ECLI:NL:RBGEL:2025:10302

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
C/05/454213 / HA ZA 25-283
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake onrechtmatige hinder door kraaiende hanen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Gelderland, hebben eisers, wonende te [woonplaats], een vordering ingesteld tegen hun buren, gedaagden, eveneens wonende te [woonplaats]. De eisers stellen dat de gedaagden een kippenhok in hun tuin hebben staan met hanen die overlast veroorzaken door hun gekraai. De eisers vorderen dat de rechtbank verklaart dat het kraaien van de hanen onrechtmatige hinder oplevert en dat de gedaagden worden veroordeeld om de hanen te verwijderen of op te hokken. De gedaagden betwisten de bevoegdheid van de rechtbank en stellen dat de kantonrechter bevoegd is, omdat de waarde van de vordering minder dan € 25.000 zou zijn. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vorderingen van de eisers van onbepaalde waarde zijn en dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat deze vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagden tot verwijzing afgewezen en hen in het ongelijk gesteld, waardoor zij de proceskosten van de eisers moeten vergoeden. De rechtbank heeft de gedaagden in de gelegenheid gesteld om een conclusie van antwoord in te dienen in de hoofdzaak, die is verwezen naar de rolzitting van 7 januari 2026. Het vonnis is gewezen op 26 november 2025 door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/454213 / HA ZA 25-283
Vonnis in incident van 26 november 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,2. [eiser sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in de hoofdzaak,
verwerende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. H.H.G. Theunissen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisende partijen in het incident,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. K. Horstman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 juli 2025 met producties 1 tot en met 16;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de antwoordconclusie inzake incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[eisers] stellen in de hoofdzaak dat hun buren [gedaagden] een kippenhok in de tuin hebben staan waar hanen in verblijven en dat zij overlast ervaren van het kraaien van de hanen. Zij vorderen onder meer dat de rechtbank voor recht verklaart dat het kraaien van de hanen onrechtmatige hinder veroorzaakt en dat zij [gedaagden] veroordeelt om de hanen te verwijderen of op te hokken.
2.2.
Volgens [gedaagden] is niet de handelsrechter maar de kantonrechter bevoegd om over dit geschil te oordelen.
2.3.
[gedaagden] hebben hiertoe aangevoerd dat de vordering van [eisers] tot het verwijderen of ophokken van de hanen kan worden gewaardeerd op de kosten van een haan die variëren van € 5,00 tot € 50,00. Dat is minder dan € 25.000,00 en daarom is volgens hen de kantonrechter bevoegd.
2.4.
[eisers] brengen hiertegen in dat hun vordering tot een verklaring voor recht dat het kraaien van de hanen onrechtmatige hinder oplevert van onbepaalde waarde is en dat duidelijke aanwijzingen ontbreken dat deze vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Zo kan deze verklaring voor recht grondslag zijn voor een schadevergoedingsvordering waarbij duidelijke aanwijzingen ontbreken dat deze schadevergoeding niet meer dan € 25.000,00 zal bedragen.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Als de vorderingen van [eisers] van onbepaalde waarde zijn en er duidelijke aanwijzingen bestaan dat deze vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00, dan is de kantonrechter bevoegd (artikel 93 aanhef onder b en 94 lid 2 Rv). De rechtbank zal zich hierbij beperken tot de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde verwijdering of ophokplicht van de hanen.
3.2.
Aan de beide vorderingen ligt de gestelde hinder door het kraaien van de hanen ten grondslag. De gevorderde verwijdering of ophokplicht van de hanen is daarom niet slechts te waarderen op de kosten die de verwijdering of een ophokplicht met zich brengen. Dit standpunt gaat voorbij aan de aard en het immateriële karakter van de gestelde hinder. De gestelde hinder is als zodanig namelijk niet op een bedrag in geld te waarderen. Door [gedaagden] zijn geen duidelijke aanwijzingen aangevoerd waaruit blijkt dat de waarde van de gestelde hinder en daarmee samenhangend de vorderingen van [eisers] geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00. Verder ziet de rechtbank ook geen duidelijke aanwijzingen dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan
€ 25.000,00. Dat betekent dat de vordering van [gedaagden] tot verwijzing zal worden afgewezen.
3.3.
[gedaagden] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
Totaal
614,00
3.4.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
In de hoofdzaak
3.5.
De rechtbank stelt [gedaagden] in de gelegenheid een conclusie van antwoord in te dienen. De zaak zal daarvoor worden verwezen naar de rol.
3.6.
Alle beslissingen worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van dit incident ter hoogte van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
in de hoofdzaak
4.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 7 januari 2026 voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2025.
167/2075