ECLI:NL:RBGEL:2025:1083

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/05/434986 / FA RK 24-1361
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie in het kader van faillissement en WSNP

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De vader, die in een WSNP-traject zit na zijn faillissement op 17 januari 2024, verzoekt om de kinderalimentatie op nihil te stellen. De moeder verzet zich hiertegen en vraagt om een verhoging van de alimentatie. De rechtbank oordeelt dat de vader geen draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, omdat zijn gehele vermogen onder het faillissement valt. De rechtbank wijst het verzoek van de vader toe en stelt de alimentatie per 17 januari 2024 op nihil. De rechtbank wijst ook het zelfstandig verzoek van de moeder af, omdat de vader onvoldoende draagkracht heeft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de alimentatie moet worden betaald, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/434986 / FA RK 24-1361
Datum uitspraak: 10 februari 2025
beschikking wijziging kinderalimentatie
in de zaak van
[verzoeker], hierna de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.A. Knobben te Nijverdal,
tegen
[verweerster], hierna de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.B.R. Kranenburg te ‘s-Hertogenbosch.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vader, ingekomen op 19 april 2024;
- het verweerschrift van de moeder met zelfstandig verzoek, ingekomen op 19 juni 2024;
- het verweerschrift van de vader ten aanzien van het zelfstandig verzoek, ingekomen op 12 augustus 2024;
- het emailbericht van de moeder van 19 september 2024 met brief;
- het F9-formulier van de vader van 20 september 2024 met brief;
- het F9-formulier van de moeder van 2 januari 2025 met productie 6;
- het F9-formulier van de moeder van 7 januari 2025 met productie 7;
- het F9-formulier van de moeder van 8 januari 2025 met USB-stick.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 13 januari 2025 zijn gehoord:
- mr. M.A. Knobben;
- de moeder, bijgestaan door mr. M.B.R. Kranenburg.
De vader is niet verschenen bij de mondelinge behandeling. Zijn advocaat heeft in de
aanloop naar de mondelinge behandeling geen contact meer met de vader kunnen krijgen.
Hij reageert niet op telefoontjes en mails. Ook niet op die van de curator in het kader van het
faillissement.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een geregistreerd partnerschap gehad. Zij hebben samen twee kinderen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , en
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
Beide ouders zijn belast met het ouderlijk gezag. De kinderen wonen bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van [datum 1] van de rechtbank Overijssel is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap tussen de ouders uitgesproken. Een door de ouders ondertekend convenant en ouderschapsplan maken deel uit van die beschikking. In het ouderschapsplan is vastgelegd dat de vader maandelijks € 341 per maand naar de moeder overmaakt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en dat bijzondere uitgaven ten behoeve van de kinderen worden gedeeld, mits beide ouders akkoord zijn met de uitgave.
2.3.
De moeder is op [datum 2] getrouwd met [naam] . Zij hebben samen een zoon:
[kind 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.4.
Op 17 januari 2024 is het faillissement van de vader uitgesproken.
2.5.
De vader heeft tot en met december 2023 de kinderalimentatie voldaan. De moeder heeft bij de curator een vordering ingediend ten aanzien van de achterstallige alimentatie over de periode van 1 januari 2024 tot aan de datum van het faillissement.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de bijdrage in de opvoeding en verzorging van de kinderen per 17 januari 2024 op nihil wordt gesteld, althans vanaf een zodanige datum op een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht,
II. kosten rechtens.
3.2.
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans deze verzoeken af te wijzen,
Als zelfstandig verzoek:
2. te bepalen dat de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] wordt gewijzigd en met ingang van de datum indiening verzoekschrift wordt vastgesteld op € 438 per maand, dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht.
3.3.
De vader voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de moeder en verzoekt dit af te wijzen, althans een bijdrage vast te stellen die de rechtbank juist acht.

