ECLI:NL:RBGEL:2025:136

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3213
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor woning splitsing in Arnhem op basis van bestemmingsplan en facetplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning in Arnhem, had op 9 mei 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd om zijn woning te splitsen in twee zelfstandige woningen. Het college heeft deze aanvraag op 16 september 2022 afgewezen, omdat niet voldaan zou zijn aan de cumulatieve voorwaarden van het facetplan 'Woningsplitsing en verkamering'. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college handhaafde zijn besluit op 21 april 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar het college niet. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag in strijd is met het facetplan, omdat de gesplitste woningen niet voldoen aan de vereisten van een gebruiksoppervlakte van 50 m² en een aparte berging van 5 m² per woning. Eiser betoogde dat het college in andere gevallen wel vergunningen had verleend, maar de rechtbank concludeert dat dit geen vaste gedragslijn vormt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het college terecht de omgevingsvergunning heeft geweigerd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3213

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. C. van Deutekom),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem,

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 21 april 2023. Het college heeft met het besluit van 16 september 2023 geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Verder was aanwezig: de heer [persoon A], de architect van eiser. Het college is niet verschenen en heeft geen bericht van verhindering naar de rechtbank gestuurd.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is eigenaar van de woning aan de [locatie] in [plaats]. Op 9 mei 2022 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit “bouwen van een bouwwerk” en het “gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan”. Eiser wil met de omgevingsvergunning de woning aan de [locatie] splitsen in twee zelfstandige woningen.
2. De woning staat binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Sonsbeekkwartier-Vogelwijk” (hierna: het bestemmingsplan) en heeft de bestemming “Wonen”. Daarnaast is de woning gelegen binnen de grenzen van de facetplannen “Parkeren” en “Woningsplitsing en verkamering”.
3. Bij besluit van 16 september 2022, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 21 april 2023, heeft het college de aanvraag afgewezen. De reden hiervoor is dat niet is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van het facetplan “Woningsplitsing en verkamering” (hierna: het Facetplan Woningsplitsing). Een gesplitste woning moet namelijk naast een minimale gebruiksoppervlakte van 50 m2 ook beschikken over een berging van ten minste 5 m². Het bouwplan kan niet aan beide voorwaarden tegelijk voldoen, aldus het college. De binnenplanse voorwaarden waarbinnen woningsplitsing mogelijk is, zijn volgens het college opgenomen om volkshuisvestelijke belangen, woonkwaliteit, leefbaarheid, schone wijken en de druk op de openbare ruimte te waarborgen. Een buitenplanse afwijking van die voorwaarden is daarom alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk, waarvan volgens het college geen sprake is.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd; de beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanvraag in strijd met het Facetplan Woningsplitsing?
6. Eiser en het college zijn het erover eens dat de gevraagde vergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan “Sonsbeekkwartier-Vogelwijk” en, na toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, ook niet met het Facetplan Parkeren. Het geschil is beperkt tot de vraag of aan alle cumulatieve voorwaarden van artikel 3.3, onder a, van het Facetplan Woningsplitsing is voldaan. Hierin staan vier vereisten, namelijk:
  • De gebruiksoppervlakte van het bestaande gebouw (dat gesplitst wordt) is gelijk aan of groter dan 110 m², en
  • De gebruiksoppervlakte van elke zelfstandige woning die als gevolg van de splitsing ontstaat is niet kleiner dan 50 m², en
  • De gesplitste woningen beschikken over een bergingsruimte van ten minste 5 m² per woning, en
  • De gesplitste woningen beschikken over een buitenruimte.
Daarbij bepaalt artikel 1.7 van de planvoorschriften dat onder gebruiksoppervlakte moet worden verstaan: de vloeroppervlakte binnen de bouwmuren bepaald volgens NEN 2580 met dien verstande dat daarbij aangebouwde bergingen, garages en andere niet voor bewoning geschikte ruimtes niet worden meegeteld.
Partijen zijn het er ook over eens dat aan de eerste en vierde voorwaarde van artikel 3.3, onder a van het Facetplan Woningsplitsing is voldaan.
