ECLI:NL:RBGEL:2025:11166

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
153759
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van verkrachting van een 13-jarig meisje met gevolgen voor de strafbaarheid en schadevergoeding

Op 25 november 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verkrachting van een 13-jarig meisje. De feiten vonden plaats op 18 mei 2025 te Arnhem, waar de verdachte samen met een medeverdachte seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer, dat zich in een kwetsbare positie bevond. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een significant leeftijdsverschil tussen de verdachte (17 jaar) en het slachtoffer (13 jaar), wat de situatie verergerde. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 264 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 12.000,00 aan smartengeld en € 757,60 voor materiële schade aan het slachtoffer betalen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn achtergrond als alleenstaande minderjarige vluchteling. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder elektronische monitoring en behandeling gericht op traumaverwerking en gedragsverandering. De uitspraak benadrukt de bescherming van minderjarigen in het strafrecht en de verantwoordelijkheid van volwassenen in seksuele situaties met minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/153759-25 en 05/408035-24 (tul)
Datum uitspraak : 25 november 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] (Syrië),
op dit moment gedetineerd in de JJI [JJI] .
Raadsman: mr. E.J.M.J. Damen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op terechtzittingen achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 mei 2025 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] , een of meer seksuele handelingen, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen van zijn/de penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van zijn/de tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen van die [slachtoffer] en/of
- het kussen van de nek/hals van die [slachtoffer] .
(Artikel art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 254 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, inclusief het medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Het staat vast dat verdachte seks heeft gehad met aangeefster. Echter, de uitzonderingsclausule van artikel 248 lid 3 van het Wetboek van Stafrecht (hierna: Sr) is aan de orde. Er was sprake van
consenten tussen verdachte en aangeefster is, mede gelet op hun persoonlijke ontwikkeling, slechts een klein verschil in leeftijd. [slachtoffer] is verder in haar ontwikkeling dan haar kalenderleeftijd. Daarbij komt dat verdachte en aangeefster elkaar kenden en doelbewust met elkaar hebben afgesproken. In de verklaring van aangeefster staan verschillende (evidente) onwaarheden, zodat de rechtbank niet uit kan gaan van haar verklaring. Verdachte heeft niet gelijktijdig met de medeverdachte seks gehad met aangeefster.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft bekend dat hij vaginale seks heeft gehad met [slachtoffer] [2] en dat hij door haar is gepijpt. [3]
medeplegen
Verder heeft verdachte verklaard dat het niet klopt dat verdachte door [slachtoffer] werd gepijpt
terwijlde medeverdachte vaginale seks met haar had. Ten aanzien van de gelijktijdige seks hebben de overige aanwezigen in de woning aan de [adres 1] als volgt verklaard. De medeverdachte heeft verklaard: “Terwijl ik doggy deed met het meisje, toen heeft het meisje [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) gepijpt.”. [4]
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze vaginaal werd gepenetreerd (de rechtbank begrijpt: door de medeverdachte), terwijl ze werd gedwongen om de andere jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) te pijpen.”. [5] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt: de medeverdachte) [slachtoffer] ging neuken, terwijl [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) door [slachtoffer] werd gepijpt. [6]
Zowel [medeverdachte 1] als [slachtoffer] hebben verklaard dat verdachte werd gepijpt door [slachtoffer]
op hetzelfde momentdat zij vaginale seks had met de medeverdachte. In onderlinge samenhang bezien met de verklaringen van [medeverdachte 1] en [slachtoffer] , begrijpt de rechtbank de verklaring van de medeverdachte zo, dat ook hij heeft bedoeld dat de vaginale seks en het pijpen
tegelijkertijdhebben plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat verdachte en de medeverdachte het lichaam van [slachtoffer] gelijktijdig zijn binnengedrongen. Het medeplegen is daarmee bewezen.
Uitzonderingssituatie van artikel 248 lid 3 Sr
Artikel 248 lid 3 Sr sluit strafbaarheid uit wanneer de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen leeftijdsgenoten in het kader van een gelijkwaardige situatie tussen dader en kind. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat van een dergelijke situatie sprake is geweest. De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet.
