ECLI:NL:RBGEL:2025:10594

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
537970924
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 17-jarige jongen voor poging tot ontploffing, bezit van illegaal vuurwerk en vernieling

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland een 17-jarige jongen veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder de poging tot het teweegbrengen van een ontploffing, het bezit van illegaal vuurwerk en de vernieling van een auto. De jongen had op 27 november 2024 een vuurwerkbom neergelegd voor de woning van een aangever, met het opzet om een ontploffing te veroorzaken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de poging tot ontploffing als ernstig werd beschouwd. De rechtbank legde een jeugddetentie van 16 dagen op, evenals een taakstraf van 140 uren, waarvan 70 uren voorwaardelijk. Daarnaast werd de jongen verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de vernieling van zijn auto. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn achtergrond en emotionele problematiek, en besloot tot een straf die ook begeleiding en ondersteuning vanuit de jeugdreclassering omvatte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/379709-24
Datum uitspraak : 11 november 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] (
Polen),
wonende aan de [adres 1] ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsman: mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 november 2024 te [plaats]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk
een ontploffing teweeg te brengen,
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan de [adres 2] en/of
nabijgelegen woningen, en/of aldaar geparkeerde auto’s, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en/of
in (een) nabijgelegen woning(en) aanwezige personen, waaronder [aangever]
, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen
te duchten was,
immers heeft hij, verdachte, een geprepareerde vuurwerkbom, althans brandbare
en/of explosieve materialen, neergelegd voor de (voor)deur van de woning en/of
een aansteker, althans open vuur in de richting van die geprepareerde
vuurwerkbom, althans brandbare en/of explosieve materialen gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Hij op of omstreeks 27 november 2024 te Heumen, althans in Nederland
opzettelijk, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, te weten
- 3 stuks, althans een aantal stuks, knalvuurwerk, te weten Cobra 8
heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 27 november 2024 te [plaats]
opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (hierna: [verdachte] ) zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit dat het opzet van [verdachte] gericht was op het bedreigen van aangever [aangever] en niet op het ontsteken van de vuurwerkbom. [verdachte] dient daarom van feit 1 te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is geen bewijsverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangever [aangever] heeft verklaard dat hij op 27 november 2024 rond 00.30 uur in zijn woning aan de [adres 2] in [plaats] was. Hij zag een persoon in de richting van zijn woning lopen. Hij zag dat door deze persoon een paar flessen met plakband eromheen voor zijn woning werd neergezet. Hij zag dat er ook een lont uitstak. Aangever zag dat de persoon probeerde de lont aan te steken. Op dat moment rende aangever naar buiten om die persoon vast te pakken. Hij zag dat de persoon wegrende. [2]
De camerabeelden van de deurbel van de woning van aangever zijn uitgekeken en uitgeschreven. Uit deze beschrijving van de camerabeelden volgt dat te zien is dat een persoon aan komt lopen met iets onder zijn armen. De persoon zet dit pakket neer. Vervolgens rent de persoon hard weg. [3] Het desbetreffende pakket is door de officier van dienst van de Explosieven Opruimingsdienst onderzocht. Uit zijn bevindingen volgt dat het pakket drie flessen en twee stuks vuurwerk bevatte. Eén staaf vuurwerk had aan de bovenkant aluminiumfolie waar een lont uitstak. Indien dit pakket ter plaatse ontploft zou zijn dan was het zeer waarschijnlijk dat door de druk de ruiten van de woning op de [adres 2] waren gesprongen. Tevens zou de in het pakket aanwezige brandstof door de druk worden verspreid en door de vlamwerking van het vuurwerk in brand gestoken zijn. Het is daarmee zeer aannemelijk dat de brandende vloeistof in het perceel aan de [adres 2] en de daar geparkeerd staande auto’s terecht zou komen. Daardoor zou in de woning en/of de auto’s brand worden veroorzaakt. [4] Verder is geverbaliseerd dat de woning aan de [adres 2] onderdeel uitmaakt van een appartementencomplex. [5]
[verdachte] heeft verklaard dat hij de vuurwerkbom heeft gemaakt. Hij heeft gebruik gemaakt van cobra’s en lampenolie. Hij heeft dit pakket voor de woning van aangever gezet. Hij had een aansteker bij zich en uit deze aansteker kwam een vonkje. Hij heeft de aansteker in de buurt van de lont gehouden. [6]
