ECLI:NL:RBGEL:2025:1171

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
ARN 20/1789
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen ambtshalve opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting 2014-2017

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur met betrekking tot ambtshalve opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2014 tot en met 2017. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 ambtshalve aanslagen opgelegd, omdat belanghebbende geen aangiften vennootschapsbelasting had gedaan. De rechtbank oordeelt dat de ontvangst van de aanslagen door belanghebbende evident ongeloofwaardig is ontkend, waardoor de bezwaartermijn is gaan lopen op de dag na de dagtekening van de aanslagen. Belanghebbende heeft pas twee jaar later bezwaar gemaakt tegen de aanslag van 2014, wat te laat is. De rechtbank wijst ook op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, waartegen geen beroep openstaat tegen de afwijzing van verzoeken om ambtshalve vermindering. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en de uitspraken op bezwaar blijven in stand.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummers: ARN 20/1789, 20/3073, 20/3137 en 20/5113

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Utrecht, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 11 maart 2020 (2014), 23 april 2020 (2015), 22 april 2020 (2016) en 22 september 2020 (2017). De bezwaren zijn niet-ontvankelijk verklaard. De verzoeken om ambtshalve vermindering zijn afgewezen, met uitzondering van het jaar 2017, waar het verzoek deels is toegewezen.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017 de onderstaande ambtshalve aanslagen in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslagen heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht en zijn aan belanghebbende verzuimboeten opgelegd.
Datum aanslag
Belastbare winst
Belastbaar
bedrag
Bruto belasting
Verzuimboete
Belasting-rente
2014
18-06-2016
€ 250.000
€ 67.673
€ 13.534
€ 2.639
€ 1.180
2015
22-07-2017
€ 300.000
€ 300.000
€ 65.000
€ 2.639
€ 6.100
2016
11-08-2018
€ 350.000
€ 350.000
€ 77.500
€ 2.639
€ 7.612
2017
20-07-2019
€ 400.000
€ 400.000
€ 90.000
€ 2.639
€ 8.400
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op de bezwaren naar aanleiding van deze ambtshalve aanslagen Vpb beroep ingesteld.
In de zaak over 2014 met zaaknummer 20/1789 is het beroep bij uitspraak van de rechtbank van 11 januari 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Deze uitspraak is vernietigd in de verzet-uitspraak van 12 april 2021, omdat de gronden wel degelijk bleken te zijn ingediend.
De inspecteur heeft in 2020 en in 2021 de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en hij heeft toen ook in elke zaak een verweerschrift ingediend.
Vanaf 2021 tot en met mei 2023 zijn vier maal uitnodigingen verstuurd voor een zitting. Steeds is hiervoor na verzoek van belanghebbende uitstel verleend.
In juli 2024 zijn partijen opnieuw uitgenodigd, dit keer voor de zitting op 28 november 2024.
Belanghebbende heeft op 4 november 2024 een verzoek gedaan om de zitting uit te stellen. Dit in verband met het niet beschikken over de processtukken als gevolg van de onttrekking van gemachtigde [persoon A] .
De rechtbank heeft het verzoek om uitstel bij brief van 6 november 2024 afgewezen, nadat zij belanghebbende op dezelfde dag digitale toegang had gegeven tot alle stukken van het dossier.
De inspecteur heeft op 12 november 2024 nadere stukken ingediend, die aan belanghebbende digitaal zijn doorgestuurd.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens belanghebbende deelgenomen [persoon B] . Namens de inspecteur zijn verschenen [persoon C] , [persoon D] en [persoon E] .
Tijdens de zitting heeft belanghebbende opnieuw een verzoek gedaan om de zitting uit te stellen. Dit verzoek is na beraad door de rechtbank afgewezen. Gemachtigde [persoon A] heeft zich al in mei 2023 onttrokken en de uitnodigingen voor deze zitting zijn in juli 2024 al verstuurd. Er was dus voldoende tijd om desgewenst een nieuwe gemachtigde te zoeken en om de zaken voor te bereiden. Verder betreft het oude zaken waarvoor al vier maal eerder uitstel is verleend voor een inhoudelijke behandeling ter zitting. Gelet hierop weegt het belang van voortgang van de procedure zwaarder dan de door belanghebbende aangevoerde redenen voor uitstel.