Verdachte was ten tijde van de seksuele handelingen 17 jaar, bijna 18 jaar oud. [slachtoffer] was toen 13 en een half jaar oud. Om te kunnen spreken van een gering leeftijdsverschil wordt, blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wet Seksuele Misdrijven (hierna: WSM) en blijkens jurisprudentie bij artikel 245 (oud) Sr (vergelijkbaar met het nieuwe artikel 248 Sr), als uitgangspunt een leeftijdsverschil van twee jaar gehanteerd. Tussen verdachte en [slachtoffer] was sprake van een leeftijdsverschil van (ruim) vier jaar. Daarmee is het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] niet gering te noemen. In het dossier zijn geen compenserende factoren die maken dat alsnog van een gering leeftijdsverschil kan worden gesproken. De raadsman heeft in dat kader gewezen op expliciete seksuele termen (of ander grof taalgebruik) die [slachtoffer] zou hebben gebruikt, op haar zoektocht naar drugs en haar deels leugenachtige verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze factoren niet tot de conclusie dat [slachtoffer] verder was in haar ontwikkeling dan op basis van haar kalenderleeftijd mocht worden aangenomen. De rechtbank ziet ook onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat verdachte achter zou zijn gebleven in zijn ontwikkeling. In het rapport van het NIFP wordt weliswaar gesproken over zwakbegaafdheid van verdachte, maar daarmee is nog niet gezegd dat verdachte functioneert op een lager ontwikkelingsniveau dan op basis van zijn kalenderleeftijd mag worden verwacht. De rechtbank concludeert dat verdachte en [slachtoffer] niet als leeftijdsgenoten kunnen worden gezien.
Behalve het leeftijdsverschil volgt uit het dossier dat verdachte en [slachtoffer] elkaar nagenoeg niet kenden, laat staan dat sprake was van een affectieve relatie tussen beiden. Het seksueel contact heeft onbeschermd plaatsgevonden. Er is door verdachte en [slachtoffer] lachgas gebruikt en het dossier biedt aanknopingspunten dat [slachtoffer] daarnaast tijdens de seks onder invloed was van XTC. Voorts is vastgesteld dat op hetzelfde moment dat de medeverdachte vaginale seks had met [slachtoffer] , verdachte door haar gepijpt werd. Deze factoren maken, al met al, dat van een gelijkwaardige situatie tussen verdachte en [slachtoffer] niet kan worden gesproken.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] er veel ouder uit zag. [slachtoffer] heeft volgens verdachte verschillende keren gezegd dat ze 18 jaar oud was. Verdachte heeft nog naar haar identiteitsbewijs gevraagd, maar dat had ze niet bij zich. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] feitelijk 13 jaar oud was. Omdat de leeftijd is geobjectiveerd, moet de rechtbank bij de beoordeling uitgaan van de feitelijke leeftijd van [slachtoffer] en is het niet relevant of [slachtoffer] er ouder uitzag of zou hebben gelogen over haar leeftijd. Het gebruik van make-up en het liegen over de leeftijd ontslaat verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid om te achterhalen hoe oud een meisje daadwerkelijk is voordat hij (in dit geval zeer vergaande) seksuele handelingen bij en met haar verricht. Het maakt ook niet dat er mede gelet op de hierboven genoemde omstandigheden waaronder het seksueel contact heeft plaatsgevonden, gesproken kan worden van een (meer) gelijkwaardige situatie tussen verdachte en [slachtoffer] . Dat verdachte en zijn vriend(en) herhaaldelijk naar de leeftijd van [slachtoffer] hebben gevraagd en dat verdachte uitdrukkelijk heeft gevraagd naar het identiteitsbewijs van [slachtoffer] duidt bovendien juist op twijfels bij verdachte over de beweerdelijke leeftijd van [slachtoffer] .
Seksuele handelingen
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij, behalve de vaginale seks en het pijpen, door verdachte en/of de medeverdachte over haar hele lichaam is gekust van nek tot en met haar geslachtsdeel en dat zij haar borsten hebben betast en haar op haar billen hebben geslagen. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij tot de seksuele handelingen is gedwongen. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] merkt de rechtbank het volgende op. De verklaring van [slachtoffer] is op enkele onderdelen wezenlijk anders dan de verklaringen van de overige aanwezigen die rond en tijdens de seksuele handelingen in de woning aan de [adres 1] aanwezig waren en evident in strijd met overige bewijsmiddelen in het dossier.
Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat zij naar de [adres 1] is gegaan om [medeverdachte 1] daar te zoeken, terwijl uit de verklaringen van [medeverdachte 1] (p. 131), [verdachte] (p. 95) en verdachte (p. 59) volgt dat [slachtoffer] eerder dan [medeverdachte 1] in de woning aan de [adres 1] was. Dit blijkt ook uit de objectieve tijdlijn naar aanleiding van telefonische contacten tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] (p. 202) en verdachte (p. 202) . Ook heeft de rechtbank redenen om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] over het drugsgebruik, gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] dat [slachtoffer] onder invloed was van drugs en lachgas (p. 131) en het onderzoek aan de telefoons, waaruit volgt dat [slachtoffer] aan [medeverdachte 1] berichten heeft gestuurd over XTC en pilletjes en een foto van haarzelf heeft gestuurd met grote ogen ter bevestiging van de aanwezigheid van drugs (p. 187 en 188). De rechtbank vindt de verklaring van [slachtoffer] op die onderdelen onvoldoende betrouwbaar. Dat roept twijfels op over de betrouwbaarheid van de rest van de verklaring van [slachtoffer] . De rechtbank zal dan ook bij de bewezenverklaring alleen uitgaan van de onderdelen van de verklaring van [slachtoffer] waarvoor bevestiging is te vinden in een ander bewijsmiddel. Buiten de vaginale seks en het pijpen is voor de seksuele handelingen waarover [slachtoffer] heeft verklaard onvoldoende steunbewijs in het dossier. Om die reden zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van deze handelingen, ten laste gelegd onder het tweede, derde en vierde gedachtestreepje. De rechtbank kan om de hierboven genoemde reden ook niet buiten twijfel vaststellen dat er sprake was van dwang. Alleen [slachtoffer] heeft daarover verklaard.
Verdachte heeft verklaard dat van verkrachting geen sprake kan zijn omdat [slachtoffer] het initiatief voor de seks heeft genomen en met de seks heeft ingestemd. Dat in de lezing van verdachte het initiatief voor de seks van [slachtoffer] zou zijn gekomen en zij zou hebben ingestemd met de seks doet aan een bewezenverklaring van verkrachting niet af. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de rechtbank niet buiten twijfel kan vaststellen dat sprake was van dwang.
Artikel 248 lid 1 Sr stelt het verrichten van seksuele handelingen, die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren strafbaar. Dit wordt gekwalificeerd als verkrachting. Onder de WSM (inwerking getreden op 1 juli 2024) is voor een kwalificatie van verkrachting niet langer relevant of sprake is geweest van dwang. Verkrachting, voorafgegaan door, vergezeld van of gevolgd door dwang, geweld of bedreiging is strafbaar gesteld in artikel 248 lid 2 Sr en kent een hoger strafmaximum. De gekwalificeerde verkrachting van artikel 248 lid 2 Sr is niet ten laste gelegd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde (het medeplegen van verkrachting van een 13-jarige).

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks18 mei 2025 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,met een kind in de leeftijd van twaalf tot zestien jaren, te weten [slachtoffer] ,
een of meerseksuele handelingen, die
bestonden uit of medebestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
- het brengen van zijn/de penis in de vagina en
/ofde mond van die [slachtoffer]
en/of- het brengen van zijn/de tong tussen en/of over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of- het betasten van de borsten en/of de billen van die [slachtoffer] en/of- het kussen van de nek/hals van die [slachtoffer].
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van verkrachting in de leeftijdscategorie van twaalf tot zestien jaren.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 250 dagen met aftrek waarvan 90 dagen voorwaardelijk (uitgaande van een onmiddellijke schorsing van de voorlopige hechtenis), met een proeftijd van twee jaar. Aan dit voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) in haar rapport van 31 oktober 2025 heeft geadviseerd. De elektronische monitoring wordt ingezet voor een periode van maximaal zes maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering dat nodig vindt. De bijzondere voorwaarden moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de strafeis te matigen, ook gelet op de ruime tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het is belangrijk dat er een voorwaardelijk strafdeel komt. De raadsman heeft een verzoek gedaan om verdachte per direct uit de voorlopige hechtenis te schorsen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder die is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 oktober 2025 (het strafblad),
  • het PJ-rapport van 22 oktober 2025;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 31 oktober 2025.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is eerder veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder het plegen van
winkeldiefstallen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Het slachtoffer is een meisje van 13 jaar oud dat op het moment onder invloed was. Het meisje is ook door de medeverdachte verkracht. Op enig moment hebben verdachte en de medeverdachte tegelijkertijd seks met het slachtoffer gehad.