Aan [verdachte] is een poging tot het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing ten laste gelegd. De rechtbank leidt uit voorgaande bewijsmiddelen het volgende af. [verdachte] heeft verklaard dat hij een vuurwerkbom heeft gemaakt bestaande uit (in ieder geval) cobra’s, lampenolie en een lont. Hij heeft de vuurwerkbom voor het huis van aangever neergezet en heeft zijn aansteker in de buurt van de lont gehouden. Uit de aansteker kwamen vonkjes. Vervolgens is aangever naar buiten gerend en is [verdachte] weggerend.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Van een poging tot het plegen van een strafbaar feit is sprake als er een begin van uitvoering van dat strafbare feit is geweest. Daarvan is sprake als er handelingen zijn verricht die, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, gericht zijn op voltooiing van het strafbare feit. [verdachte] heeft een aansteker in de buurt van de vuurwerkbom gehouden. Hij wist dat de bom tot ontploffing zou kunnen komen aangezien hij de bom zelf heeft gemaakt met illegaal vuurwerk en ontvlambare olie. Hij heeft ook gezien dat er vonkjes uit de aansteker kwamen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om te kunnen spreken van een begin van uitvoering van het teweegbrengen van een ontploffing. Er was immers sprake van een actieve handeling met het voorwerp (de aansteker) dat de ontploffing teweeg moest brengen. Dat het niet tot een ontsteking van de bom is gekomen, is omdat [verdachte] werd overlopen door aangever. De rechtbank vindt daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot het plegen van dit strafbare feit. De verklaring van [verdachte] dat de aansteker leeg was vindt de rechtbank gelet op het voorgaande niet geloofwaardig. Al zijn handelingen waren immers gericht op het tot ontsteking brengen van de vuurwerkbom.
De rechtbank overweegt tot slot dat uit de bevindingen van de Explosieven Opruimingsdienst volgt dat bij een ontploffing de kans op het springen van de ramen van de woning van aangever zeer waarschijnlijk was. Ook was de kans op brand in het perceel en in de geparkeerde auto’s bij een ontploffing zeer aannemelijk. De woning van aangever bevindt zich in een appartementencomplex. Dit betekent dat de rechtbank bewezen vindt dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen maar ook dat er sprake was van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de omwonenden.
ConclusieDe rechtbank vindt het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, p. 139 – 141;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 160 – 161;
- de verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2025.
Op basis van de hierboven opgegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 62 – 63;
- de verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2025.
Op basis van de hierboven opgegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat feit 3 wettig en overtuigend is bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks27 november 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning aan de [adres 2] en/of
nabijgelegen woningen, en/of aldaar geparkeerde auto’s, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, en
/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en/of in (een) nabijgelegen woning(en) aanwezige personen, waaronder [aangever] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, immers heeft hij, verdachte, een geprepareerde vuurwerkbom,
althans brandbare en/of explosieve materialen,neergelegd voor de (voor)deur van de woning en
/ofeen aansteker,
althans open vuurin de richting van die geprepareerde vuurwerkbom,
althans brandbare en/of explosieve materialengebracht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks27 november 2024 te Heumen,
althans in Nederlandopzettelijk, een hoeveelheid professioneel vuurwerk, te weten
- 3 stuks,
althans een aantal stuks,knalvuurwerk, te weten Cobra 8
heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks27 november 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een auto,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 1.2.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit, strafbaar gesteld via artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer in samenhang met de artikelen 1a ten eerste, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, opzettelijk begaan;
feit 3:
vernieling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 16 dagen met aftrek van de tijd die door [verdachte] al in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft zij een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 140 uren gevorderd. Een deel van deze taakstraf, te weten 70 uur, dient in voorwaardelijke vorm te worden opgelegd met hieraan verbonden een proeftijd voor de duur van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het belangrijk is dat de reclassering bij [verdachte] betrokken blijft. De raadsman kan zich vinden in het strafvoorstel van de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van [verdachte] .
