelijk dat de as uiteindelijk bij [kind 1] en [kind 2] hoort als [kind 1] 18 jaar wordt.
4.6.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat het de vermoedelijke wens van [ex-partner eiseres] was dat de as bestemd was voor zijn kinderen, [kind 1] en [kind 2] . Nu [gedaagde] ter zitting heeft verklaard niet met [ex-partner eiseres] gesproken te hebben over de bestemming van zijn as, vindt de kantonrechter geen steun voor de stelling van [gedaagde] dat het de vermoedelijke wens van [ex-partner eiseres] was dat zijn kinderen de as pas zouden krijgen als [kind 1] 18 jaar wordt. De kantonrechter zal dan ook beslissen dat alle as van [ex-partner eiseres] binnen de termijn zoals in de beslissing van dit vonnis vermeld aan [eiseres] dient te worden overgedragen.
De vordering tot afgifte van de zegelring van [ex-partner eiseres]
4.7.
Voor de beoordeling van de vordering tot afgifte van de zegelring geldt het volgende. Artikel 4:10 BW bepaalt dat de kinderen eerste erfgenaam zijn van de overledene. Uit artikel 1:245 BW volgt dat een minderjarig kind onder gezag staat en dat dit gezag wordt uitgeoefend door de ouders gezamenlijk of door één ouder (ouderlijk gezag, zie artikel 1:245 lid 2 en 3 BW). Het gezag heeft onder andere betrekking op het bewind over het vermogen van de minderjarige en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte (artikel 1:245 lid 4 BW). Onder ‘bewind’ in de zin van dit artikel wordt verstaan: het beheer en de zeggenschap over de goederen van een minderjarige. Hieruit volgt dat het vermogen dat een minderjarige door zijn overleden ouder wordt nagelaten, ook onder het bewind valt van de overgebleven ouder. Die overgebleven ouder oefent na het overlijden namelijk alleen het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen.
4.8.
Niet in geschil is dat [ex-partner eiseres] geen testament of codicil heeft opgesteld. Daardoor geldt voor het vermogen dat hij nalaat de wettelijke regeling: dat komt toe aan zijn kinderen. In deze procedure is door partijen niet gesteld dat er nog meer eerste erfgenamen zijn. [eiseres] voert na het overlijden van [ex-partner eiseres] als enig overgebleven ouder (alleen) het bewind over het vermogen van [kind 1] en [kind 2] , totdat zij meerderjarig zijn. Tot dat vermogen behoort ook de nalatenschap van [ex-partner eiseres] . De zegelring van [ex-partner eiseres] is onderdeel van die nalatenschap, zodat [eiseres] daar op dit moment ook het bewind (het beheer en de zeggenschap) over voert.
4.9.
Anders dan partijen in hun stukken naar voren hebben gebracht, is het bij de beoordeling van de vraag aan wie de zegelring toekomt niet van belang wat de wens van [ex-partner eiseres] was (of zou zijn geweest). [ex-partner eiseres] heeft zijn wensen met betrekking tot de zegelring namelijk niet op papier vastgelegd. Een eventueel uitgesproken mondelinge wens over wat er met de ring dient te gebeuren, is vanuit een juridisch oogpunt niet van belang. De wettelijke regeling moet in dit geval worden gevolgd. De ring komt dus toe aan [kind 1] en [kind 2] als erfgenamen van [ex-partner eiseres] . De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan hetgeen [gedaagde] over de bestemming van de ring heeft gesteld, namelijk dat [ex-partner eiseres] haar gevraagd zou hebben de zegelring te bewaren totdat [kind 1] oud genoeg zou zijn om de verantwoordelijkheid te dragen voor die zegelring.
4.10.
Door [gedaagde] is echter ook gesteld dat er na het overlijden van [ex-partner eiseres] (ten opzichte van de wettelijke regeling afwijkende) afspraken zijn gemaakt over de zegelring. Volgens haar hebben partijen op 28 november 2022 (de dag dat [ex-partner eiseres] overleden in zijn woning is aangetroffen) en op 3 december 2022 (de dag van de uitvaart) afgesproken dat [zoon van gedaagde 1] , voornoemd, de zegelring zou dragen, dan wel bewaren totdat [kind 1] de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. [gedaagde] heeft ook twee schriftelijke getuigenverklaringen in het geding gebracht (als productie 4 bij de conclusie van antwoord). De eerste verklaring is van [partner van gedaagde] , de partner van [gedaagde] , de tweede verklaring is van [zoon van gedaagde 1] . Beiden zouden op 3 december 2022 aanwezig zijn geweest bij het gesprek tussen [eiseres] en [gedaagde] over de zegelring. Voor zover hier relevant verklaart [partner van gedaagde] het volgende over dat gesprek:
“Ze spraken af er op een rustig moment op terug te komen en [eiseres] bevestigde dat [zoon van gedaagde 1] (zoon van [partner van gedaagde] en [gedaagde] ) de ring mocht dragen tot dat [kind 1] (zoon van [ex-partner eiseres] en [eiseres] ) 18 jaar oud zou zijn. […] [gedaagde] wilde en wil de ring graag bewaren voor de kinderen van [ex-partner eiseres] , zodat ze zeker weet dat er niets anders mee gebeurd.”