7. De vraag is echter of de gesplitste woningen ieder over een gebruiksoppervlakte van 50 m2 én een berging van 5 m² beschikken. Volgens het college kan een inpandige bergingsruimte die meetelt voor de berekening van de gebruiksoppervlakte van 50 m², niet óók gelden als de in het Facetplan Woningsplitsing (apart) vereiste bergruimte van 5 m². Die bergruimte moet aanwezig zijn naast een gebruiksoppervlakte van 50 m2. Bij één van de twee appartementen wordt daar volgens het college niet aan voldaan.
7.1.
Eiser betoogt dat het college zich in het bestreden besluit ten onrechte op dit standpunt stelt. Ter onderbouwing beroept eiser zich op de formulering van de regels in het Facetplan Woningsplitsing, waarin inpandige bergingen niet worden uitgezonderd van de berekening van de gebruikersoppervlakte. Ook verwijst eiser naar enkele andere projecten in de gemeente Arnhem waarin de gesplitste woningen ook niet aan de vereiste gebruiksoppervlaktes konden komen zonder het oppervlakte van de inpandige bergingsruimtes erbij op te tellen. In die gevallen heeft het college volgens eiser wel de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens eiser is in die gevallen geen sprake van een fout, maar van een bestendige en consequente gedragslijn van het college.
7.2.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten dat de aanvraag in strijd is met het Facetplan Woningsplitsing. Weliswaar sluit de begripsbepaling van ‘gebruiksoppervlakte’ alleen aangebouwde bergingen expliciet uit van de berekening van de gebruiksoppervlakte, en dus niet inpandige bergingen, maar artikel 3.3, onder a, van de planvoorschriften bevat duidelijk cumulatieve voorwaarden. Dat een inpandige berging mogelijk kan worden meegerekend bij het minimale gebruiksoppervlakte van 50 m², doet er dus niet aan af dat de woning daarnaast ook moet beschikken over een afzonderlijke bergruimte van 5 m². Anders dan eiser stelt, kan een inpandige bergruimte die meetelt voor de berekening van de gebruiksoppervlakte van een woning niet ook gelden als een bergruimte als bedoeld in artikel 3.3, onder a, derde vereiste, van het Facetplan Woningsplitsing.
7.3.
Een andere lezing van artikel 3.3, onder a, van het Facetplan Woningsplitsing zou ook niet logisch zijn omdat een woning die (net) de ondergrens van 50 m² gebruiksoppervlakte haalt, bijvoorbeeld door de eenvoudige plaatsing van enkele tussenwanden of door het hernoemen van een verblijfsruimte (een slaapkamer wordt een berging) ineens ook kan worden voorzien van de vereiste berging van 5 m². Dit kan eenvoudig ongedaan worden gemaakt, waardoor de woning alsnog niet beschikt over de vereiste berging. Dit probleem volgt ook uit de huidige procedure aangezien de berging in de woning waar het om gaat, volgens een van de tekeningen alleen via de badkamer bereikbaar zou zijn. De lezing van eiser zou het toevoegen van een vereiste berging dus zinledig maken.
7.4.
De rechtbank stelt daarbij vast dat in de toelichting bij het Facetplan Woningsplitsing onder 2.4.1.2 het volgende is opgenomen:
“Voor het grootste gedeelte van de stad geldt als eis een gebruiksoppervlakte van 50 m2 per gesplitste nieuwe woning. Deze oppervlakte-eis is gebaseerd op marktaannames over een geschikte woninggrootte voor eenpersoonshuishoudens.
De eis van de berging dient ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening omdat de eis leidt tot het stallen van fiets en afval op of binnen het eigen terrein. Dit leidt tot minder verrommeling en verpaupering van de straten. Uit de evaluatie die is uitgevoerd, én uit het Plan van Aanpak dat door [woonwijk] is uitgevoerd blijkt dat dit een belangrijke wens is, die bijdraagt aan een hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit van [plaats] wijken.”
7.5.
De vereisten van het minimale gebruikersoppervlakte en het vereiste van een berging met een minimale grootte hebben dus verschillende doelen. Deze doelen, enerzijds het wonen en anderzijds het stallen van afval of fietsen, gaan ook moeilijk samen. Het valt daarom niet in te zien waarom een grote berging voor afval of fietsen zou betekenen dat minder woonruimte nodig is. Dat is echter wel de consequentie van de stelling van eiser dat de berging meetelt voor de woonoppervlakte.
Slaagt het beroep op andere gevallen?
8. Voor zover eiser betoogt dat uit het gegeven dat het college in andere gevallen, waarin een inpandige bergingsruimte moest meetellen om aan de minimale gebruiksoppervlakte te komen, wel is overgegaan tot vergunningverlening, merkt de rechtbank op dat daaruit – anders dan eiser stelt – nog geen vaste en consequente gedragslijn kan worden afgeleid. Het college heeft in haar verweerschrift uiteengezet dat er in een paar zaken weliswaar vermijdbare fouten zijn gemaakt, maar dat daar tegenover staat dat in heel veel zaken wel conform de vereisten in het Facetplan Woningsplitsing is getoetst. Zoals het college terecht stelt, is zij niet gehouden om eerder gemaakte fouten te herhalen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het college terecht heeft geweigerd de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van L.H. Scholten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.