ECLI:NL:RBGEL:2025:10365

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 november 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
05-099471-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag met letsel tot gevolg

Op 28 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 4 december 2024 op de Rijksweg A30 te Lunteren een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto, heeft zich schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Dit resulteerde in een botsing met een stilstaand voertuig, waarbij de bestuurder van dat voertuig, de heer [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder whiplash-klachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende had gelet op het verkeer op de uitvoegstrook en zijn snelheid niet had aangepast aan de omstandigheden. De officier van justitie eiste een geldboete van €1500 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vijf maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden en legde een geldboete op van €1500, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de noodzaak van zijn rijbewijs voor zijn werk als zelfstandige.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.099471.25
Datum uitspraak : 28 november 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
raadsman: mr. J.P.A. van Schaik, advocaat in Veenendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 november 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 december 2024 te Lunteren, gemeente Ede, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A30, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl op de uitvoegstrook van de Rijksweg A30 sprake was van filevorming,
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelten en/of de uitvoegstrook van die weg (Rijksweg A30) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) is hij op de uitvoegstrook gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een voor hem, verdachte, uit langzamer rijdend of stilstaand ander voertuig (personenauto),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (te weten [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 december 2024 te Lunteren, gemeente Ede als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A30, terwijl op de uitvoegstrook van de Rijksweg A30 sprake was van filevorming,
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelten en/of de uitvoegstrook van die weg (Rijksweg A30) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) is hij op de uitvoegstrook gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een voor hem, verdachte, uit langzamer rijdend of stilstaand ander voertuig (personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 december 2024 te Lunteren, gemeente Ede als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A30, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een voor hem, verdachte, uit langzamer rijdend of stilstaand ander voertuig (personenauto).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 december 2024 heeft een botsing plaatsgevonden op de Rijksweg A30 ter hoogte van Lunteren, gemeente Ede. [2] Verdachte reed in zijn bedrijfsauto op die weg, toen hij wilde afslaan naar een uitvoegstrook. Op die uitvoegstrook stonden meerdere auto’s stil [3] en reden de auto’s achteraan in de rij langzamer dan verdachte. Verdachte is tegen de laatste personenauto op de uitvoegstrook gebotst. In deze auto zat de heer [slachtoffer] . [4]
De heer [slachtoffer] raakte bij dit ongeval gewond. Hij had een zenuwverlamming in zijn been en hoofd- en nekklachten die worden gerelateerd aan een whiplash. [5] In oktober 2025 ervoer hij nog steeds elke dag de gevolgen van het ongeluk en kon hij zijn dagelijkse bezigheden nog altijd niet (volledig) uitvoeren. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De officier van justitie stelt dat verdachte aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam heeft gereden en dat hij daarom een aanmerkelijke mate van schuld heeft aan het ongeval. Het letsel van [slachtoffer] maakt dat hij tot op de dag van vandaag gehinderd wordt bij de uitoefening van zijn dagelijkse bezigheden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Daartoe is aangevoerd dat verdachte weliswaar niet helemaal fris was op het moment dat het ongeval gebeurde en dat hij niet erg goed heeft zitten opletten, maar dat dit onvoldoende is voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bovendien geeft het dossier te weinig informatie over de overige feiten en omstandigheden ten tijde van het ongeval om een dergelijke schuld vast te kunnen stellen, zo is er niet eens een verkeersongevallenanalyse opgesteld.