Feiten

1. De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende betreffen de interieurreiniging van gebouwen en woningen, waaronder glasbewassing en vloeronderhoud. De bestuurder van belanghebbende is [bedrijf 1] Directeur-grootaandeelhouder hiervan is [persoon F] , die is gehuwd met [persoon B] .
2. Aan belanghebbende zijn over de jaren 2014 tot en met 2017 ambtshalve aanslagen Vpb opgelegd, omdat belanghebbende, ook na de verzending van herinneringen en aanmaningen [1] , geen aangiften Vpb heeft gedaan. In de aanmaningen is belanghebbende erop gewezen dat bij het niet tijdig doen van de aangiften Vpb de belastbare bedragen zullen worden geschat en dat ook een boete van minimaal € 2.639 per belastingjaar kan worden opgelegd.
2014 (zaaknummer 20/1789)
3. De ambtshalve aanslag Vpb 2014 is op 18 juni 2016 aan belanghebbende opgelegd.
4. Op 22 oktober 2019 heeft belanghebbende alsnog de aangifte 2014 ingediend. De aangifte is door de inspecteur aangemerkt als bezwaar. Op 14 november 2019 heeft de inspecteur een ontvangstbevestiging van het bezwaar aan belanghebbende gestuurd.
5. Bij brief van 9 januari 2020 heeft de inspecteur belanghebbende meegedeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het niet tijdig is ingediend, en dat het bezwaar is aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. In deze brief staat dat belanghebbende alleen in beroep kan gaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. In het kader van de beoordeling van het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de inspecteur belanghebbende verzocht hem nadere informatie te verstrekken. Daarbij is onder meer verzocht om de toezending van de uitgebreide jaarrekeningen van de jaren 2013, 2014 en 2015.
6. Op 22 januari 2020 heeft de gemachtigde van belanghebbende (per e-mail) aanvullende informatie verstrekt aan de inspecteur (saldi balans, winst- en verliesrekening, grootboekkaarten en bankafschriften).
7. Op 11 maart 2020 heeft de inspecteur het bezwaar wederom niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. In deze beslissing staat dat alleen beroep openstaat tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift.
8. Bij e-mail van 18 maart 2020 heeft belanghebbende hierop gereageerd. De inspecteur heeft deze e-mail op 19 maart 2020 doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank heeft dit stuk aangemerkt als beroepschrift. In deze e-mail wordt inhoudelijk ingegaan op de aanslag.
9. Bij brief van 20 juli 2020 heeft belanghebbende bij de rechtbank een aanvullend beroepschrift ingediend tegen het besluit van 9 januari 2020. Daarbij is wat betreft de ontvankelijkheid het volgende aangevoerd:
“De niet ontvankelijkheidsverklaring is van 9 januari 2020. (…) Aanslag over het jaar 2014 heeft belanghebbende niet bereikt en is mogelijk verkeerd geadresseerd. Belanghebbende heeft geen kennis kunnen nemen van de aanslag over het jaar 2014 omdat deze aanslag belanghebbende niet heeft bereikt. Zodra belanghebbende kennis heeft verkregen van verrekening van haar verliezen met een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2014 van 250.000 positief en verrekening van 67.673 heeft zij de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2014 ingediend. (…) Primair. Het bezwaar en de aangifte over het jaar 2014 zijn verschoonbaar op tijd ingediend dan moet de inspecteur het bezwaar behandelen. Subsidiair. De inspecteur is verplicht om een verzoek ex artikel 65 AWR op zijn juiste merites te beoordelen en door dat te weigeren heeft hij het recht geschonden en is hij verplicht om alsnog de aangifte 2014 in behandeling te nemen en krijgt hij het verzoek ex artikel 65 AWR als een boomerang terug. (…)”
2015 (zaaknummer 20/3137)
10. De aanslag Vpb 2015 is op 22 juli 2017 aan belanghebbende opgelegd [2] .
11. Op 23 oktober 2017 heeft belanghebbende (digitaal) bezwaar gemaakt tegen de aanslag 2015. Dit bezwaar is ingediend door [persoon G] ( [persoon G] ), met als argument dat het bedrag van de aanslag is geschat en de aangifte nog gedaan moet worden. In het bezwaar is ook verzocht om uitstel te verlenen voor het indienen van de aangifte 2015 tot 10 november 2017.