Verdachte heeft met zijn handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het zeer jonge slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de spreekrechtverklaring van de moeder van [slachtoffer] volgt dat [slachtoffer] sinds de gebeurtenis niet meer dezelfde is. [slachtoffer] is gebroken en de dingen die voorheen heel gewoon waren kosten haar nu erg veel energie. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer en is enkel gericht geweest op zijn eigen lustbeleving.
Uit de houding van verdachte tijdens de zitting blijkt niet dat verdachte spijt heeft van zijn handelen. Hij lijkt de verantwoordelijkheid voor de gebeurtenis op het slachtoffer af te willen schuiven. In zijn optiek heeft het slachtoffer hem misleid door te zeggen dat ze ouder was (en er ouder uit te zien) en door het initiatief te nemen voor de seks. De wetgever heeft bepalingen, waaronder artikel 248 Sr, in het leven geroepen vanuit een beschermingsgedachte voor 12 tot 16 jarigen. Minderjarigen moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden nog in onvoldoende mate in staat te zijn zelf hun (seksuele) grenzen te bewaken en de gevolgen van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Dat geldt evenzeer in het geval het slachtoffer zegt dat ze ouder is en moeite doet om er ouder uit te zien en ook wanneer zij initiatief zou nemen tot seksuele handelingen. Het ontheft verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid, te minder omdat verdachte het vermoeden leek te hebben dat [slachtoffer] jonger was dan zij zei en deed voorkomen.
De rapportages
PJ-rapport
Verdachte is op zestienjarige leeftijd als alleenstaande minderjarige vluchteling in Nederland
gekomen. In zijn geboorteland Syrië is hij geconfronteerd met oorlogsgeweld. In het
azielzoekerscentrum (azc) in Arnhem is verdachte in aanraking gekomen met middelengebruik en delinquente gedragingen. Verdachte is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis, beginnend in de kinderleeftijd, stoornissen in middelengebruik (cannabis matig-ernstig, alcohol matig en andere middelen matig) en zwakbegaafdheid. Er is sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Het advies is om het tenlastegelegde bij een bewezenverklaring volledig aan verdachte toe te rekenen. Het risico op algemene recidive wordt ingeschat op matig tot hoog. Het risico op een zedendelict wordt ingeschat op laag tot matig. Het gedrag van verdachte tijdens het onderzoek duidt op therapeutische bereikbaarheid en een reëel potentieel voor gedragsverandering, mits begeleiding voldoende concreet en ondersteunend wordt aangeboden.
Rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK)
Het strafadvies is om aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen onder de volgende bijzondere voorwaarden: verblijf bij [zorgintstelling], dagbesteding, contactverbod met de medeverdachte, middelenverbod, behandeling gericht op traumaverwerking, seksualiteit, middelengebruik en grenzen, begeleiding door het Leger des Heils, waaronder ITB Harde Kern, zich houden aan locatiegeboden en -verboden en zich onder elektronische monitoring stellen.
De RvdK schat de kans op recidive in op zeer hoog. Verdachte heeft zich onvoldoende aan afspraken gehouden, heeft meermaals grensoverschrijdend gedrag laten zien en is meermaals met politie in aanraking gekomen. Ondanks de weerzin van verdachte heeft de RvdK geadviseerd om elektronische monitoring op te leggen om op die manier voldoende zicht op verdachte te kunnen houden. Begeleiding door de jeugdreclassering wordt voor een langere periode noodzakelijk geacht.
De op te leggen straf
De rechtbank houdt rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en met de situatie van verdachte als alleenstaande minderjarige asielzoeker, die niet zoals andere minderjarigen in zijn leven wordt gesteund binnen een reguliere gezinssituatie. Daarbij tekent de rechtbank aan dat zij het ontbreken van die gezinssituatie niet duidt als rechtvaardiging of uitleg van het gedrag van verdachte jegens het slachtoffer, maar benadrukt dat bij strafoplegging aan verdachte voorop moet staan dat hij behandeling en begeleiding in een strak kader nodig heeft om verdere recidive te voorkomen. Dit in het belang van verdachte en van de maatschappij. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat vanwege de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, zoals hiervoor omschreven, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie.
