ECLI:NL:RBGEL:2025:1150

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/05/420941 / FA RK 23-1934
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is op 7 februari 2025 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie van een minderjarige. De vader heeft verzocht om de kinderalimentatie op nihil te stellen, aangezien de minderjarige bij hem woont en hij alle verblijfsoverstijgende kosten voor haar betaalt. De moeder ontvangt echter alle toeslagen voor de kinderen, wat de rechtbank in haar overwegingen meeneemt. De rechtbank oordeelt dat de moeder onvoldoende draagkracht heeft om de verblijfskosten van de minderjarige te dekken, maar dat zij de ontvangen toeslagen kan aanwenden voor deze kosten. De rechtbank wijst het verzoek van de vader om de kinderalimentatie op nihil te stellen toe, met ingang van de datum van de beschikking. Tevens wordt de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader vastgesteld en het paspoort in zijn beheer gegeven. De rechtbank concludeert dat er geen zorgregeling geldt, omdat de minderjarige zelf kan bepalen bij welke ouder zij verblijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/420941 / FA RK 23-1934
Datum uitspraak: 7 februari 2025
beschikking ex artikel 1:253a BW en kinderalimentatie
in de zaak van
[verzoeker](nader te noemen: de vader),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.J.S. Linssen te Waardenburg,
tegen
[verweerster](nader te noemen: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.J.M. van Gruijthuijsen-van Gent te [woonplaats] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikking van 21 september 2023 waarin de echtscheidingsbeschikking van 20 juli 2017 met betrekking tot het minderjarige kind
[de minderjarige] ,geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , is gewijzigd en is bepaald dat zij
voorlopighaar hoofdverblijf zal hebben bij de vader en op zijn adres zal staan ingeschreven en is bepaald dat haar paspoort dan wel het identiteitsbewijs
voorlopigin het beheer van de vader is.
1.2.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en het paspoort/identiteitsbewijs is aangehouden in afwachting van een rapportage over het verloop en de uitkomst van het ingezette traject van het Uniform Hulpaanbod.
1.3.
De rechtbank heeft de beslissing over de verzochte nihilstelling van de kinderalimentatie eveneens aanhouden in afwachting van indiening van de (recente) alimentatieberekening met onderliggende stukken.
1.4.
Vervolgens heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van mr. Gruijthuijsen-van Gent van 1 december 2023 met brief van dezelfde datum;
  • het F9-formulier van mr. Linssen van 19 december 2023 met bijlagen-overzicht;
  • het F4-formulier van mr. Gruijthuijsen-van Gent van 2 januari 2024;
  • het F9-formulier van mr. Gruijthuijsen-van Gent van 30 januari 2024 met bijlagen;
  • het F9-formulier van mr. Gruijthuijsen-van Gent van 22 maart 2024;
  • het F9-formulier van mr. Linssen van 2 april 2024 met brief met bijlagen van dezelfde datum;
  • het F9-formulier van mr. Gruijthuijsen-van Gent van 22 augustus 2024 met bijlagen;
  • het F4-formulier van mr. Linssen van 24 september 2024;
  • het F9-formulier van mr. Gruijthuijsen-van Gent van 3 oktober 2024;
  • het F9-formulier van mr. Linssen van 20 december 2024 met bijlagen overzicht;
  • het F9-formulier van mr. Gruijthuijsen-van Gent van 10 januari 2025 met bijlagen.
1.5.
Op 14 januari 2025 is de mondelinge behandeling voortgezet (tegelijkertijd met de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling met zaaknummer C/05/443446 / JE RK 24-1137) waarbij zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Linssen;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Gruijthuijsen-van Gent en een tolk;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.6.
Bij beschikking van 14 januari 2025 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot
haar meerderjarigheid.

2.Het verzoek

2.1.
Aan de rechtbank ligt nog ter beslissing voor het verzoek van de vader om:
1. de beschikking van de rechtbank Gelderland van 20 juli 2017 te wijzigen in dier voege dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn en derhalve op zijn adres zal staan ingeschreven;
2. te bepalen dat het paspoort dan wel het identiteitsbewijs van [de minderjarige] voortaan in het beheer van de vader is en de moeder te verplichten dit binnen een week na beschikking aan de vader af te geven;
3. de door de Rechtbank Gelderland bij beschikking van 20 juli 2017 vastgestelde
kinderalimentatie voor [de minderjarige] op nihil te stellen.
2.2.
En ook ligt nog voor het zelfstandige verzoek van de moeder om als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] op de maandag, dinsdag en donderdag bij haar moeder verblijft en daar ook zal overnachten en dat zij op de woensdag, vrijdag, zaterdag en zondag bij haar vader zal verblijven en daar ook zal overnachten.

