Deze uitspraak betreft een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de invordering van loonheffing. Eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, is het niet eens met de beslissing van het UWV dat zij loonheffing verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat het invorderingsbesluit van het UWV niet duidelijk genoeg is over de verplichtingen van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de invordering van loonheffing in strijd is met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres heeft op 8 januari 2025 een bedrag van € 745,46 aan het UWV betaald, maar het UWV heeft dit bedrag verhoogd met een loonheffing van € 339,30 omdat eiseres niet voor 1 januari 2025 had terugbetaald. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet duidelijk heeft gemaakt dat er loonheffing verschuldigd was bij betaling na 31 december 2024. Hierdoor komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de loonheffing ten onrechte heeft ingevorderd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor het UWV verplicht is om de onterecht ingevorderde loonheffing aan eiseres te restitueren. Tevens moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden.