ECLI:NL:RBGEL:2025:10454

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
C/05/426231 / HA ZA 23-449
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een Belgische dierenarts na complicaties bij een operatie onder algehele narcose

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, staat de beroepsaansprakelijkheid van een Belgische dierenarts centraal. De eiser, een paardeneigenaar, heeft een vordering ingesteld na complicaties die zijn ontstaan tijdens een operatie van haar paard, dat onder algehele narcose werd geopereerd. De eiser stelt dat er mondeling is afgesproken dat de operatie niet onder algehele narcose zou plaatsvinden, maar staand zou worden uitgevoerd. De rechtbank heeft de eiser opgedragen bewijs te leveren van deze afspraak. Na getuigenverhoren, waarin zowel de eiser als haar ouders als getuigen zijn gehoord, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bewijs niet is geleverd. De verklaringen van de getuigen waren niet overtuigend genoeg om de stelling van de eiser te onderbouwen. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de dierenarts, die de operatie heeft uitgevoerd, in overweging genomen. Deze dierenarts heeft verklaard dat de operatie niet verder staand kon worden uitgevoerd vanwege de onrust van het paard en dat er toestemming was gegeven voor een algehele narcose indien nodig. De rechtbank heeft uiteindelijk de vorderingen van de eiser in conventie afgewezen en de vordering in reconventie van de gedaagde toegewezen, waarbij de eiser werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/426231 / HA ZA 23-449
Vonnis van 19 november 2025
in de zaak van
[eiser in conv],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
advocaat: mr. S.A. Wensing,
tegen
de rechtspersoon naar Belgisch recht
[gedaagde in conv],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. L.M. Schelstraete.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 september 2024
- het getuigenverhoor van 9 december 2024
- het getuigenverhoor van 29 april 2025
- de conclusie na getuigenverhoor tevens wijziging van eis in conventie van [eiser in conv]
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van [gedaagde in conv] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie
Is het bewijs overtuigend?
2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank [eiser in conv] opgedragen te bewijzen, feiten en omstandigheden waaruit volgt dat partijen tijdens een gesprek op 14 juni 2021 mondeling hebben afgesproken dat er alleen staand geopereerd zou worden en niet onder algehele narcose. Daartoe heeft [eiser in conv] drie getuigen doen horen; zichzelf, haar vader en haar moeder. Uit het proces-verbaal van deze getuigenverhoren wordt geciteerd:
“In het gesprek op 14 juni 2021 hebben we nogmaals besproken dat de operatie staand zou worden gedaan. Ik herinner mij nog dat ik heel bezorgd was en dat ik meerdere malen met [naam 1] heb besproken of de operatie veilig was. Hij zei dat bij staand opereren geen sterke narcose nodig is. Ik heb hem meerdere malen gevraagd mij op de hoogte te brengen van de operatie.
Ik herinner mij dat [naam 1] mij vertelde dat de operatie endoscopisch zou plaatsvinden. Ze zouden door twee gaten buisjes doen, een daarvan met een camera. Wat er verder precies zou gebeuren weet ik niet meer. Hij heeft mij ook verteld dat bij staand opereren geen algehele narcose zou worden gegeven, zoals dat wel bij een liggende operatie gebeurt. Hij heeft wel verteld over de mogelijkheid van een liggende operatie, maar ik heb toen gezegd dat wij dat niet gaan doen. Als het paard niet staand geopereerd kon worden, ging de operatie niet door. Daarom vroeg ik de chirurg om mij op de hoogte te houden. De chirurg zei tegen mij: ja, dat is goed. Ik weet het zeker, want als de chirurg had gezegd dat het niet mogelijk was dan zou het gesprek niet zijn geëindigd en was [naam paard] daar ook niet geopereerd. De chirurg zei dat wij [naam paard] over een aantal dagen weer konden komen ophalen. Daarna was het gesprek ten einde. We hebben hem succes gewenst en afscheid van [naam paard] genomen.” ( [eiser in conv] )
“We hadden van tevoren met onze dochter besproken dat het noodzakelijk was om de behandeling te laten plaatsvinden onder lichte narcose. Mijn dochter heeft die informatie ook aan de dokter gegeven en hem gevraagd of de operatie onder plaatselijke narcose was en dat als er extra ingegrepen moest worden we op de hoogte zouden worden gehouden. Ik kan mij helaas niet herinneren wat de informatie was die de dokter aan mijn dochter heeft gegeven.