3.Het advies van de Raad

3.1.
De zittingsvertegenwoordigster van de Raad geeft aan geen advies te kunnen geven over zowel de hoofdverblijfplaats als de zorgregeling, omdat dit vooral financieel ingegeven is en het duidelijk is dat er in de praktijk afgeweken zal worden van wat er op papier gezet wordt. Het wordt immers aan [de minderjarige] overgelaten wanneer ze bij welke ouder is.

4.De verdere beoordeling

De hoofdverblijfplaats

4.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat [de minderjarige] meer tijd bij de vader verblijft. De rechtbank is van oordeel dat het gelet daarop ook passend is dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. De rechtbank zal daarom de voorlopige beslissing op dit punt omzetten naar een definitieve beslissing.
Paspoort/identiteitskaart
4.2.
Zoals is overwogen in de beschikking van 21 september 2023 is het algemene uitgangspunt dat de ouder waar het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft het paspoort/ID-bewijs in beheer heeft. De rechtbank zal daarom bepalen dat het paspoort/ID-bewijs van [de minderjarige] in het beheer van de vader is en dat de moeder dit (voor zover dit niet al is gebeurd na de vorige beschikking) binnen een week na deze beschikking aan de vader dient af te geven.
De zorgregeling
4.3.
Ten aanzien van de zorgregeling brengt de vader naar voren dat [de minderjarige] op dit moment weinig bij de moeder is, maximaal twee dagen per week. Dit is geen co-ouderschap, zoals de moeder wenst dat er wordt vastgesteld. Gevraagd wordt daarom om het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.4.
De moeder brengt naar voren dat er veel is gebeurd en veranderd. [de minderjarige] was langere tijd veel bij de moeder en dat is nu omgekeerd. Ze was op dinsdag tot en met donderdag bij de moeder en de overige dagen bij de vader. Daarmee is er sprake van een co-ouderschap.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen aangegeven dat de regeling met betrekking tot [de minderjarige] wisselend is. Gebleken is dat er de afgelopen periode geen sprake is geweest van een vaste structuur in de zorgregeling. [de minderjarige] bepaalt zelf in samenspraak met de ouders bij wie zij is. Gelet hierop en gelijk op de leeftijd van [de minderjarige] vindt de rechtbank het daarom niet passend om een zorgregeling vast te leggen. Er is ook geen uitvoering gegeven aan de eerder vastgestelde voorlopige regeling. De rechtbank zal daarom bepalen dat er voor [de minderjarige] geen zorgregeling geldt.
Kinderalimentatie
4.6.
De vader verzoekt de door deze rechtbank bij beschikking van 20 juli 2017
vastgestelde kinderalimentatie van € 199 per maand voor [de minderjarige] op nihil te
stellen. Hij legt aan zijn verzoek ten grondslag dat [de minderjarige] merendeel van de tijd bij hem
woont. De vader betaalt nu alle verblijfsoverstijgende kosten voor haar, terwijl hij ook
kinderalimentatie aan de moeder betaalt. De moeder krijgt op dit moment alle toeslagen voor
[de minderjarige] . Omdat de moeder én de kinderbijslag én de toeslagen ontvangst vindt de vader dat
zij ook alle kosten voor [de minderjarige] moet betalen. Maar dat doet zij nu niet. Bovendien moet
[de minderjarige] zelf ook bij de moeder meebetalen aan kosten zoals voor het eten. De vader heeft
zorgen over de financiële situatie van de moeder.
4.7.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder zorgt financieel ook
voor [de minderjarige] . De moeder vindt dat uitgegaan moet worden van een co-ouderschapsregeling.
4.8.
De rechtbank stelt vast dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek (zie de beschikking van 21 september 2023 onder 6.16) en dat dit verzoek alleen over [de minderjarige] gaat. Voor het berekenen van de kinderalimentatie is het echter van belang dat de ouders samen twee kinderen hebben te weten [minderjarige 2] (13 jaar) en [de minderjarige] (17 jaar) en dat zij samen voor hen onderhoudsplichtig zijn.
Conclusie
4.9.
De rechtbank beslist dat de kinderalimentatie met ingang van heden op nihil wordt gesteld, zoals door de vader is verzocht. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Ingangsdatum
4.10.
De vader vindt, zo bleek tijdens de mondelinge behandeling, dat nihilstelling moet ingaan per datum van de mondelinge behandeling (14 januari 2025) dan wel de datum van de beschikking. Hij ziet namelijk in dat de moeder de alimentatie niet terug kan betalen.
4.11.
De moeder stelt dat de wijziging moet ingaan per datum van de beschikking omdat zij de alimentatie niet kan terugbetalen.
4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. De wet laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
4.13.
Hier hanteert de rechtbank de datum van deze beschikking als ingangsdatum, omdat het niet in het belang van [de minderjarige] is dat er met terugwerkende kracht een beslissing wordt genomen omdat de moeder dan een terugbetaling moet doen aan de vader wat flinke gevolgen voor de moeder kan hebben.
Behoefte
4.14.
De ouders zijn het eens over de behoefte van [de minderjarige] . De behoefte van beide kinderen is in 2017 vastgesteld op € 335 per kind per maand. Na wettelijke indexering is dit € 436 per kind per maand in 2025.
Draagkracht ouders
4.15.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien.
4.16.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er in 2025 als volgt uit: 70% van [NBI -(0,3 x NBI + € 1.310)].
Draagkracht vader
4.17.
De vader heeft een eigen onderneming genaamd [naam] . De ouders zijn het erover eens dat gerekend moet worden met de gemiddelde winst uit onderneming over 2021-2023. Door deze resultaten te middelen worden de schommelingen in goede en minder goede jaren bij de draagkrachtberekening betrokken. Op die manier kan de rechtbank een inschatting maken voor de toekomstige winst uit onderneming. Uit de jaarrekeningen van de jaren 2021-2023 blijken de volgende cijfers:
- een winst uit onderneming van € 57.391 in 2021;
- een winst uit onderneming van € 64.100 in 2022;
- een winst uit onderneming van € 67.762 in 2023.
4.18.
De gemiddelde winst uit onderneming is € 63.084 per jaar.
Voor het berekenen van het netto besteedbare inkomen van de vader wordt rekening gehouden met de inkomensheffing en de aanspraak van de vader op arbeidskorting en algemene heffingskorting, met toepassing van de fiscale tarieven 2025-1. Verder wordt rekening gehouden met:
  • de zelfstandigenaftrek,
  • de MKB-winstvrijstelling,
  • de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw.
De ouders zijn het erover eens dat in de berekening bij de vader geen rekening wordt gehouden met toeslagen, omdat de moeder de toeslagen voor beide kinderen ontvangt. De rechtbank zal daar dan ook van uitgaan bij de berekening.
4.19.
Gelet op het voorgaande heeft de vader een netto besteedbaar inkomen van € 3.910 per maand. Aan de hand van de draagkrachtformule heeft de vader een draagkracht van
€ 999 per maand in 2025 voor beide kinderen.
Draagkracht moeder
4.20.
De moeder stelt dat zij arbeidsongeschikt is en dat zij een WIA-uitkering ontvangt van € 858 bruto per maand. De moeder heeft naast die uitkering geen andere inkomsten. Zij heeft wel stage gelopen maar ontving daaruit geen loon. De stelling van de vader dat de moeder zou werken bij een [buitenlands] restaurant wordt door de moeder betwist. In het verleden heeft de moeder geprobeerd om extra inkomsten uit arbeid te verkrijgen, maar de werkzaamheden waren te zwaar en voor haar niet vol te houden gezien haar gezondheidsproblemen. Volgens de moeder moet dan ook gerekend worden met de WIA-uitkering.
4.21.
De vader is het hier niet mee eens. De moeder zou met haar WIA-uitkering onder het bestaansniveau leven. Dit is niet geloofwaardig en niet realistisch nu de moeder aangeeft nog te sparen voor een reis naar [het buitenland] . De moeder heeft aangegeven in weekenden te werken waardoor zij niet voor de kinderen kon zorgen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een appbericht die de moeder naar de vader van de vader heeft gestuurd. De vader rekent daarom ook met (een fictief) inkomen uit arbeid bij de draagkracht van de moeder.
4.22.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank is van oordeel dat de vader, gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de moeder, onvoldoende heeft onderbouwd dat de moeder andere inkomsten heeft naast haar uitkering. Het enkele appbericht, waarnaar de vader verwijst, is onvoldoende om aan te nemen dat de moeder zwart geld verdient. De moeder heeft in dat verband gesteld dat zij in het kader van haar stage (onbetaalde) werkzaamheden heeft verricht en dat zij daarom in de weekenden niet altijd beschikbaar was. De rechtbank zal daarom uitgaan van de WIA-uitkering. Uit de uitkeringsspecificaties van de maanden oktober tot en met december 2024 blijken de volgende inkomsten:
- een maandinkomen van € 858 bruto per maand;
- vakantiegeld van 8% over het maandinkomen.
4.23.
De rechtbank rekent met de fiscale tarieven van 2025-1. Uit de berekening volgt dat de moeder voor beide kinderen kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop ontvangt van totaal € 10.050 per jaar. Verder houdt de rechtbank rekening met de algemene heffingskorting. Uit de berekening volgt een netto besteedbaar inkomen van de moeder van