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het teweegbrengen van een ontploffing van een vuurwerkbom. Hij is ’s avonds laat naar de woning van [aangever] gegaan met een zelfgemaakt explosief bestaande uit onder meer cobra’s en flessen brandstof. Hij heeft dit explosief op de straat, voor de woning van [aangever] neergezet en heeft vervolgens met een aansteker geprobeerd de lont aan te steken. Toen [aangever] naar buiten kwam is hij weggerend. Dat het bij een poging is gebleven, komt doordat [aangever] in actie is gekomen.
[verdachte] had een flinke ontploffing teweeg kunnen brengen, die veel schade zou hebben veroorzaakt voor zowel personen als goederen. Dergelijke explosies zijn bedreigend en beangstigend voor de bewoners van de desbetreffende woningen en de omwonenden. Ook leidt dit soort explosies tot veel onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verder heeft [verdachte] bij zijn vlucht – om de hond van [aangever] te ontwijken – schade toegebracht aan de auto van [benadeelde] door op deze auto te springen waardoor deze was vernield. Daarnaast heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het bezit van illegaal vuurwerk. De rechtbank vindt het bezit van dergelijk vuurwerk extreem gevaarlijk. Het tot ontploffing komen dan wel het aansteken daarvan brengt enorme risico’s met zich mee, niet slechts voor degene die het vuurwerk aansteekt, maar ook voor eventuele omstanders. Daar komt nog bij dat [verdachte] het vuurwerk op zijn slaapkamer bewaarde, waarmee hij ook zijn moeder, stiefvader en hun woning in gevaar heeft gebracht. [verdachte] heeft niet nagedacht over de mogelijk verstrekkende gevolgen van zijn handelen.
Persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van [verdachte] van 24 september 2025, waaruit volgt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
Uit de Pro Justitia rapportage van 20 maart 2025 die over [verdachte] is opgesteld volgt het volgende. [verdachte] is tot zijn tiende opgegroeid in Polen. Kort na aankomst in Nederland overlijdt de vader van [verdachte] . Hij woont samen met zijn moeder en volgt onderwijs op de Praktijkschool. [verdachte] is een gevoelsontkennende jongen die een sombere indruk maakt en die vermoedelijk kampt met emotionele problematiek. Verder is sprake van zwakbegaafdheid tot een licht verstandelijke beperking. Dit heeft ook zijn oordeelsvermogen licht beperkt. Het advies is daarom om de strafbare feiten in verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen. Ten aanzien van het recidiverisico is gerapporteerd dat het risico op herhaling van geweld als laag wordt ingeschat. [verdachte] staat volgens de deskundige vrij alleen in het leven en heeft behoefte aan steun en begeleiding. Het advies is daarom ook om ervoor te zorgen dat [verdachte] zijn woonsituatie kan behouden en zijn scholing en stage kan continueren. Hulp en begeleiding vanuit de jeugdreclassering is daarom van belang. Gelet op het voorgaande is een straf met een voorwaardelijk strafdeel en bijzondere voorwaarden passend voor [verdachte] .
De Raad heeft eveneens een rapportage over [verdachte] opgesteld. Uit deze rapportage, gedateerd 23 oktober 2025, volgt het volgende. [verdachte] verblijft momenteel op een plek waar hij 24-uurs begeleiding krijgt en waar hij wordt geholpen met het maken van prosociale keuzes. Verder heeft [verdachte] volledige dagbesteding. Hij liet in het verleden veel schoolverzuim zien en blowde vaker. Op deze vlakken lijken nu minder risico’s te bestaan. Om de kans op herhaling te verkleinen is het belangrijk dat de vaardigheden van [verdachte] verder worden uitgebreid en dat hij zijn begeleiding en dagbesteding behoudt. [verdachte] is dus gebaat bij langdurige ondersteuning op meerdere levensgebieden. Het advies is daarom om aan [verdachte] een voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf, op te leggen met hieraan verbonden bijzondere voorwaarden die zien op continuering van begeleiding vanuit de reclassering.