Mijn dochter zei dat ze een plaatselijke narcose wilde en geen algehele narcose.” (Vader)
“Het was geen lang gesprek. We zijn akkoord gegaan met de operatie. [eiser in conv] voerde het gesprek met de dokter in het Engels. Ik heb erop aangedrongen dat het paard staand geopereerd zou worden en niet neergelegd zou worden en niet onder algehele narcose. Ik heb dit tegen [eiser in conv] gezegd en [eiser in conv] heeft dat vervolgens tegen de dokter gezegd.
De reactie van dokter [naam 1] was dat staand opereren mogelijk was, maar dat het duurder was dan wanneer het paard op de tafel zou worden geopereerd. Wij hebben gezegd dat we akkoord gingen dat het duurder was, maar dat de operatie staand was.
De reactie van dokter [naam 1] was dat dat akkoord was. (…) Wij hebben nog gevraagd om ons op de dag van de operatie op de hoogte te houden en contact met ons op te nemen als er problemen waren.” (Moeder)
2.2.
[gedaagde in conv] heeft in contra-enquête ook drie getuigen doen horen; [naam 1] , de dierenarts die de operatie heeft uitgevoerd, tevens bestuurder van [gedaagde in conv] , [naam 2] , dierenarts en destijds als chirurg in opleiding verbonden aan [gedaagde in conv] , en [naam 3] , dierenarts in loondienst van [gedaagde in conv] . Uit het proces-verbaal van deze getuigenverhoren (dat kennelijk abusievelijk op de eerste pagina is gedateerd op 29 april 2024 in plaats van 29 april 2025) wordt geciteerd:
“Aangekomen bij de stal hebben we kennisgemaakt met [eiser in conv] en haar moeder. Ik heb hun uitgelegd dat ik al informatie had gekregen van dokter [naam 3] en dat er een exploratie zou plaatsvinden van de larynx (het strottenhoofd) in verband met verdacht hoesten. Het was voor ons niet duidelijk of er een prothese was geplaatst en zo ja, of deze oplosbaar was of permanent. Ik heb hen uitgelegd dat als de prothese nog aanwezig was we deze zouden verwijderen. Ik heb ook uitgelegd dat er mogelijk verklevingen zouden kunnen zijn, waardoor het paard moeilijk kon slikken, en dat we deze dan zouden losmaken. Ik heb toen ook gezegd dat een rechtstandige operatie niet altijd kan. Het is een gevaarlijke plek en er kunnen complicaties optreden. Meestal doen wij het verwijderen van een prothese niet rechtstaand, maar onder algehele narcose. Een rechtstaande ingreep doen we vaker bij het plaatsen van een prothese, niet bij het verwijderen ervan, omdat deze laatste ingreep tussen zenuwen en bloedvaten plaatsvindt en complexer is.
[eiser in conv] vertelde mij dat ze erg bang was voor de complicaties van een algehele narcose. Ik heb haar uitgelegd dat het risico in onze kliniek 0,25% was. Dat is niet hoog maar dat is ook niet 0%. Ik heb haar gezegd dat ik de operatie wel rechtstaand wilde beginnen maar dat ik wel haar toestemming wilde om over te gaan naar een algehele narcose, als de noodzaak daartoe zou bestaan. Ik zei haar dat als we dat niet mogen doen, gaan we niet opereren.