12. Op 17 november 2017 heeft de inspecteur een ontvangstbevestiging gestuurd aan belanghebbende. Daarin staat dat het bezwaar niet is gemotiveerd en dat belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld vóór 16 december 2017 alsnog de aangifte in te dienen en de motivering toe te zenden. Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd.
13. Op 9 december 2017 heeft de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 3 januari 2018 de aangifte 2015 in te dienen. Belanghebbende heeft ook hierop niet gereageerd.
14. Op 2 februari 2018 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Het bezwaar is door de inspecteur aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Dit verzoek is afgewezen. In deze beslissing staat dat beroep open staat tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar (rechtsmiddelverwijzing). Er is geen beroep ingesteld tegen deze niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
15. Op 15 maart 2018 heeft belanghebbende alsnog de aangifte 2015 ingediend.
16. Op 9 juni 2018 is deze aangifte aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. De inspecteur is tegemoetgekomen aan dit verzoek. Op 9 juni 2018 is de aanslag herzien. De belastbare winst is daarbij, conform de aangifte van 15 maart 2018, vastgesteld op € 144.108 en het belastbare bedrag is vastgesteld op € 144.108. De belastingrente is verminderd tot € 2.705. De verzuimboete is gehandhaafd.
17. Op 9 januari 2020 heeft belanghebbende een tweede aangifte 2015 ingediend, naar een belastbare winst en een belastbaar bedrag van -/- € 63.765. De inspecteur heeft ook deze tweede aangifte 2015 aangemerkt als bezwaar en als verzoek om ambtshalve vermindering.
18. Op 23 april 2020 heeft de inspecteur het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en heeft hij het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen op 3 juni 2020 beroep ingesteld.
19. Op 8 maart 2021 heeft de voormalig gemachtigde een aanvulling op het beroepschrift voor 2015 en 2016 ingediend [3] . Hierin staat onder meer het volgende:
“1. (..) Adres van [belanghebbende] is vanaf 2013 [locatie 1] [plaats 2] , Nederland [4] , en dat is vanaf 2013 gecommuniceerd met de belastingdienst.
2. Er is aangegeven dat op dat adres de stukken aangiften vennootschapsbelasting en aanslagen vennootschapsbelasting gezonden moesten worden en niet aan [locatie 2] te [plaats 1] . (…). Ten aanzien van de verdere feiten er is nimmer uitspraak gedaan op het bezwaarschrift. Het bezwaar is behandeld als een verzoek ambtshalve vermindering en dat is onjuist.
3. Op 11 augustus 2018 wordt de aanslag vennootschapsbelasting opgelegd over het jaar 2016. De aanslag is verkeerd geadresseerd en moet geadresseerd worden aan [locatie 1] [plaats 2] , Nederland.
Nadat voor het eerst is gebleken dat de aanslag zou worden ingevorderd is direct bezwaar aangetekend en wel op 22 januari 2019 direct nadat de aanslag bekend is geworden. Dat geeft een verschoonbare termijnoverschrijding. (…) Er wordt nimmer uitspraak gedaan op het tijdig en verschoonbare ingediende bezwaarschrift. (…). Het alsnog indienen van de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2015 en het jaar 2016 dient te worden gekwalificeerd als een aanvulling op het reeds eerder ingediende bezwaar tegen de aanslag vennootschapsbelasting over de jaren 2015 en 2016.”