Conclusie
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende conclusies. Bij de bepaling van de straf zal de rechtbank uitgaan van de verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank overweegt verder dat het gaat om ernstige feiten waarbij [verdachte] een onverantwoord groot risico heeft genomen. De rechtbank vindt dit, gelet op de mogelijke gevolgen, ernstig. Een straf zoals voorgesteld door de officier van justitie vindt de rechtbank daarom passend. Dit betekent dat de rechtbank aan [verdachte] een jeugddetentie voor de duur van 16 dagen zal opleggen met aftrek van de tijd die [verdachte] al vast heeft gezeten. Dit betekent dat hij nu niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 140 uren op. Een deel van deze taakstraf, te weten 70 uur, zal de rechtbank als voorwaardelijke straf opleggen. Hieraan wordt een proeftijd van twee jaar verbonden en de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.696,00 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is gevorderd € 620,00 aan proceskosten. Tot slot is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
  • Vervangen voorruit: € 75,00;
  • Opstellen schaderapport: € 121,00;
  • Schade auto: € 3.500,00.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de schadeposten voor de voorruit en het schaderapport kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de schade aan de auto heeft de officier van justitie de rechtbank gevraagd gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Verder heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde proceskosten niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag voor de schade aan de auto dient te worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van de schadeposten voor het vervangen van de voorruit en het opstellen van het schaderapport oordeelt de rechtbank als volgt. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd, er is sprake van rechtstreekse schade en de vordering wordt op deze punten niet betwist. Dit betekent dat de kosten dan ook zullen worden toegewezen. Ten aanzien van de schade voor de auto is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd wat de exacte schade van de auto is geweest. Wel staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de auto als gevolg van het handelen van [verdachte] is vernield. De rechtbank zal gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de schadepost voor de auto toewijzen tot een bedrag van € 2.000,00. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Proceskosten
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 620,00 gevorderd aan proceskosten. Dit bedrag is opgebouwd uit reiskosten (à € 20,00) en de kosten die zijn gemaakt rondom het opstellen van de vordering (à € 600,00). De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde reiskosten voldoende zijn onderbouwd,niet worden betwist en dat deze kosten rechtstreeks verband houden met het gepleegde feit. Dit betekent dat het gevorderde bedrag van € 20,00 zal worden toegewezen. Ten aanzien van de andere schadepost is de rechtbank van oordeel dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Dit betekent dat de benadeelde partij voor deze schadepost niet-ontvankelijk in de vordering zal worden verklaard.
Conclusie
De toe te wijzen bedragen zijn dus de volgende:
  • Materiële schade: € 2.196,00
  • Proceskosten: € 20,00
De vordering zal tot deze bedragen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2025, zijnde de dag van indiening van de vordering.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan [verdachte] op te leggen. [verdachte] wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Nu er sprake is van toepassing van het jeugdstrafrecht zal geen gijzeling aan hem worden opgelegd.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de handschoenen met behulp van welke feit 1 is begaan verbeurd verklaren.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1.2.2. Vuurwerkbesluit;
- 9.2.2.1. Wet Milieubeheer.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevertde strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
16 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
 legt op
een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, van
140 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 70 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf,
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
- verblijft bij Kulein of een soortgelijke woonvorm indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- meewerkt aan de behandeling/begeleiding rondom middelengebruik, indien en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
 waarbij aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, te Amsterdam opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 heft op het – geschorste bevel – tot voorlopige hechtenis;
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde [benadeelde] van een bedrag van € 2.196,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2025;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 20,00;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 2.196,00 aan materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen
0 dagengijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Ten aanzien van het beslag
 verklaart verbeurd de handschoenen (goednummer: 3341262).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Bögemann (kinderrechter tevens voorzitter), mr. G.M.L. Tomassen en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PLO0600-2024557870, gesloten op 26 maart 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , p. 12 – 13.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 99 – 100.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 145 – 146.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 132.
6.De verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2025.
7.De benadeelde partij heeft ter terechtzitting de vordering inzake de schade aan de auto gewijzigd naar een bedrag van € 3.500,00.