[zoon van gedaagde 1] verklaart, voor zover hier relevant, het volgende over dat gesprek:
“Ook werd teruggekomen op de mondelinge afspraak waar was afgesproken dat ik ( [zoon van gedaagde 1] ) de ring tot het moment dat [kind 1] 18+ zou zijn de ring zou mogen dragen. Hier was [eiseres] het mee eens.”
In een brief van 13 februari 2023 (overgelegd als productie 5 bij de conclusie van antwoord) aan [kind 1] en [kind 2] schrijft [gedaagde] (voor zover hier relevant) het volgende:
“De urn wil ik graag bewaren voor jullie. Deze is namelijk van jullie en niet van mama. Ook de zegelring bewaar ik voor jullie. Als [kind 1] 18 jaar (23 mei 2034) wordt, zal ik de ring en de urn persoonlijk komen brengen. Ik heb deze keuze gemaakt voor jullie. Mama vindt dit geen goede keus. Ik wel.”
4.11.
Uit de e-mail van 1 juni 2023 van mr. Meulenberg aan mr. Verstraten (productie 3 bij de conclusie van antwoord) en uit de verklaringen van [gedaagde] ter zitting volgt echter dat haar eerdere stelling nuancering behoeft. Volgens [gedaagde] is overeengekomen dat [gedaagde] de zegelring zou bewaren totdat [kind 1] oud genoeg zou zijn om de verantwoordelijkheid voor de ring te dragen. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij zelf heeft ingevuld dat [kind 1] hiervoor 18 jaar moet zijn.
4.12.
Ter zitting heeft [eiseres] betwist dat partijen op 28 november 2022 en 3 december 2022 een afspraak hebben gemaakt over de zegelring. Zij kan zich die gesprekken ook niet herinneren.
4.13.
Tegenover de stelling van [gedaagde] staat een voldoende gemotiveerde betwisting van [eiseres] . Of er een afspraak tussen partijen is gemaakt, staat in deze procedure dus (nog) niet vast. Hoewel door [gedaagde] een bewijsaanbod is gedaan, zal de kantonrechter niet overgaan tot het geven van een bewijsopdracht aan haar. Ook als namelijk vast zou komen te staan dat er een overeenkomst tussen partijen is gesloten over de tijdelijke bestemming van de zegelring, dan is die overeenkomst inmiddels geëindigd. Ter toelichting het volgende.
4.14.
Als aangenomen moet worden dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt over de bestemming van de ring, dan is de eerste vraag die moet worden beantwoord wat voor een soort overeenkomst partijen dan zijn overeengekomen. In de conclusie van antwoord en ook ter zitting komen bij de beschrijving van de bestemming van de ring zowel het begrip ‘bewaren’ als het begrip ‘dragen’ voor. Het begrip ‘bewaren’ sluit aan bij de overeenkomst van bewaarneming (artikel 7:600 BW e.v.). Het begrip ‘dragen’ sluit in dit kader wellicht juist weer wat dichter aan bij de overeenkomst van bruikleen (artikel 7A:1777 BW e.v.). De overeenkomst van bewaarneming is de overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich tegenover de andere partij, de bewaargever, verbindt, een zaak die de bewaargever hem toevertrouwt of zal toevertrouwen, te bewaren en terug te geven (artikel 7:600 BW). De overeenkomst van bruikleen is de overeenkomst, waarbij de ene partij aan de andere partij een zaak om niet ten gebruik geeft, onder voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, dezelfde zaak zal teruggeven, na daarvan gebruik te hebben gemaakt of na een tussen partijen afgesproken bepaalde tijd (artikel 7A:1777 BW).
4.15.