€ 1.688 per maand in 2025. Aan de hand van de draagkrachttabel heeft de moeder met dit inkomen een minimumdraagkracht van € 50 per maand in 2025 voor beide kinderen.
Verdeling kosten
4.24.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Omdat de ouders twee minderjarige kinderen hebben, zal de rechtbank de verdeling van hun draagkracht over beide kinderen doen.
4.25.
De vader en de moeder hebben samen een draagkracht van € 1.049 per maand (€ 999 + € 50). Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn totaal € 872 per maand. Dit betekent dat de vader een deel van (€ 999 / € 1.049 x € 872 =) € 830 per maand moet dragen en de moeder een deel van (€ 50 / € 1.049 x € 872 =) € 42 per maand.
4.26.
In dit geval heeft de vader om een nihilstelling verzocht omdat [de minderjarige] bij hem haar hoofdverblijfplaats heeft en hij alle verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige] betaalt.
Op de dagen dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft maakt de moeder ook kosten voor het eten, drinken en energielasten (de zogeheten: verblijfkosten). Daarmee voldoet de moeder deels aan haar onderhoudsverplichting. De moeder heeft echter maar een minimumdraagkracht van € 25 per kind per maand. Zoals hiervoor is overwogen, is er geen sprake van een structurele zorgregeling. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige] gaat zij wanneer zij wil naar haar moeder. Soms is dat drie dagen per week en soms is dat minder. Wanneer de rechtbank uit zou gaan van een zorgregeling van drie dagen per week zal een zorgkorting gelden van 35%. De zorgkorting komt dan neer op € 153 per maand voor [de minderjarige] (35% van de behoefte van € 436 per maand). Dat bedrag heeft de moeder nodig om de verblijfkosten van [de minderjarige] te betalen voor wanneer zij bij de moeder verblijft. Dat bedrag is hoger dan de draagkracht van de moeder waardoor de moeder in principe een tekort heeft om de verblijfskosten van [de minderjarige] te betalen. Dat zou kunnen betekenen dat de vader eventueel een bijdrage aan de moeder zou moeten betalen voor dat tekort in haar draagkracht, aangezien de vader wel voldoende draagkracht heeft. In dit geval acht de rechtbank dat echter niet redelijk. De moeder krijgt immers (volgens zowel de vader als de moeder) voor beide kinderen alle toeslagen ondanks dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en de vader alle verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige] betaalt. Zoals hiervoor is overwogen, ontvangt de moeder – naast kinderbijslag – € 10.050 netto per jaar aan kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop voor beide kinderen. Dat komt totaal neer op € 838 netto per maand voor beide kinderen. Dat bedrag is al bijna gelijk aan de totale behoefte van de kinderen in 2025. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de moeder die toeslagen kan aanwenden voor de verblijfkosten van [de minderjarige] en dat zij dus ondanks haar minimumdraagkracht voldoende middelen heeft om de kosten van [de minderjarige] als zij bij haar verblijft te betalen. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie van [de minderjarige] die de vader aan de moeder betaalt toewijzen met ingang van heden. Dat betekent dat de vader vanaf nu geen alimentatie voor [de minderjarige] meer aan de moeder hoeft te betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.27.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dit betekent dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat
Proceskosten
4.28.
De vader en de moeder moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

5.5. De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2017 en stelt de hoofdverblijfplaats van het kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
vast bij de vader;
5.2.
bepaalt dat het paspoort dan wel het identiteitsbewijs van [de minderjarige] in het beheer van
de vader is en dat de moeder dit (voor zover zij dit nog niet heeft afgegeven na de beschikking van 21 september 2023) binnen een week na deze beschikking aan de vader dient af te geven;
5.3.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2017 en bepaalt dat er voor [de minderjarige] geen zorgregeling geldt;
5.4.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zoals die was vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2017 en stelt de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van heden op
nihil;
5.5.
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Mesman, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van R.G.A. Bergevoet-Welling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.