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Voorts kan niet reeds uit de aard van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Verdachte heeft verklaard dat hij de botsing met de auto van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Hij wilde – zoals hij wel vaker deed – vanaf de snelweg de afrit naar Lunteren nemen, maar had op het moment dat hij de uitvoegstrook op reed, geen zicht op de stilstaande en langzaam rijdende auto’s op die uitvoegstrook, omdat hij achter een vrachtauto reed. Ondanks dat verdachte geen zicht had, reed hij toch de uitvoegstrook op met een snelheid van 80 à 85 kilometer per uur. Pas rijdende op de uitvoegstrook zelf zag hij dat het verkeer daar stilstond. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet helemaal scherp was, omdat de auto warm was en het het einde van de werkdag was. Daardoor was verdachte niet goed genoeg gefocust op de weg. Verdachte kon niet meer op tijd remmen op de uitvoegstrook en is tegen de stapvoets rijdende auto van [slachtoffer] gebotst. Verdachte heeft tot slot verklaard dat de A30, ter hoogte van de afrit naar Lunteren een overzichtelijke weg is, dat het donker was en dat hij de verlichting van de andere auto’s goed kon zien. Op het moment dat hij de afslag nam, zat er niemand achter hem. [7]
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte met zo’n 80 kilometer per uur tegen hem is gebotst. Dit ging zo hard dat zijn voertuig over de weg slingerde en hij achterstevoren tegen de middengeleider van de snelweg tot stilstand kwam. [8]
De rechtbank overweegt dat verdachte niet tijdig heeft geremd op de uitvoegstrook en dat hij daarom tegen de stapvoets rijdende auto van [slachtoffer] is gebotst. Verdachte heeft op de snelweg, voordat hij de afrit wilde nemen, onvoldoende op het verkeer op de uitvoegstrook gelet en is onvoldoende blijven letten op het verkeer op de uitvoegstrook nadat hij de afrit heeft genomen. Verdachte is die uitvoegstrook met aanzienlijke snelheid opgereden en hij heeft zijn aandacht onvoldoende bij het overige verkeer en de situatie ter plaatse gehad en gehouden. Hij heeft zijn snelheid (mogelijk daardoor) onvoldoende aangepast op de situatie ter plaatse. Dit terwijl hij de overige verkeersdeelnemers wel goed had kunnen zien aan hun verlichting die aanstond in het donker. De rechtbank gaat hierbij uit van de eigen verklaring van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet voldoende heeft gekeken voor hij de uitvoegstrook opreed, dat hij op dat moment ook zijn snelheid niet (voldoende) heeft aangepast terwijl dit wel kon – er zat immers niemand achter hem en dat hij ondanks dat hij – naar eigen zeggen – onvoldoende zicht had op de afrit, toch de uitvoegstrook (met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid) op is gereden. Als de vrachtauto die voor hem reed het zicht belemmerde had verdachte juist extra voorzichtigheid moeten betrachten, door bijvoorbeeld zijn snelheid al eerder te matigen.
Gelet op dit samenstel van verwijtbaar handelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden en dat het verkeersongeval aan zijn schuld in de zin van artikel 6 WVW te wijten is.
Het letsel
Naast de schuldvraag dient op grond van artikel 6 WVW de vraag te worden beantwoord of een ander (het slachtoffer van het verkeersongeval) zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
[slachtoffer] heeft – zoals reeds overwogen – als gevolg van het ongeval onder meer whiplash-klachten. Tot oktober 2025 kon hij zijn dagelijkse bezigheden nog niet oppakken zoals voor het ongeval. Zo was hij toen nog maar deels aan het werk.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Wel vindt de rechtbank bewezen dat [slachtoffer] tijdelijk werd verhinderd in het uitvoeren van zijn normale bezigheden, omdat hij in elk geval tot medio oktober 2025 hinder ondervindt van het ongeval.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Voorwaardelijk verzoek verdediging
De verdediging heeft een verzoek gedaan tot het heropenen van het onderzoek ter terechtzitting zodat getuige [getuige] alsnog kan worden verhoord. Dit verzoek geldt op het moment dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW komt. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de verdediging aangevoerd dat [getuige] in het dossier de enige getuige is die aanwezig was op de Rijksweg A30 ter hoogte van Lunteren op het moment van het ongeval. Het is daarom vanzelfsprekend in het belang van de verdediging om deze getuige te mogen horen.