Ik kon zien dat [eiser in conv] en haar moeder niet 100% overtuigd waren. Ik heb toen gezegd dat een operatie niet hoefde, maar dat als we ertoe overgingen we de vrijheid moesten hebben om over te gaan naar een algehele narcose, als er problemen zouden ontstaan. [eiser in conv] heeft daarop geantwoord dat dat goed was. Zij heeft mij toen nog wel gevraagd of ik haar kon bellen als de operatie niet rechtstaand zou kunnen worden gedaan en er toch overgeschakeld zou moeten worden naar algehele narcose. Ik heb haar toen gezegd dat dat niet mogelijk was, als wij in het midden van een operatie zitten en snel moeten handelen, en dat ik haar dat niet kon beloven. Ik zei dat ik daarom haar toestemming nodig had en dat als ze akkoord was ze het hospitalisatie formulier kon ondertekenen. [eiser in conv] antwoordde daarop dat het akkoord was als het nodig was. Ze hoopte van niet, maar als het niet anders kon dan was het nodig. (…)
De reden waarom ik heb besloten om het paard niet verder rechtstaand te opereren maar over te schakelen naar een liggende operatie was dat het paard niet rustig was, met zijn hoofd bewoog en met zijn hoofd knikte. Dat is een vaker voorkomend effect van morfine. Vanwege de onverwachte bewegingen die het paard maakte met zijn hoofd wilde we niet het risico lopen om vitale structuren te raken. Dat risico was te groot en daarom heb ik besloten om het paard verder liggend te opereren.” ( [naam 1] )
2.3.
Aan de orde is nu of [eiser in conv] het haar opgedragen bewijs heeft geleverd. Voor het waarderen van het getuigenbewijs is van belang dat de verklaring van partijgetuige [eiser in conv] geen bewijs is haar voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Zie art. 164 lid 2 Rv (oud). Dit artikellid is inmiddels vervallen met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Gelet echter op art. XIIA van deze wet blijft de bepaling in deze zaak gelden, nu de procedure reeds aanhangig was ten tijde van de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2025. Er moeten dus aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van [eiser in conv] voldoende geloofwaardig maken.
2.4.
Vooraf is verder van belang dat in geschil is dat de vader van [eiser in conv] bij het gesprek aanwezig was en ook dat [naam 2] niet bij het gesprek aanwezig was, zoals [eiser in conv] stelt en [gedaagde in conv] betwist. Bij het waarderen van het bewijs zal de rechtbank veronderstellenderwijs van deze stellingen van [eiser in conv] uitgaan en dus aannemen dat haar vader erbij was en [naam 2] niet.
2.5.
De geciteerde getuigenverklaringen bevestigen dat [eiser in conv] sterk heeft aangedrongen op een staande operatie onder plaatselijke verdoving, zoals in het tussenvonnis al was overwogen. Over het cruciale aspect, de vraag of partijen uiteindelijk daadwerkelijk hebben afgesproken dat er alleen staand geopereerd zou worden en niet onder algehele narcose, lopen de verklaringen uiteen. [eiser in conv] heeft verklaard dat [naam 1] dit heeft toegezegd met de woorden ‘Ja, dat is goed’. Volgens [naam 1] is het gesprek echter ermee geëindigd dat [eiser in conv] zich verzoende met de mogelijkheid dat [naam paard] uiteindelijk toch onder algehele narcose zou moeten worden gebracht en dus liggend (verder) zou worden geopereerd. [naam 1] heeft over de manier waarop het gesprek op dit punt is verlopen uitvoering en gedetailleerd verklaard, welke verklaring bovendien strookt met zijn eerdere verklaringen. Die gang van zaken is op zichzelf ook begrijpelijk. Goed voorstelbaar is immers dat een paard dat nog veel beweegt niet verder kan worden geopereerd en dan onder algehele narcose moet worden gebracht omdat ‘er geen weg terug is’. Deze ratio wordt in algemene zin ondersteund door het beding in de hospitalisatievoorwaarden dat op voorhand toestemming wordt gegeven voor andere onderzoeken, behandelingen en/of operaties die nodig mochten blijken. Niet voor de hand ligt dan dat [naam 1] simpelweg ‘Ja, dat is goed’ zou hebben geantwoord op de stellige vraag van [eiser in conv] of de operatie niet door ging als het paard niet staand geopereerd kon worden. [naam 1] zou dan bovendien zijn uitvoerige en gedetailleerde andersluidende verklaring verzonnen moeten hebben.