Bewaarneming heeft als kenmerk dat deze geschiedt in het belang van de bewaargever. Bruikleen heeft daarentegen als kenmerk dat de bruiklener de zaak, binnen de grenzen van art. 7A:1781 BW, in zijn eigen belang mag gebruiken. [1] Samenloop tussen beide overeenkomsten is mogelijk, maar of daarvan sprake is hangt af van uitleg van de rechtshandeling in het licht van alle omstandigheden van het geval aan de hand van de Haviltexmaatstaf, te beoordelen met inachtneming van de wettelijke regels omtrent bewaarneming en bruikleen. [2]
4.16.
Stel dat de kantonrechter dus aanneemt dat er tussen partijen een afwijkende overeenkomst is gesloten over de bestemming van de zegelring, dan kwalificeert deze overeenkomst naar het oordeel van de kantonrechter als bewaarneming. Beide partijen zijn het erover eens dat de ring tot de nalatenschap van de kinderen behoort. Ook staat bij beide partijen het belang van de kinderen voorop, zoals ter zitting naar voren is gekomen. Het laat zich slecht voorstellen welk belang de kinderen zouden hebben bij het in bruikleen geven van de ring. Bovendien komt zowel 1) in de conclusie van antwoord, 2) in de hiervoor aangehaalde getuigenverklaringen, 3) in de brief van [gedaagde] van 13 februari 2023 en 4) ter zitting nadrukkelijk naar voren dat het de bedoeling van [gedaagde] is geweest om de ring te bewaren voor [kind 1] , althans voor [kind 1] en [kind 2] . Deze omstandigheden wijzen allemaal in de richting van bewaarneming.
4.17.
Dat afgesproken zou zijn dat [zoon van gedaagde 1] de ring mag dragen, staat niet aan bewaarneming in de weg. Artikel 7:603, lid 1 BW bepaalt namelijk expliciet dat de bewaarnemer de zaak mag gebruiken voor zover de bewaargever daarvoor toestemming heeft gegeven. Lid 2 van artikel 7:603 BW bepaalt nog dat de bewaarnemer de zaak aan een derde in bewaring mag geven als de bewaargever daarvoor toestemming heeft gegeven. Uit de hiervoor opgenomen getuigenverklaringen volgt dat [eiseres] (in ieder geval) op 3 december 2022 toestemming zou hebben gegeven aan [gedaagde] (en/ of [zoon van gedaagde 1] ) dat [zoon van gedaagde 1] de ring zou mogen dragen. Hij zou de ring in die zin dus mogen gebruiken.
Dat het dragen van de zegelring vooral het belang van [gedaagde] (en [zoon van gedaagde 1] ) dient en dus niet het belang van [kind 1] en/of [kind 2] , staat ook niet aan bewaarneming in de weg. Volgens de Hoge Raad is aan de toestemming om de zaak te gebruiken namelijk niet de restrictie verbonden dat het toegestane gebruik slechts het belang van de bewaargever mag dienen. [3]
4.18.
Gelet op al deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de zegelring door [gedaagde] (als bewaarnemer, althans [zoon van gedaagde 1] als onderbewaarnemer) wordt bewaard in het belang van de kinderen, die – via [eiseres] , hun wettelijk vertegenwoordiger – bewaargever zijn. Van een samenloop tussen bewaarneming en bruikleen is in deze zaak naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake.
4.19.
Als zou komen vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, dan is dat een overeenkomst van bewaarneming voor bepaalde tijd, namelijk: tot het moment dat [kind 1] ‘oud genoeg is’ om de verantwoordelijkheid voor de zegelring te dragen. Dat volgt namelijk uit punt 4.11 hierboven. Omdat er sprake is van een overeenkomst voor bepaalde tijd kan de bewaarnemer die recht heeft op bewaring in beginsel niet tot eerdere teruggave worden verplicht. De regeling tot teruggave is dus genuanceerder dan opgenomen in de tekst van artikel 7:605, lid 1 BW (dat spreekt over ‘onverwijlde teruggave’ op vordering van de bewaargever).
4.20.
Uit hetgeen door [eiseres] ter zitting naar voren is gebracht leidt de kantonrechter af dat zij van mening is dat [kind 1] oud genoeg is om de verantwoordelijkheid te dragen voor de zegelring. Hij weet nu namelijk al wat de zegelring betekent. Verder heeft zij toegelicht dat er een plek in huis is waar de spullen van [ex-partner eiseres] liggen en waar de kinderen bij kunnen als zij hun vader missen. De zegelring komt ook op die plek te liggen.