De rechtbank ziet geen reden tot het horen van getuige [getuige] en wijst het (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van getuige [getuige] af. De rechtbank heeft, zoals volgt uit het voorgaande, de verklaring van [getuige] niet gebruikt voor de bewezenverklaring. Verdachte wordt daarom niet in zijn belangen geschaad op het moment dat de verdediging niet de kans krijgt om getuige [getuige] (alsnog) te (laten) horen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks4 december 2024 te Lunteren, gemeente Ede, als bestuurder van een voertuig
(bedrijfsauto
), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A30,
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft
gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl op de uitvoegstrook van de Rijksweg A30 sprake was van filevorming,
-
niet ofin onvoldoende mate heeft gelet en
/ofis blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte en
/ofde uitvoegstrook van die weg (Rijksweg A30) en
/ofhet zich daarop bevindende verkeer en
/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
-
(vervolgens
)is hij op de uitvoegstrook gebotst tegen,
althans in aanrijding gekomen meteen voor hem, verdachte, uit langzamer rijdend
of stilstaandander voertuig
(personenauto
),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander
(te weten [slachtoffer]
) zwaar lichamelijk letsel ofzodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke
ziekte ofverhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van vijftienhonderd euro en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vijf maanden. Daartoe is aangevoerd dat het een ernstig feit betreft. Verdachte is dusdanig onoplettend geweest dat een ongeval is ontstaan met verstrekkende gevolgen, het slachtoffer heeft immers nog steeds last van zijn klachten als gevolg van het ongeval.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het niet passend is dat de officier van justitie op een hogere strafeis komt, dan wat de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie voorschrijven. In de richtlijn staat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW met de kwalificatie aanmerkelijke schuld een geldboete van duizend euro en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden. In het dossier bevinden zich geen strafverzwarende feiten of omstandigheden die een hogere strafeis dan wat in de richtlijnen staat rechtvaardigen. Bovendien heeft verdachte zijn rijbewijs nodig. Hij is net een onderneming begonnen en rijdt met zijn bedrijfsauto naar verschillende klussen in het land toe. Als hij zijn rijbewijs voor een bepaalde periode moet inleveren is de kans groot dat verdachte zijn onderneming niet kan voortzetten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een botsing, door onvoldoende te letten en te blijven letten op de uitvoegstrook en het daarop rijdende verkeer en niet tijdig te remmen voor aldaar stilstaande en langzaam rijdende auto’s. Bij uitstek als de situatie niet overzichtelijk is, dien je als verkeersdeelnemer extra voorzichtigheid in acht te nemen door bijvoorbeeld je snelheid aan te passen. Ondanks dat verdachte geen zicht had op de uitvoegstrook, heeft hij de afrit genomen en botste hij vervolgens met een hoge snelheid tegen [slachtoffer] aan, wiens auto is doorgeschoten en achterstevoren tegen de middengeleider van de snelweg terecht is gekomen. Hierdoor heeft de heer [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen. Dit is een ernstig strafbaar feit, waarmee verdachte niet alleen zijn eigen veiligheid, maar ook die van de overige verkeersdeelnemers in gevaar heeft gebracht. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt, met ernstige en verstrekkende gevolgen voor de heer [slachtoffer] . Verdachte heeft dit ongeval niet opzettelijk veroorzaakt en hij heeft dit ook niet gewild, maar door zijn toedoen heeft het ongeval wel plaatsgevonden. De heer [slachtoffer] kan hierdoor tot op heden zijn dagelijkse normale bezigheden niet zoals vanouds uitoefenen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het tot nu toe blanco strafblad van verdachte van 7 oktober 2025.
De rechtbank houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, zoals de omstandigheid dat verdachte als zelfstandige werkt in de installatietechniek en dat hij om zijn werk goed te kunnen doen, zijn rijbewijs nodig heeft.
De op te leggen straf
Bij haar beslissing over de strafmodaliteit en de hoogte van de straf zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Die oriëntatiepunten gaan in dit geval uit van de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 1.000,- in combinatie met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van drie maanden.
Bij de strafoplegging dient de rechtbank voor ogen te houden dat een aan verdachte op te leggen straf in verhouding dient te staan tot de mate van verwijtbaarheid van het verkeersgedrag en niet in overwegende mate mag worden ingegeven door de ernst van de gevolgen daarvan. De rechtbank weegt in strafverminderende zin mee de (op de rechtbank oprecht overkomende) spijt van verdachte, het feit dat hij meermalen contact heeft geprobeerd op te nemen met het slachtoffer, zijn persoonlijke (werk)omstandigheden en het feit dat hij vanaf het begin de volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen – en de gevolgen daarvan – heeft genomen. Verder blijkt uit het strafblad van verdachte dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Van strafverzwarende omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank houdt, in het licht hiervan, ook rekening met het gegeven dat een onvoorwaardelijke rijontzegging grote praktische problemen voor verdachte zal opleveren.
De rechtbank zal gelet op de hiervoor genoemde overwegingen de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie maanden geheel voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Omdat dit in het voordeel van de verdachte is, komt de rechtbank dan tot een hogere geldboete (dan staat genoemd in de oriëntatiepunten) van € 1.500,-.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 23, 24c en 24a van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • legt op een geldboete van
  • ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde de
  • bepaalt dat
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Rikken (voorzitter), mr. I. de Bruin en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 november 2025.
mr. Y. Rikken is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024569607-1, gesloten op 28 maart 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aanrijding, p. 5 t/m 7.
3.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 november 2025.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 17.
5.Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer] , p. 13 en 14.
6.Het schriftelijk bescheid, te weten de slachtofferverklaring d.d. 14 oktober 2025.
7.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 14 november 2025.
8.Het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] , p. 17.