2.6.
De vraag van [eiser in conv] is verder innerlijk tegenstrijdig, in die zin dat deze vraag impliceert dat ook in de visie van [eiser in conv] kennelijk nog moest blijken of [naam paard] wel of niet staand geopereerd kon worden. Daarvoor kon al een aanvang met de operatie onder plaatselijke verdoving zijn gemaakt, zoals [gedaagde in conv] onbetwist heeft opgeworpen. In die situatie was dus het stadium dat de operatie niet door zou gaan reeds gepasseerd. Verder is van belang dat de vader van [eiser in conv] de verklaring van [naam 1] lijkt te ondersteunen waar hij verklaart dat zijn dochter aan [naam 1] heeft gevraagd of de operatie onder plaatselijke narcose was en dat als er extra ingegrepen moest worden ze op de hoogte zouden worden gehouden. Die verklaring impliceert immers dat [naam 1] heeft verklaard dat er mogelijk extra ingrepen nodig zouden blijken te zijn, nadat de operatie staand was begonnen. Dit vindt bevestiging in de verklaring van [eiser in conv] tijdens de mondelinge behandeling in appel, waar zij opmerkt dat met haar contact opgenomen moest worden zodra zou blijken dat het paard toch verdoofd moest worden. Hier komt bij dat [eiser in conv] na afloop van het gesprek zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de hospitalisatievoorwaarden met daarin dus het beding dat op voorhand toestemming wordt gegeven voor andere onderzoeken, behandelingen en/of operaties die nodig mochten blijken en het beding dat met algehele anesthesie wordt ingestemd. Dit ligt niet voor de hand als zij even tevoren een duidelijk afwijkende afspraak zou hebben gemaakt.
2.7.
De moeder van [eiser in conv] heeft de verklaring van [eiser in conv] dat [naam 1] zich ermee akkoord heeft verklaard dat de operatie alleen staand zou worden uitgevoerd, bevestigd. Zij verklaart echter ook dat toen over de hogere kosten van een staande operatie is gesproken. [naam 1] , noch [eiser in conv] , noch haar vader hebben in deze zin verklaard. Dit doet twijfel rijzen over haar verklaring. Vanwege de familierelatie tussen [eiser in conv] en haar moeder, maar ook omdat de ouders de kosten van [naam paard] droegen, is bovendien in algemene zin al behoedzaamheid geboden bij het waarderen van de verklaringen van moeder.
2.8.
Voor de door [eiser in conv] gestelde overeenstemming is verder geen steunbewijs aangedragen of gebleken. De conclusie is dat er onvoldoende aanvullend bewijs voorhanden is om de verklaring van [eiser in conv] geloofwaardig te maken, mede omdat daarvoor wel wezenlijke contra-indicaties bestaan, zoals hiervoor uiteen is gezet. De rechtbank acht het opgedragen bewijs dan ook niet geleverd. In het midden kan blijven of de vader van [eiser in conv] en [naam 2] bij het gesprek aanwezig waren. Om die reden kan bespreking van de verklaring van [naam 2] op dit punt achterwege blijven.
De gewijzigde eis van [eiser in conv]
2.9.
Bij deze stand van zaken wordt toegekomen aan de gewijzigde eis in conventie, bestaande in nieuwe tekortkomingen als grondslag voor aansprakelijkheid. [gedaagde in conv] had [eiser in conv] moeten informeren dat door gebruik van morfine de kans op knikken met het hoofd veel vaker voorkomt en had na het afbreken van de staande operatie met [eiser in conv] moeten overleggen over een algehele narcose. Zij zou dan van een operatie hebben afgezien, althans zou liggende voortzetting van de operatie onder algehele narcose hebben voorkomen door de opdracht in te trekken, aldus [eiser in conv] .
2.10.