2016 (zaaknummer 20/3073)
20. De aanslag Vpb 2016 is op 11 augustus 2018 aan belanghebbende opgelegd.
21. Op 22 januari 2019 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Dit bezwaar is ingediend door [persoon G] . Het bezwaar luidt als volgt:
“Hierbij maak ik bezwaar tegen de geschatte aanslag VPB 2016 van € 87751,00. De Verlies & Winstrekening 2016 geeft een winst van € 132542,00 aan. Graag verzoek ik u om een termijn van 6 maanden aan te houden voor het correct indienen van de VPB 2016 door onze accountant. (…)”
22. Op 14 februari 2019 heeft de inspecteur een ontvangstbevestiging gestuurd aan belanghebbende. Daarbij is het bezwaar “vooralsnog” niet-ontvankelijk verklaard. De inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om vóór 15 maart 2019 alsnog de aangifte in te dienen en een motivering bezwaar toe te zenden. Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd.
23. Bij brief van 18 maart 2019 heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om vóór 2 april 2019 de aangifte in te dienen. Daarop is ook niet gereageerd.
24. Op 24 april 2019 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Het bezwaar is aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is afgewezen.
25. Op 9 januari 2020 heeft belanghebbende de aangifte 2016 ingediend. De inspecteur heeft de aangifte aangemerkt als verzoek om ambtshalve vermindering.
26. Op 22 april 2020 heeft de inspecteur het bezwaar, wegens te laat indienen, niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 2 juni 2020, ontvangen door de rechtbank op 3 juni 2020, beroep ingesteld.
27. Over de niet-ontvankelijkverklaring is in beroep bij brief van 8 maart 2021 aangevoerd wat hiervoor bij 2015 is geciteerd.
2017 (zaaknummer 20/5113)
28. De aanslag 2017 is op 20 juli 2019 aan belanghebbende opgelegd.
29. Op 9 januari 2020 heeft belanghebbende (digitaal) bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Dit bezwaar is ingediend door de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [persoon A] . Het bezwaar gaat alleen over de hoogte van de aanslag.
30. Op 17 januari 2020 heeft belanghebbende de aangifte 2017 ingediend. De aangegeven winst bedraagt € 115.731 en het aangegeven belastbare bedrag is nihil.
31. Op 22 april 2020 heeft de inspecteur aangegeven dat het bezwaar niet tijdig is ingediend en dat hij het bezwaar zal behandelen als een verzoek tot ambtshalve vermindering. De inspecteur heeft belanghebbende in dit kader gevraagd aanvullende informatie te verstrekken, zodat hij het verzoek inhoudelijk kan behandelen.
32. Op 30 mei 2020 heeft belanghebbende de gevraagde informatie verstrekt.
33. Op 22 september 2020 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. In dit besluit staat ook dat het bezwaar niet binnen de wettelijke termijn is ingediend en dat een verschoonbare termijnoverschrijding niet is gesteld noch gebleken. Daarom is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. In deze beslissing staat dat alleen beroep kan worden ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift.
34. Op 25 september 2020 heeft belanghebbende gereageerd op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
35. Op 28 september 2020 heeft de inspecteur daarop, per e-mail, gereageerd. In deze e-mail staat dat de verkeerde cijfers zijn gebruikt (de cijfers van 2016 in plaats van 2017) en dat de uitspraak van 22 september 2020 als niet verzonden moet worden beschouwd. Verder staat daarin dat de inspecteur het verzoek opnieuw zal beoordelen.
36. Op 25 september 2020 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 22 september 2020. Dit beroep is op 26 september 2020 door de rechtbank ontvangen. In het beroepschrift staat o.a het volgende:
“ 1. Naar aanleiding van de uitspraak op bezwaar van 22 september 2020 , dien ik bij u in namens de in hoofde genoemde cliente dit beroepschrift tegen de uitspraak op het bezwaar. [belanghebbende] is wel ontvankelijk in haar bezwaar, bezwaarschrift ingediend na toezenden openstaande kostenposten op of omstreeks 4 Januari 2020 door de ontvanger. 2. [belanghebbende] is wel ontvankelijk in haar bezwaar omdat de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2017 niet op het adres van [belanghebbende] is ontvangen en bezwaar is gemaakt direct nadat gebleken was dat er een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting was opgelegd en wel in de eerste week van januari 2020 door het toezenden van een openstaande postenlijst. Omdat direct na het bekend worden van de ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2017 een bezwaarschrift is ingediend, is [belanghebbende] ontvankelijk in haar bezwaar.”