4.21.
De kantonrechter is gelet op het verhandelde ter zitting van oordeel dat [kind 1] (inmiddels) oud genoeg is om verantwoordelijkheid te dragen voor de ring. [kind 1] wordt in mei 2025 10 jaar. [ex-partner eiseres] overleed twee jaar geleden, toen hij 7 jaar oud was. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat [kind 1] in de afgelopen twee jaar heeft laten zien dat hij verantwoordelijk omgaat met de spullen die van zijn vader zijn geweest (zijn foto, armbandjes, horloge). Gelet op het verhandelde ter zitting heeft de kantonrechter de overtuiging dat [eiseres] , [kind 1] en [kind 2] ook zorgvuldig met de zegelring zullen omgaan, indachtig dat de zegelring eerst van hun opa Freek is geweest en nu van vader op zoon wordt doorgegeven.
4.22.
Zelfs als (door middel van bewijslevering) wel vast zou komen te staan dat er tussen partijen afwijkende afspraken zijn gemaakt (namelijk van bewaarneming van de ring tot het moment dat [kind 1] oud genoeg is om de verantwoordelijkheid voor de ring te dragen), dan is die overeenkomst door ommekomst van de overeengekomen bepaalde tijd inmiddels geëindigd. Dat maakt dat [eiseres] ook in dat geval namens de kinderen de onverwijlde teruggave van de zegelring kan vorderen en [gedaagde] gehouden is om daaraan gevolg te geven.
Het verzoek tot het vaststellen van een beheersregeling
4.23.
Nu de kantonrechter met betrekking tot de zegelring tot het oordeel is gekomen dat de wens van [ex-partner eiseres] niet relevant is bij de beoordeling aan wie de zegelring (op dit moment) toekomt en heeft geoordeeld dat – als er al een overeenkomst tussen partijen komt vast te staan tussen partijen – deze overeenkomst inmiddels is geëindigd, acht hij de gestelde voorwaarden verbonden aan de tegeneis (verzoek in reconventie) vervuld, zodat hij ook daarover een beslissing dient te nemen.
4.24.
De kantonrechter zal [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot het vaststellen van een beheersregeling (in de zin van artikel 3:168, lid 2 BW). De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] geen deelgenoot is (in de zin van artikel 3:168 BW). De zegelring komt [kind 1] en [kind 2] toe als erfgenamen van [ex-partner eiseres] . Meer eerste erfgenamen zijn er niet. [kind 1] en [kind 2] zijn dus de enige twee deelgenoten van de zegelring (‘het gemeenschappelijk goed’). Omdat [gedaagde] geen deelgenoot is, kan zij ook niet worden ontvangen in haar verzoek tot vaststelling van een beheersregeling, nog daargelaten dat dit bij verzoekschrift had gemoeten.
Dwangsommen
4.25.
Voor het geval dat [gedaagde] de asbus en zegelring niet binnen de in dit vonnis bepaalde termijn aan [eiseres] overdraagt, vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] tot de betaling van dwangsommen, € 100,00 per dag (een gedeelte van een dag daarbij inbegrepen).
4.26.
De kantonrechter gaat ervan uit dat [gedaagde] binnen de in de beslissing opgenomen termijn uitvoering zal geven aan dit vonnis. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom.
4.27.
De termijn van afgifte van de as en zegelring wordt gesteld op 14 dagen na betekening van dit vonnis. Dit geeft partijen desgewenst de mogelijkheid om afspraken te maken over het tijdstip, de plek en de wijze van overdracht, zoals tussen partijen ook op de zitting onderwerp van gesprek is geweest.
Proceskosten
4.28.
[gedaagde] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
164,00
(2 punten × € 82,00)
- nakosten
67,50
Totaal
318,50
4.29.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.30.
[gedaagde] is in reconventie niet-ontvankelijk verklaard en moet daarom de proceskosten betalen, die tot aan de uitspraak worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
IN CONVENTIE
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van het vonnis de (volledige) as en zegelring van wijlen heer [ex-partner eiseres] aan [eiseres] te verstrekken,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 318,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de punten 5.1 tot en met 5.3 uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
IN VOORWAARDELIJKE RECONVENTIE
5.6.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in haar verzoek,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan de uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.A. Arts en in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2025.
64307

Voetnoten

1.Zie: Hoge Raad 10 juli 2025, ECLI:NL:HR:2015:1830, r.o. 3.3.2 (
2.Idem.
3.Idem.