4.De beoordeling

Conclusie
4.1.
De rechtbank beslist dat de onderhoudsbijdrage van de vader voor [kind 1] en [kind 2] vanaf 17 januari 2024 op nihil wordt gesteld. Dit betekent dat zij het verzoek van de vader toewijst en het verzoek van de moeder afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn.
Wijziging van omstandigheden
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, vanwege het faillissement aan de zijde van de vader en het huwelijk en de geboorte van een nieuwe zoon aan de zijde van de moeder. Dat betekent dat partijen ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot wijziging van de kinderalimentatie.
Ingangsdatum
4.3.
De wet [1] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke financiële gevolgen voor partijen kan hebben.
4.4.
Hier hanteert de rechtbank 17 januari 2024 als ingangsdatum, in aansluiting op de datum van het faillissement.
Behoefte
4.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor de behoefte van [kind 1] en [kind 2] moet worden aangesloten bij het ouderschapsplan dat partijen hebben opgesteld na het verbreken van hun relatie. Daaruit blijkt een behoefte van € 806 per maand in 2018. Geïndexeerd naar 2024 (gelet op de ingangsdatum van de wijziging) is dat € 971 per maand.
Draagkracht ouders
4.7.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [2]
Draagkracht vader
4.8.
Partijen zijn het niet eens over de draagkracht van de vader. De vader stelt dat hij door het faillissement geen draagkracht heeft, zodat een nihilstelling moet volgen. De vader stelt daarnaast arbeidsongeschikt te zijn, waardoor hij nu geen inkomen heeft.
De moeder is het hier niet mee eens. Zij stelt dat de vader onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn schuldenlast en de hoogte van de aflossingsverplichtingen vanuit zijn faillissement om te kunnen concluderen dat er geen draagkracht is. Daarnaast meent zij dat de vader om verhoging van het vrij te laten bedrag (VTLB) had moeten verzoeken en dat hij onvoldoende informatie geeft over zijn arbeidsongeschiktheid.
4.9.
De rechtbank stelt de draagkracht van de vader vast op nihil. De rechtbank zal uitleggen waarom.
-
Faillissement en VTLB
4.10.
Vaststaat dat er een faillissement is uitgesproken op 17 januari 2024. Door dit faillissement heeft de vader niet langer de vrije beschikking over zijn inkomen. Sindsdien kan hij slechts beschikken over het op de voet van artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet (Fw) door de rechter-commissaris vastgestelde VTLB. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag van de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, tenzij de rechter-commissaris op de voet van artikel 295 lid 3 Fw aanleiding ziet dat bedrag bij beschikking te verhogen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige, behoudens bijzondere omstandigheden, niet over draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen. Tot zover zijn partijen het ook met elkaar eens.
4.11.
Er kan wel draagkracht zijn, indien het VTLB door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald waarbij rekening wordt gehouden met de alimentatieverplichting. Overeenkomstig de richtlijnen van de Expertgroep alimentatienormen bestaat voor een onderhoudsplichtige ouder de mogelijkheid om de rechter-commissaris te verzoeken bij de vaststelling van het VTLB (alsnog) rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor zijn kinderen. De moeder stelt dat van de vader verwacht kan worden om dit verzoek te doen. De vader stelt echter dat dit geen verplichting is en de vraag aan de rechter-commissaris bovendien niet zinvol is, omdat er voor [kind 1] en [kind 2] geen sprake is van een klemmend tekort om in hun kosten te voorzien doordat de moeder en haar echtgenoot (die als stiefvader ook onderhoudsplichtig is voor [kind 1] en [kind 2] ) voldoende inkomen hebben.
4.12.
De rechtbank zal de vader niet in de gelegenheid stellen om de rechter-commissaris te verzoeken het VTLB te verhogen. In principe geldt namelijk dat het VTLB niet bedoeld is om iemand in staat te stellen aan zijn alimentatieverplichting te voldoen. Hiermee zou de kinderalimentatie namelijk voorgaan op vorderingen van andere schuldeisers. [3]
De rechtbank heeft onvoldoende aanwijzingen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor een dergelijk verzoek kans van slagen heeft, zodat een aanhouding van de procedure niet opportuun is.
-
Verdiencapaciteit en arbeidsongeschiktheid
4.13.
De rechtbank komt vervolgens toe aan het verweer van de moeder dat ziet op de mogelijkheden van de vader om zijn inkomen te herstellen en weer aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen.
De moeder heeft voor de mondelinge behandeling een fragment overgelegd van een gesprek tussen de vader en één van de kinderen waarin de vader aangeeft ernstig ziek te zijn en niet lang meer te zullen leven en dat er een geldbedrag voor de kinderen beschikbaar zou komen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat de ouders van de vader op 30 december 2024 bij haar thuis zijn langs geweest om haar en haar echtgenoot te informeren over de gezondheid van de vader. De ouders van de vader hebben benoemd dat er sprake is van lever- en nierfalen. De vader heeft in een telefoongesprek met [kind 1] gesproken over kanker. Dit is door zijn ouders niet zo benoemd, maar die gaven wel aan dat het echt niet goed gaat en de vader ongeneeslijk ziek is. De moeder heeft benoemd dat tijdens het huwelijk sprake was van alcoholproblematiek. Omdat zij tijdens het huwelijk veel is voorgelogen, vindt zij het moeilijk om in te schatten in hoeverre dit de waarheid is.
4.14.
Het gebrek aan objectieve informatie over de medische en financiële situatie van de man, doet echter niet af aan de conclusie dat de man nu geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen. Artikel 20 Fw bepaalt namelijk dat het faillissement het gehele vermogen van de schuldenaar (hier de vader) omvat ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft. Dat betekent dat een discussie over de verdiencapaciteit en arbeidsongeschiktheid niet relevant is, omdat alles wat de vader aan inkomen zou binnenkrijgen in het faillissement valt en de vader dat niet kan besteden aan een bijdrage in de kosten van de kinderen. De rechtbank passeert daarom het verweer van de moeder.
Draagkracht moeder en stiefvader en haar zelfstandige verzoek
4.15.
Nu duidelijk is dat de draagkracht van de vader de beperkende factor is, komt de rechtbank niet meer toe aan de bespreking van de draagkracht van de moeder en de stiefvader.
4.16.
De rechtbank zal het zelfstandig verzoek van de moeder tot het vaststellen van een hogere bijdrage, afwijzen omdat duidelijk is dat de vader onvoldoende draagkracht heeft om een hogere bijdrage te voldoen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.17.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
Proceskosten
4.8.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn en dit geschil daaruit voortvloeit.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in het ouderschapsplan dat deel uitmaakt van de beschikking van [datum 1] van de rechtbank Overijssel, en stelt deze bijdrage met ingang van 17 januari 2024 op nihil;
5.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
beslist dat de vader en de moeder allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
5.4.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Koopman, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:402 BW.
2.Artikel 1:397, lid 2 BW.
3.Zie ook Hoge Raad 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5884.