37. Op 17 oktober 2020 is de aanslag 2017 vanwege verliesverrekening uit het jaar 2018 (carry back) door de inspecteur alsnog ambtshalve verminderd. Hierbij is de belastbare winst vastgesteld op € 283.706.
38. Op 2 december 2020 heeft de inspecteur opnieuw beslist op het bezwaar/het verzoek om ambtshalve vermindering. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de bezwaartermijn is ingediend. Het verzoek om verdere ambtshalve vermindering is afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

39. De rechtbank beoordeelt of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Ook beoordeelt de rechtbank of zij kan oordelen over de beroepen tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
40. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond. Er staat geen beroep open tegen een afwijzende beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering, zodat de rechtbank de beroepsgronden die daarop zien niet kan behandelen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Aanslag Vpb 2014: ontvankelijkheid van het bezwaar.
41. De rechtbank moet beoordelen of het bezwaar te laat is ingediend en, zo ja, of hiervoor een reden bestond die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakte. [5]
42. Belanghebbende heeft in dit verband aangevoerd dat zij de aanslag Vpb 2014 niet heeft ontvangen en dat zij hier pas van op de hoogte is geraakt doordat verliezen over 2015 werden verrekend met de ambtshalve opgelegde aanslag over 2014.
43. In de stelling van belanghebbende dat zij de aanslag niet heeft ontvangen, ligt een betwisting van de verzending van de aanslag begrepen. [6] Zonder verzending van de aanslag is de aanslag niet geldig bekendgemaakt en is de bezwaartermijn niet gaan lopen. [7] In dat geval zou het bezwaar niet te laat zijn ingediend.
44. De inspecteur heeft geen stukken overgelegd om aannemelijk te maken dat de aanslag is verzonden.
45. In beginsel is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanslag tijdig door de inspecteur is verzonden. Indien echter evident sprake is van een ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van de aanslag, wordt zowel de ontvangst daarvan als de verzending per post genoegzaam aannemelijk geacht zonder bewijs van de verzending van de aanslag. [8]
46. De rechtbank is van oordeel dat evident sprake is van een ongeloofwaardige ontkenning van de ontvangst van de aanslag Vpb 2014. Deze stelling is pas ingenomen in de aanvulling van het beroep op 20 juli 2020, nadat de rechtbank belanghebbende er bij aangetekende brief van 24 juni 2020 op had gewezen dat het beroep ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar en dat er geen redenen waren aangevoerd waarom het bezwaar te laat was. Deze late stelling is opmerkelijk, omdat de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [persoon A] , de oude zaken van belanghebbende is gaan afwikkelen na opheffing van het faillissement in 2019 en hij nooit eerder iets heeft gezegd of geschreven over het niet ontvangen van de aanslag. De aangifte Vpb 2014 is ingediend op 22 oktober 2019 en is door de inspecteur aangemerkt als een bezwaar. Een bezwaarschrift, waarin uitleg had kunnen worden gegeven over de reden van het late indienen van het bezwaar, bestaat daarom ook niet. Verder is niet gesteld of gebleken dat er een brief is geweest van belanghebbende of haar gemachtigde over het niet ontvangen hebben van de aanslag Vpb 2014. Tot juli 2020 is steeds alleen verweer gevoerd over de hoogte van de aanslag. Bovendien betreft het in beroep een vage stelling over het op de hoogte komen van de aanslag 2014 door het verrekenen van de verliezen uit 2015 met die aanslag, zonder het noemen van concrete data of correspondentie. Daarnaast is namens belanghebbende op de zitting niet verklaard dat zij de aanslag niet heeft ontvangen, maar heeft zij juist verklaard dat de aanslagen altijd naar de accountant werden doorgestuurd en dat deze daarmee niet altijd deed wat hij moest doen. Deze omstandigheid komt in deze procedure tegen de belastingdienst voor risico van belanghebbende.