De rechtbank vindt de eis van de officier passend. De officier van justitie is bij de bepaling van de straf uitgegaan van een onmiddellijke schorsing van de voorlopige hechtenis. Nu de rechtbank verdachte zal schorsen per 27 november (twee dagen na de dag van de uitspraak) zal de rechtbank een iets afwijkende straf opleggen. De rechtbank ziet zoals hiervoor overwogen de noodzaak om voor langere tijd toezicht te houden op verdachte en hem te begeleiden bij gedragsverandering. De rechtbank zal de duur van de onvoorwaardelijke jeugddetentie beperken tot de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen voor de duur van 90 dagen. Een forse stok achter de deur is nodig om te voorkomen dat verdachte in de toekomst overgaat tot het plegen van nieuwe strafbare feiten. Verdachte kan per direct terecht bij [zorgintstelling] Zorg in Nijmegen om te werken aan gedragsverandering en een delictvrije toekomst. Wat betreft de bijzondere voorwaarden sluit de rechtbank aan bij het advies van de RvdK, inclusief de elektronische monitoring van verdachte. Gelet op het vrijheidsbeperkende karakter hiervan zal de rechtbank bepalen dat de elektronische monitoring maximaal zes maanden kan duren. De rechtbank zal aan de bijzondere voorwaarden een maximale proeftijd van twee jaren verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten verkrachting.
Gelet op de zeer hoge kans op recidive, die uit het rapport van de RvdK volgt, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal overgaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte zal op 27 november 2025, de tweede dag na het uitspreken van dit vonnis, geschorst worden uit de voorlopige hechtenis. Dit zal in een apart bevel op papier worden gezet.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert na vermeerdering van eis ter zitting € 22.416,80 aan materiële schade en € 20.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Ten aanzien van het smartengeld is verzocht om het bedrag hoofdelijk toe te wijzen. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De vordering is opgebouwd uit de posten zoals weergegeven in de onderstaande tabel.
schadepost
schade
Spoeling vagina
€ 8,39
Fles voor spoeling vagina
€ 4,49
Aanschaf onderbroeken
€ 13,96
Kosten therapie
€ 4.070,00
(afstemmingsgesprekken)
€ 520,00
Gedragen kleding
€ 180,00
Stressbal
€ 4,99
Reiskosten
€ 320,47
Parkeerkosten
€ 7,50
Annuleringskosten
€ 65,50
Gederfd inkomen/rekening boekhouder
€ 17.221,50
Smartengeld
€ 20.000,00
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met uitzondering van de schade in verband met toekomstige reiskosten en toekomstige therapiekosten. De vordering moet hoofdelijk worden toegewezen. De benadeelde moet ten aanzien van de toekomstige schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De officier van justitie heeft verder toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van smartengeld moet worden gematigd. Een diagnose ontbreekt. De verwijzing naar de Rotterdamse schaal is niet juist. De materiële posten gederfde inkomsten en behandelingen zijn onvoldoende onderbouwd. Er is onvoldoende informatie over de uitgangssituatie. Voor het overige (de praktische zaken) kunnen de materiële posten worden toegewezen.
Overweging van de rechtbank
Materiele schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
De posten spoeling vagina (€ 8,39), fles voor spoeling vagina (€ 4,49), aanschaf onderbroeken (€ 13,96), gedragen kleding (€ 180,00), stressbal (€ 4,99), parkeerkosten (€ 7,50) en annuleringskosten (€ 65,50) zijn niet weersproken door de verdediging. Zij zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank billijk voor, zodat deze posten geheel zullen worden toegewezen.
Hieronder zullen de posten waarop door de verdediging verweer is gevoerd worden besproken.