[naam 1] heeft verklaard dat het paard niet rustig was, met zijn hoofd bewoog en met zijn hoofd knikte en dat dit een vaker voorkomend effect is van morfine. Vanwege deze onverwachte bewegingen was het risico om vitale structuren te raken te groot om de operatie staand onder plaatselijke verdoving te vervolgen, aldus [naam 1] . Het is dus niet zo dat [naam 1] heeft verklaard dat deze onverwachte bewegingen
veelvaker voorkomen bij gebruik van morfine. De verklaring moet worden begrepen als een concretisering van een van de redenen waarom de operatie liggend zou moeten worden vervolgd, waarvoor [naam 1] in algemene zin heeft gewaarschuwd. [eiser in conv] heeft onvoldoende toegelicht dat een redelijk handelend en bekwaam dierenarts deze concretisering vooraf had moeten geven. Een tekortkoming kan hier dus niet worden vastgesteld.
2.11.
[eiser in conv] heeft, door ondertekening van het hospitalisatieformulier, vooraf toestemming gegeven voor alle noodzakelijke nadere onderzoeken, behandelingen en/of operaties en ook voor algemene anesthesie. [eiser in conv] heeft niet aangetoond dat zij met [gedaagde in conv] de andersluidende afspraak heeft gemaakt dat met haar contact zou worden opgenomen zodra algehele narcose noodzakelijk zou blijken. Reeds om deze reden kan niet worden aangenomen dat [gedaagde in conv] in de nakoming van een dergelijke afspraak is tekortgeschoten.
[eiser in conv] heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd gesteld dat voldoende gelegenheid bestond om contact met haar op te nemen. Zij baseert dat op de verklaring van [naam 2] dat zij schat dat het paard al met al 40 minuten in de operatiekamer is geweest voordat de beslissing is genomen om over te schakelen naar algehele narcose en de verklaring van [naam 1] dat vanaf het moment dat besloten is om liggend verder te opereren het ongeveer 5 minuten duurt totdat de inductie is gegeven en 10 minuten voordat liggend verder wordt geopereerd en dat een inductie ongeveer 10-15 minuten duurt. [naam 1] heeft echter ook verklaard dat er haast bij is omdat de tijd van de inductie kort is en in die tijd het paard moet worden overgetakeld naar de operatietafel en aan het anesthesie toestel moet worden gekoppeld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan niet in te zien dat er met [eiser in conv] gebeld had kunnen worden.
2.12.
Nu zonder nadere instructie op de gewijzigde eis kan worden beslist bestaat geen aanleiding om het wijzigen van de eis in dit late stadium van de procedure in strijd te achten met de eisen van een goede procesorde, zoals [gedaagde in conv] nog heeft opgeworpen.
Slotsom
2.13.
De conclusie in conventie is dat het gevorderde niet toewijsbaar is.
2.14.
[eiser in conv] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde in conv] worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- kosten getuigen
1.220,00
- salaris advocaat
2.149,00
(3,5 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.184,00
2.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie
2.16.
In conventie is [eiser in conv] niet erin geslaagd het bewijs te leveren. Zoals in 4.24. van het tussenvonnis van 25 september 2024 is overwogen is het gevorderde in reconventie dan toewijsbaar. Nu ook de gewijzigde eis in conventie niet toewijsbaar is geacht bestaat geen aanleiding daarover nu anders te oordelen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is niet afzonderlijk betwist en toewijsbaar zoals gevorderd.
2.17.
[eiser in conv] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde in conv] worden begroot op:
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.376,00
2.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser in conv] af,
3.2.
veroordeelt [eiser in conv] in de proceskosten van € 4.184,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 46,00 plus de kosten van betekening als [eiser in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiser in conv] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 3.2. en 3.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
veroordeelt [eiser in conv] om aan [gedaagde in conv] te betalen een bedrag van € 3.223,85, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 november 2021, tot de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt [eiser in conv] in de proceskosten van € 1.376,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 46,00 plus de kosten van betekening als [eiser in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.7.
veroordeelt [eiser in conv] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.8.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2025.
512/167