47. De rechtbank gaat gezien het voorgaande uit van een tijdige verzending van de aanslag naar het juiste adres en dus ook van een geldige bekendmaking daarvan, zodat de bezwaartermijn van zes weken is gaan lopen op de dag na 18 juni 2016, de dagtekening van de aanslag. De aangifte van 22 oktober 2019 levert dan een veel te laat ingediend bezwaar op. Alleen als voor de te late indiening een reden bestond die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakte, kan het bezwaar toch ontvankelijk zijn.
48. Belanghebbende heeft voor de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aangevoerd dat zij de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2014 heeft ingediend zodra zij kennis heeft verkregen van de verrekening van haar verliezen over 2015 met een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2014. Deze stelling is echter onjuist. Belanghebbende heeft namelijk kennis gekregen van de verrekening van haar verliezen bij het opleggen van de aanslag Vpb 2015 op 22 juli 2017, waartegen zij zelf bezwaar heeft gemaakt op 23 oktober 2017. De aangifte Vpb 2014 heeft zij pas ingediend op 22 oktober 2019. Tussen die twee laatste data zit zoveel tijd dat het niet tijdige bezwaar ook niet verschoonbaar te laat is ingediend. Andere reden voor verschoonbaarheid zijn niet gesteld of gebleken.
49. Gelet op het voorgaande is in de uitspraak op bezwaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en is het beroep tegen de aanslag Vpb 2014 ongegrond.
Aanslagen Vpb 2015 en 2016: ontvankelijkheid van het bezwaar.
50. Voor de jaren 2015 en 2016 heeft belanghebbende niet aangevoerd dat zij de aanslagen niet heeft ontvangen, maar heeft zij alleen aangevoerd dat deze verkeerd waren geadresseerd. Daarbij is opgemerkt dat aan de belastingdienst zou zijn doorgegeven dat ze niet naar het vestigingsadres van belanghebbende moesten worden gestuurd, maar naar het adres van de accountant in [plaats 2] .
51. De aanslag 2015 is opgelegd op 22 juli 2017 en op 23 oktober 2017 is daartegen door belanghebbende zelf bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is buiten de zes-wekentermijn en dus te laat ingediend.
52. De aanslag 2016 is opgelegd op 11 augustus 2018 en op 22 januari 2019 is daartegen door belanghebbende zelf bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is buiten de zes-wekentermijn en dus te laat ingediend.
53. Belanghebbende heeft in beroep alleen voor de aanslag 2016 als reden voor de termijnoverschrijding aangevoerd dat zij bezwaar heeft gemaakt zodra de aanslag werd ingevorderd. Zij heeft dit verder niet onderbouwd met stukken over de invordering.
54. De rechtbank is van oordeel dat de aanslagen Vpb 2015 en 2016 naar het juiste adres zijn gestuurd, omdat niet in geschil is dat deze naar het vestigingsadres van belanghebbende zijn gestuurd. Ook als juist zou zijn dat als correspondentieadres aan de belastingdienst was doorgegeven dat de post naar de accountant in [plaats 2] moest, dan nog leverde de verzending van de aanslagen naar het vestigingsadres van belanghebbende een geldige bekendmaking op. Uit de door belanghebbende zelf ingediende bezwaren volgt dat zij deze aanslagen ook heeft ontvangen. In de tekst van de bezwaarschriften wordt geen melding gemaakt van invorderingsmaatregelen of van redenen waarom te laat bezwaar werd gemaakt. De in beroep aangevoerde omstandigheid dat de aanslagen niet naar het adres van de accountant zijn gestuurd en de stelling voor 2016 dat bezwaar is gemaakt zodra de aanslag werd ingevorderd, leveren dan (zonder nadere toelichting, die ontbreekt) geen reden op die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt.
55. De bezwaren tegen de aanslagen Vpb 2015 en 2016 zijn daarom terecht vanwege de overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de beroepen tegen de niet-ontvankelijkverklaring van deze bezwaren ongegrond zijn.