Therapiekosten
De benadeelde partij heeft een bedrag gevorderd voor therapiekosten. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling in voldoende rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde feit. In bijlage 1, de spreekrechtverklaring van moeder en de vanwege de aard en de ernst van de normschending relevante nadelige gevolgen voor het slachtoffer, ziet de rechtbank voldoende onderbouwing voor de noodzaak van de behandeling. Een deel van de schade ziet op kosten van gesprekken die reeds hebben plaatsgevonden, te weten een intakegesprek op 5 september 2025 (€ 130,00) en vijf sessies in de periode van 29 augustus tot en met 23 september 2025 (€ 780,00). De verzekering vergoedt € 500,00 per jaar. De rest van de schade ziet op kosten van gesprekken die in de toekomst zullen plaatsvinden. De hele behandeling, inclusief toekomstige schadecomponenten, is na aftrek van vergoedingen door de verzekering geïndiceerd op € 4.070,00. Verder heeft de benadeelde partij een bedrag (€ 520,00) voor afstemmingsgesprekken tussen de therapeut en de school van [slachtoffer] gevorderd. De kosten voor een afstemmingsgesprek bedragen € 130,00 per gesprek. Er heeft één afstemmingsgesprek plaatsgevonden. Het bedrag (€ 520,00) bestaat voor het overige uit toekomstige kosten voor nog in te plannen gesprekken.
De vordering van schadevergoeding voor gesprekken die reeds hebben plaatsgevonden is voldoende onderbouwd en zal worden toegewezen. Het gaat om één intakegesprek (€ 130,00) en vijf sessies (in de vordering begroot op € 780,00). De rechtbank stelt op basis van de onderliggende stukken vast dat de kosten voor de vijf sessies samen € 650,- bedragen. Dat bedrag wordt, vermeerderd met € 130,00 voor het intakegesprek, toegewezen. Hiervan zal het bedrag dat in 2025 door de verzekering is vergoed (€ 500,00) worden afgetrokken. De rechtbank zal de vordering voor therapiekosten toewijzen tot een bedrag ad € 280,00. Ook zal de rechtbank de vordering voor de kosten van één afstemmingsgesprek tussen therapeut en school (€ 130,00) toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat het vaststellen van de toekomstige schade een onevenredige belasting voor het strafgeding betekent omdat nog onvoldoende vast staat hoe lang de benadeelde partij in de toekomst nog therapie zal nodig hebben. Zij zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor het deel van de vordering dat ziet op toekomstige schade.
Reiskosten
De benadeelde partij heeft reiskosten gevorderd voor bezoeken aan het Radboud UMC
(€ 47,24), bezoeken aan het politiebureau (€ 15,45), bezoeken aan de advocaat (€ 10,43), bezoeken aan het Centrum Seksueel Geweld (€ 11,75) en bezoeken therapie (€ 43,40). Deze kosten staan in voldoende verband met het bewezenverklaarde feit en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering voor deze schade dan ook toewijzen (€ 128,27).
Daarnaast heeft de benadeelde partij reiskosten gevorderd voor toekomstige bezoeken therapie (€ 192,20). De rechtbank is van oordeel dat het vaststellen van deze toekomstige schade een onevenredige belasting voor het strafgeding betekent gelet op het hiervoor overwogene over de kosten van de therapie zelf. Zij zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor het deel van de vordering dat ziet op toekomstige te maken reiskosten.
Annuleringskosten
De annuleringskosten (€ 65,50) voor de kappersafspraak van de moeder van [slachtoffer] staan in te ver verwijderd verband met het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij wordt in zoverre niet ontvankelijk verklaard in de vordering.
Gederfd inkomen/kosten boekhouder
De rechtbank is van oordeel dat het vaststellen van het gederfde inkomen van [moeder slachtoffer] en de daarmee samenhangende kosten voor de boekhouder een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen, zeker gelet op het feit dat het causaal verband tussen deze schade en het strafbare feit niet direct voor de hand ligt, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in dit deel van de vordering.
Smartengeld
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van de immateriële schade, aangezien uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten in ieder geval puntbloedingen op het gehemelte en een bloeduitstorting bij de genitaliën. Ook is gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat het slachtoffer lijdt aan een psychische stoornis na het strafbare feit (PTSS). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze en dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder nadere concrete onderbouwing.
