ECLI:NL:RBGEL:2025:11035

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
ARN 25_1418
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over loonheffing en terugvordering door UWV in het kader van WIA-uitkering

Deze uitspraak betreft een geschil tussen een eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de invordering van loonheffing. Eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, is het niet eens met de beslissing van het UWV dat zij loonheffing verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat het invorderingsbesluit van het UWV niet duidelijk genoeg is over de verplichtingen van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de invordering van loonheffing in strijd is met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres heeft op 8 januari 2025 een bedrag van € 745,46 aan het UWV betaald, maar het UWV heeft dit bedrag verhoogd met een loonheffing van € 339,30 omdat eiseres niet voor 1 januari 2025 had terugbetaald. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet duidelijk heeft gemaakt dat er loonheffing verschuldigd was bij betaling na 31 december 2024. Hierdoor komt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV de loonheffing ten onrechte heeft ingevorderd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor het UWV verplicht is om de onterecht ingevorderde loonheffing aan eiseres te restitueren. Tevens moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1418

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats], eiseres

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

het UWV.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing van het UWV, waarin staat dat eiseres loonheffing aan het UWV verschuldigd is. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat uit het besluit niet ondubbelzinnig blijkt dat bij betaling na 1 januari 2025 loonheffing verschuldigd is. De gevolgen van de betaling na 1 januari 2025 moeten in dat geval voor rekening van het UWV komen. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 11 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is het UWV gebleven bij het besluit van 15 januari 2025, waarin is beslist dat eiseres loonheffing aan het UWV verschuldigd is.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft een verweerschrift overgelegd.
2.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. [1] Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten [2] en de zaak niet behandeld op een zitting. [3]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat de volgende feiten niet in geschil zijn.
3.1.
Eiseres ontvangt met ingang van 13 mei 2024 een WIA-uitkering. [4] Omdat eiseres ook werkt en een inkomen ontvangt, ontvangt zij de uitkering als voorschot.
3.2.
Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres over de periode van 13 juli 2024 tot en met 30 november 2024 € 1.084,76 bruto te veel aan voorschot op de WIA-uitkering heeft ontvangen. [5]
3.3.
Het UWV heeft het teveel ontvangen voorschot ingevorderd. [6] In het besluit staat onder het kopje ‘
Zo kunt u betalen’ dat eiseres ‘
binnen 6 weken na datum van deze brief
€ 745,46 moet overmaken.
3.4.
Eiseres heeft op 8 januari 2025 € 745,46 aan het UWV betaald.
3.5.
Omdat eiseres het teveel ontvangen voorschot niet voor 1 januari 2025 heeft terugbetaald, heeft het UWV het terug te betalen bedrag verhoogd met de loonheffing van
€ 339,30. Dat is gebeurd met het besluit van 15 januari 2025. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Het geschil
4. Eiseres vindt het niet terecht dat het UWV het terug te betalen voorschot heeft verhoogd met de loonheffing van € 339,30. In het besluit zelf staat dat het teveel ontvangen voorschot moet worden betaald binnen 6 weken na 6 december 2024. Eiseres heeft dat zo begrepen dat zij uiterlijk op 17 januari 2025 € 745,46 moest betalen. Eiseres heeft voor die tijd betaald. Uit het invorderingsbesluit blijkt niet dat eiseres de loonheffing moet betalen als zij na 31 december 2024 terugbetaalt. Het UWV moet de eigen betalingstermijn in acht nemen.
4.1.
De rechtbank volgt eiseres in haar stelling.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank mag op grond van het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel van een bestuursorgaan worden verwacht dat in een belastend besluit, zoals een terug- en invorderingsbesluit, de voor de burger daaruit voortvloeiende verplichting expliciet en concreet staan vermeld.
4.3.
Dat ziet niet alleen op de verplichting dat en wat er terugbetaald moet worden, maar ook wanneer en wat de gevolgen zijn bij een niet tijdige betaling voor enige datum, die is gelegen binnen de door het bestuursorgaan eveneens in het besluit genoemde betalingstermijn. Bij gebrek daaraan moeten de daaruit voortvloeiende nadelige gevolgen voor rekening komen van het bestuursorgaan.
4.4.
In het invorderingsbesluit staat uitdrukkelijk dat het bedrag van € 745,46 binnen zes weken na de datum van de brief overgemaakt dient te worden. Dat heeft eiseres gedaan. Dat eiseres uit de bijlage van de brief had kunnen afleiden dat zij dit bedrag niet binnen zes weken maar vóór 1 januari 2025 diende over te maken om te voorkomen dat zij het brutobedrag diende te betalen, kan haar niet aangerekend worden. Nu de invorderingsbrief niet concreet en expliciet vermeldt wat de gevolgen voor eiseres zouden zijn als zij na
31 december 2024 maar voor het verstrijken van de door het UWV genoemde betalingstermijn van zes weken, die op 17 januari 2025 verstreek, het teveel ontvangen voorschot zou terugbetalen, komt aan het UWV niet meer de bevoegdheid toe om de loonheffing alsnog bij eiseres in rekening te brengen.
5. Omdat deze grond slaagt, hoeft de rechtbank de andere beroepsgronden van eiseres niet te bespreken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel. Dit betekent dat het UWV de loonheffing ten onrechte bij eiseres heeft ingevorderd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Het primaire besluit wordt herroepen.
6.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing. Eiseres heeft op 25 januari 2025 de loonheffing van € 339,30 aan het UWV betaald. Daarvoor bestond geen rechtsgrond. Dat betekent dat het UWV dit bedrag aan eiseres zal moeten restitueren.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 februari 2025;
- herroept het besluit van 15 januari 2025;
- bepaalt dat het UWV de loonheffing van € 339,30 aan eiseres moet restitueren;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 53 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bij brief van 6 november 2025.
2.Bij brief van 9 december 2025.
3.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
4.Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
5.Bij besluit van 4 december 2024.
6.Bij besluit van 6 december 2024.