Aanslag Vpb 2017: ontvankelijkheid van het beroep
56. De inspecteur heeft in het verweerschrift betoogd dat het beroep 2017 niet ontvankelijk is, omdat het is ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 22 september 2020, terwijl deze uitspraak op bezwaar door hem is ingetrokken in verband met het feit dat daarbij niet de juiste cijfers waren beoordeeld. Volgens de inspecteur is de brief van 2 december 2020 de uitspraak op bezwaar.
57. De rechtbank verwerpt dit betoog. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 22 september 2020 is ontvankelijk, omdat het tijdig na die uitspraak is ingesteld en een uitspraak op bezwaar volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet kan worden ingetrokken. [9] Bovendien is in feite alleen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering ingetrokken, omdat bij de beoordeling daarvan per vergissing de cijfers van 2016 waren beoordeeld. De uitspraak op het bezwaar, inhoudende dat dit bezwaar niet-ontvankelijk is, is overeind gebleven. De brief van 2 december 2020 moet dus worden gezien als een aanvulling op de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering in de brief van 22 september 2020. Met deze aanvulling is materieel gezien verder ook niets veranderd, omdat in de brief van 2 december 2020 eveneens wordt geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Niet valt in te zien waarom het beroep tegen de beslissing van 22 september 2020 onder deze omstandigheden niet-ontvankelijk zou zijn.
Aanslag Vpb 2017: ontvankelijkheid van het bezwaar
58. Belanghebbende heeft in beroep aangevoerd dat het bezwaar tegen de aanslag Vpb 2017 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de aanslag niet op het adres van belanghebbende is ontvangen en zij bezwaar heeft gemaakt zodra zij op 4 januari 2020 door de openstaande postenlijst van de ontvanger op de hoogte raakte van de ambtshalve opgelegde aanslag.
59. Met deze stelling betwist belanghebbende de ontvangst en daarmee ook de verzending van de aanslag. De inspecteur heeft aangevoerd dat de aanslag wel degelijk is verzonden naar het juiste adres en heeft in dit kader een rapport van verzending overgelegd. Belanghebbende heeft tegen de juistheid van dit verzendrapport niets aangevoerd.
60. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met het door hem overlegde rapport van verzending aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag Vpb 2017 op 18 juli 2019 op de juiste wijze via verzending met [bedrijf 2] aan belanghebbende is bekendgemaakt met de juiste adressering, te weten [locatie 2] te [plaats 1] . De bezwaartermijn is daarom gaan lopen op de dag na de dagtekening van de aanslag.
61. De aanslag is gedagtekend 20 juli 2019. Op 9 januari 2020 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Dit is buiten de zes-wekentermijn en dus te laat.
62. Belanghebbende heeft in het kader van de verschoonbare termijnoverschrijding aangevoerd dat zij bezwaar heeft gemaakt direct nadat zij op 4 januari 2020 van de ontvanger de openstaande postenlijst had ontvangen.
63. De rechtbank is van oordeel dat het vermoeden van ontvangst van de aanslag met deze enkele stelling niet ontzenuwd is. Voor dat oordeel is van belang dat de juiste verzending van de aanslag aannemelijk is geoordeeld en dat daarmee de ontvangst van de aanslag wordt vermoed. In het door [persoon A] ingediende bezwaarschrift [10] is ook niets is opgemerkt over het niet ontvangen hebben van de aanslag of over het indienen van bezwaar na invorderingsmaatregelen. Bovendien is de aanslag over 2017 opgelegd op 20 juli 2019. Volgens de verklaring van belanghebbende tijdens de zitting verkeerde belanghebbende toen korte tijd in staat van faillissement of was dit faillissement net opgeheven. [persoon A] was toen de gemachtigde van belanghebbende en was aan de slag gegaan met de oude aanslagen. In dat licht is de stelling dat de aanslag Vpb 2017 niet is ontvangen op het adres van belanghebbende te vaag. Die stelling kan immers ook betekenen dat de aanslag wel door belanghebbende is ontvangen, maar dan via haar postbus of via de curator.