Bij het bepalen van de hoogte van het smartengeld heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Rotterdamse schaal. Zij heeft zich voor het bedrag gebaseerd op categorie (b) voor slachtoffers van een eenmalige verkrachting, waarbij sprake is van bijzonder ernstige omstandigheden en ernstige gevolgen voor de benadeelde. De schadevergoeding binnen deze categorie varieert van € 7.500,00 tot € 15.000,00. De rechtbank overweegt bij de vaststelling van de hoogte van het smartengeld verder dat de benadeelde een jong meisje van 13 jaar was ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Verdachte was toen 17 jaar en de medeverdachte 19 jaar. Beiden hebben seksueel contact gehad met de benadeelde. Op enig moment is sprake van gelijktijdig seksueel binnendringen bij de benadeelde door verdachte en de medeverdachte. Het seksueel contact was onbeschermd, waardoor de benadeelde verschillende onderzoeken in het ziekenhuis heeft gehad, HIV-medicatie en een
morning after-pil heeft moeten slikken en in angst heeft gezeten om haar gezondheid. De rechtbank zal € 12.000,00 aan smartengeld toewijzen.
Wettelijke rente
Verdachte is in beginsel wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd vanaf de dag dat de schade is ingetreden. De ingangsdatum van de wettelijke rente is per schadepost in onderstaand schema weergegeven. Voor wat de reiskosten betreft neemt de rechtbank als ingangsdatum het midden van de gebleken periode dat die kosten zijn gemaakt.
schadepost
schade
Ingangsdatum wettelijke rente
Spoeling vagina
€ 8,39
20 mei 2025
Fles voor spoeling vagina
€ 4,49
20 mei 2025
Aanschaf onderbroeken
€ 13,96
20 mei 2025
Kosten therapie
€ 280,00
10 september 2025
(afstemmingsgesprek)
€ 130,00
24 oktober 2025
Gedragen kleding
€ 180,00
18 mei 2025
Stressbal
€ 4,99
1 juli 2025
Reiskosten
€ 128,27
15 juli 2025
Parkeerkosten
€ 7,50
28 mei 2025
Smartengeld
€ 12.000,00
18 mei 2025
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om de toegewezen bedragen betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid
De rechtbank overweegt dat verdachte en de medeverdachte ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover de medeverdachte de schade heeft vergoed.
De benadeelde partij [moeder slachtoffer] , de moeder van [slachtoffer] , heeft in verband met het tenlastegelegde subsidiair een zelfstandige vordering tot schadevergoeding ingediend. Deze vordering is gelijk aan en primair gevorderd als de post gederfd inkomen/factuur boekhouder binnen de vordering van [slachtoffer] . De benadeelde partij [moeder slachtoffer] vordert € 17.221,50 aan materiële schade (gederfd inkomen en factuur boekhouder), vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. De gevorderde schadevergoeding voor gederfd inkomen en de factuur voor de boekhouder kan als post binnen de vordering van [slachtoffer] worden toegewezen en derhalve dient de benadeelde partij [moeder slachtoffer] niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering als zelfstandige benadeelde partij.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank komt toe aan een beoordeling van deze vordering, nu deze als onderdeel van de vordering van [slachtoffer] niet-ontvankelijk is verklaard. Ook ter zake deze vordering is de rechtbank van oordeel, zoals hiervoor reeds overwogen, dat het vaststellen van het gederfde inkomen van [moeder slachtoffer] en de daarmee samenhangende kosten voor de boekhouder een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen, zodat de benadeelde partij alleen al om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Daarmee kan de vraag of [moeder slachtoffer] voor deze schadeposten zich zelfstandig als benadeelde partij kan voegen in dit strafgeding onbeantwoord blijven.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05/408035-24)

De kinderrechter heeft verdachte op 11 januari 2025 veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 100 uur.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen.
toewijzing
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 248 en 254 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 264 dagen;
  • bepaalt dat
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zal verblijven bij [zorgintstelling], [adres 2], [postcode] in [plaats] of een soortgelijke instelling, te bepalen door de Jeugdreclassering. Verdachte houdt zich aan de hier geldende afspraken;
  • verdachte zich gedurende de periode van het toezicht zal inspannen voor het vinden en behouden van dagbesteding (in de vorm van betaald werk, onbetaald werk, opleiding en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur). Verdachte werkt mee aan elektronisch toezicht op de naleving van deze verplichting, voor de duur van maximaal zes maanden of zoveel korter dan de jeugdreclassering dat nodig vindt. De jeugdreclassering kan met de GPS-gegevens van het elektronisch toezicht zien of verdachte zich houdt aan afspraken over de dagbesteding;
  • verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2006, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt. Verdachte zal meewerken aan elektronisch toezicht op de naleving van het contactverbod, voor de genoemde periode of zoveel korter als de jeugdreclassering dat nodig vindt. Hierbij geldt een maximumduur van zes maanden. De reclassering controleert het contactverbod mede door het inzien van de GPS-gegevens;
  • verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
  • verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Kairos of een soortgelijke instelling. De behandeling is gericht op traumaverwerking, seksualiteit, middelengebruik en grenzen. Verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven;
- verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de gecertificeerde instelling te weten Leger des Heils Arnhem, waarbij verdachte (behoudens verlenging) zes maanden intensieve begeleiding aanvaardt in het kader van ITB Harde kern;
  • verdachte gedurende de periode van het toezicht niet in Arnhem zal komen. Dit wordt middels GPS gecontroleerd. Verdachte zal een kaart ontvangen waarin het verboden gebied staat ingetekend (zie bijlage). Als de Raad voor de Kinderbescherming/Gecertificeerde Instelling/Reclassering het noodzakelijk vindt om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen zal zij daarover overleggen met de opdrachtgever. Het locatieverbod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch monitoringmiddel. De elektronische monitoring heeft een maximumduur van zes maanden;
  • verdachte zich gedurende de periode van het toezicht zal bevinden op het adres [adres 2], [postcode] in [plaats] ([zorgintstelling]) of een soortgelijke instelling, te bepalen door de Jeugdreclassering. Daarbij heeft hij een aaneengesloten blok van 12 respectievelijk 15 uur ter invulling van zijn activiteiten (sport, hobby’s, school, werk, behandeling), zoals met de Gecertificeerde Instelling wordt afgesproken. Dit wordt middels GPS gecontroleerd. Als de Gecertificeerde Instelling het noodzakelijk vindt om voor een doelmatige uitvoering van het toezicht op de naleving van de bijzondere voorwaarden de periode, tijd of locatie aan te passen dan zal zij hierover overleggen met de opdrachtgever. Het locatiegebod zal worden gecontroleerd door middel van een elektronisch monitoringmiddel. De elektronische monitoring heeft een maximumduur van zes maanden.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Jeugdreclassering Leger des Heils Arnhem tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
beslissingen ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding
 veroordeelt verdachte in verband met het tenlastegelegde tot betaling van schadevergoeding aan de
benadeelde partij [slachtoffer]van
€ 757,60 aan materiële schade en € 12.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data zoals weergegeven in het onderstaand schema tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
schadepost
schade
Ingangsdatum wettelijke rente
Spoeling vagina
€ 8,39
20 mei 2025
Fles voor spoeling vagina
€ 4,49
20 mei 2025
Aanschaf onderbroeken
€ 13,96
20 mei 2025
Kosten therapie
€ 280,00
10 september 2025
(afstemmingsgesprek)
€ 130,00
24 oktober 2025
Gedragen kleding
€ 180,00
18 mei 2025
Stressbal
€ 4,99
1 juli 2025
Reiskosten
€ 128,27
15 juli 2025
Parkeerkosten
€ 7,50
28 mei 2025
Smartengeld
€ 12.000,00
18 mei 2025
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • bepaalt dat als de medeverdachte (een deel van) het schadebedrag betaalt dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
  • verklaart de
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag te betalen van € 12.757,60 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor in het schema weergegeven data tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 0 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
beslissing ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 11 januari 2025 door de kinderrechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een werkstraf van 100 uur, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen (parketnummer 05/408035-24);
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Bögemann (voorzitter en kinderrechter), mr. M. Rietveld en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 november 2025.
mr. M. Rietveld, mr. M.W. Stoet en de griffier
zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst regionale Recherche, Team Zeden Arnhem opgemaakte proces-verbaal, Onderzoek RBC25638 (Onderzoeksnaam Merel), gesloten op 9 juli 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 november 2025.
3.Proces-verbaal van het verhoor van verdachte, p. 97.
4.Proces-verbaal van het verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , p. 61.
5.Proces-verbaal van bevindingen van het informatief gesprek zeden, p. 105.
6.Proces-verbaal van bevindingen van het informatief gesprek zeden, p. 132.