64. Uitgaande van de tijdige ontvangst van de aanslag door belanghebbende, zijn de genoemde invorderingsmaatregelen op 4 januari 2020 geen reden om verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding aan te nemen.
65. Het voorgaande betekent dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de inspecteur. Het beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar is daarom ongegrond.
Beslissingen 2014-2017 ambtshalve vermindering
66. Belanghebbende is ook in beroep gekomen tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering. Daarvoor geldt dat de beroepen in zoverre niet-ontvankelijk zijn, omdat geen beroep openstaat tegen een dergelijke afwijzing. Artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) beperkt het beroepsrecht tot met name genoemde fiscale besluiten en vormt daarmee de basis voor het zogenoemde ‘gesloten stelsel van rechtsbescherming’ in het belastingrecht. Een afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering in zaken betreffende een aanslag Vennootschapsbelasting is niet in de wet genoemd als besluit waartegen bezwaar en beroep open staat.
67. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur ten onrechte geen beslissing heeft genomen op het verzoek om ambtshalve vermindering kan om dezelfde reden niet door de rechtbank worden behandeld. Overigens klopt deze stelling niet, omdat uit het dossier volgt dat de inspecteur juist wel dergelijke beslissingen heeft genomen.
Overige beroepsgronden
68. De overige beroepsgronden kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Er is wel degelijk steeds uitspraak op bezwaar gedaan door de inspecteur. Ook zijn de aanslagen wel degelijk existent. Over de hoogte van de aanslagen kan de rechtbank niet oordelen, omdat is geoordeeld dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Conclusie en gevolgen

69. De beroepen zijn deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de uitspraken op bezwaar in stand blijven. De aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen belastingrente blijven eveneens in stand.
70. Omdat de beroepen deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk zijn, heeft belanghebbende geen recht op een proceskostenvergoeding. Ook heeft belanghebbende geen recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep 2014 (zaaknummer 20/1789) ongegrond voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar;
  • verklaart het beroep 2015 (zaaknummer 20/3137) ongegrond voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar;
  • verklaart het beroep 2016 (zaaknummer 20/3073) ongegrond voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar;
  • verklaart het beroep 2017 (zaaknummer 20/5113) ongegrond voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar;
  • verklaart de beroepen 2014 tot en met 2017 niet-ontvankelijk voor zover deze zien op de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. P.J. Tikken en mr. L.L. van Benthem, rechters, in aanwezigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “ Formulieren en inloggen” op www. rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de stukken die zijn overgelegd bij de brief van de inspecteur van 12 november 2024.
2.De aanslag is gericht aan: [belanghebbende] [postbus] [plaats 1] .
3.Dit stuk zit door een vergissing in het digitale dossier van zaaknummer 20/5113 (2017). In de aanhef van het stuk worden twee jaren genoemd: 2015 en 2016.
4.Dit is het adres van [bedrijf 3]
5.Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken, welke termijn ingevolge artikel 6:8 van de Awb aanvangt met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. In artikel 6:9, eerste lid en tweede lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen en bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt voorts dat ten aanzien van een na afloop van de hiervoor genoemde termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de indiener redelijkerwijs niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest (hierna aangeduid als verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding).
6.Zie Hoge Raad van 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.5.1.
7.Bekendmaking van een aanslag zal doorgaans in overeenstemming met de hoofdregel van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb plaatsvinden door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet. Indien de bekendmaking geschiedt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Zie Artikel 22j van de AWR. Die regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingplichtige niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te wijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Zie Hoge Raad 4 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:45.
8.Zie Rechtbank Zeeland West Brabant 17 september 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6404, r.o. 4.21, Centrale Raad van Beroep 19 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL4548, r.o. 4.3.2., en Hof Den Bosch 4 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3732, r.o. 4.6 en 4.7.
9.Zie Hoge Raad 12 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
10.Zie bijlage 4 van het verweerschrift.